In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. L.E. Gilden, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. M.S. Winkel. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd, die door verweerder was vastgesteld op een dagloon van € 83,25, berekend op basis van de door de werkgever opgegeven inkomsten in de referteperiode. Eiser betwistte de vaststelling van het dagloon en voerde aan dat het verlof dat hij had genoten in de periode van 22 juli 2013 tot 12 augustus 2013 als verlof in de zin van het Dagloonbesluit moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte geen toepassing had gegeven aan artikel 6 van het Dagloonbesluit, dat bepaalt dat bij de berekening van het dagloon rekening moet worden gehouden met verlof. De rechtbank concludeerde dat het onbetaalde verlof van eiser, dat voortvloeide uit een verplichte bedrijfssluiting, niet uitgesloten kon worden van de definitie van verlof zoals bedoeld in het Dagloonbesluit. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.