ECLI:NL:RBGEL:2014:7211

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 november 2014
Publicatiedatum
21 november 2014
Zaaknummer
05/760315-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 17 november 2014 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, een voormalig militair, die beschuldigd werd van het opzettelijk telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 1 maart 2013 tot en met 25 juli 2013 in Almere een hennepkwekerij te hebben onderhouden met ongeveer 405 hennepplanten en elektriciteit te hebben gestolen door middel van verbreking. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het telen van hennepplanten, maar sprak hem vrij van het bezit van munitie. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, evenals een werkstraf van 160 uren. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van € 9.890,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich niet had gehouden aan het zero tolerance-beleid van defensie en dat zijn daden een potentieel gevaar voor de volksgezondheid en de veiligheid van anderen met zich meebrachten. De beslissing was gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat, en de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt en de gevolgen van zijn daden voor zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/760315-13
Data zittingen : 13 oktober 2014 en 3 november 2014
Datum uitspraak : 17 november 2014
Tegenspraak
Vonnis van de militaire kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres 1]
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. E.D. van Tellingen, advocaat te Almere.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met
25 juli 2013, in de gemeente Almere, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in
totaal) ongeveer 405 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan en/of 11,7 gram henneptoppen, in elk geval (in totaal) een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 25 juli 2013 in de
gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een
electriciteitskast heeft weggenomen, 11.035 kwH electriciteit, in elk geval
enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de
toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking
en/of inklimming;
3.
hij op of omstreeks 25 juli 2013 in de gemeente Almere voorhanden heeft gehad,
(in totaal) ongeveer 50 patronen, in elk geval munitie in de zin van de Wet
Wapens en Munitie van categorie II onder 1.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 3 november 2014 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.D. van Tellingen voornoemd.
De officier van justitie, mr. R. Leuven, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 juli 2013 is in de woning van verdachte, aan de [adres 2] te Almere, een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. [2] Naar uiterlijke kenmerken zijn de planten herkend als van het geslacht Cannabis (hennep), zijnde een middel als genoemd in de bij de Opiumwet behorende lijst II. De test op een monster van een aangetroffen plantentop leverde een positief resultaat op, hetgeen indicatief is voor THC, de werkzame stof in hennep. [3] Verdachte heeft de hennepkwekerij zelf rond maart 2013 ingericht en onderhouden, en heeft ook zelf geoogst. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, onder verwijzing naar het proces-verbaal van aantreffen van de hennepkwekerij, de verklaring van verdachte en de verklaringen van (medeverdachten) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 1 ten laste gelegde. Volgens de officier van justitie gaat het, gezien het dossier en de ruimingslijst, om 405 hennepplanten. Naar zijn mening bestaat geen reden om te twijfelen aan deze lijst, nu over het algemeen vrij secuur wordt geteld, en verdachte niet zeker weet of het - zoals hij heeft verondersteld - 300 planten waren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht, met dien verstande dat het niet om 405 maar om 300 hennepplanten gaat. Daartoe heeft hij aangevoerd dat door de politie wordt gesteld dat het om 405 planten ging, terwijl onduidelijk is of deze hoeveelheid is berekend of daadwerkelijk geteld, in een proces-verbaal van bevindingen ook wordt opgemerkt dat verbalisanten een plantage met ongeveer 300 potten hebben waargenomen en verdachte zelf open en eerlijk heeft verklaard en heeft gezegd dat hij om ongeveer 300 planten ging.
Beoordeling door de militaire kamer
Vaststaat dat verdachte in de periode van maart 2013 tot en met 25 juli 2013 in zijn woning aan de [adres 2] te Almere een hennepkwekerij in werking hield en ook (zelf) heeft geoogst. Nu is het de vraag of bewezen kan worden geacht dat verdachte ongeveer 405 hennepplanten heeft geteeld. De militaire kamer beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe dat in de zich in het dossier bevindende ruimlijst, en het proces-verbaal van het aantreffen van de hennepkwekerij, staat vermeld dat 405 hennepplanten zijn aangetroffen [5] , en de militaire kamer geen reden ziet aan de inhoud van deze stukken te twijfelen. Dat daarbij niet staat aangegeven dat verbalisanten de planten daadwerkelijk hebben geteld, maakt dit niet anders. Ook de opmerking van verbalisanten dat ongeveer 300 zwarte plastic potten in de plantage zijn aangetroffen en de opmerking van verdachte dat hij dacht dat hij 300 planten had, doet hier niet aan af.
Conclusie
De militaire kamer acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 1 maart 2013 tot en met 25 juli 2013, in de gemeente Almere, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt (in een pand aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in
totaal) ongeveer 405 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van feit 2
Nu sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 november 2014; en
  • het proces-verbaal van aangifte (door Liander N.V.), p. 50 en 51.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en het feit dat de militaire kamer bewezen acht dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, acht zij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 1 maart 2013 tot en met 25 juli 2013 in de gemeente Almere met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitskast heeft weggenomen, 11.034 kwH elektriciteit, toebehorende aan Liander N.V., waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Vrijspraak van feit 3
De militaire kamer overweegt dat op 25 juli 2013 in de woning van verdachte in Almere weliswaar patronen zijn aangetroffen, maar dat niet bewezen kan worden geacht dat het munitie betreft in de zin van de Wet Wapens en Munitie.
Blijkens artikel 1 sub 4 van de Wet Wapens en Munitie wordt onder “munitie” verstaan: “patronen en andere voorwerpen, bestemd of geschikt om een projectiel of een giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende of soortgelijke stof door middel van een vuurwapen af te schieten of te verspreiden, alsmede projectielen, bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen”. Nu uit het dossier blijkt dat de bij verdachte aangetroffen patronen niet zijn voorzien van een kogel maar een dichtgeknepen uiteinde hebben op de plaats waar de kogel zich normaliter bevindt en overigens niet blijkt dat er een projectiel of stof mee kan worden afgeschoten of verspreid, kan niet bewezen worden geacht dat deze patronen voldoen aan de definitie van munitie als hiervoor omschreven. De militaire kamer zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem ten laste gelegde onder feit 3.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, bij niet nakoming te vervangen door 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren.
Hij heeft in dat kader rekening gehouden met de aard en ernst van de feiten (met name de benadeling van Liander, het aanwezige brandgevaar en de gevaren van hennep voor de volksgezondheid), het feit dat verdachte niet eerder soortgelijke feiten heeft gepleegd en de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat aanleiding bestaat de door de officier van justitie geëiste taakstraf van 180 uren te matigen, nu het om 300 hennepplanten gaat - een kleiner aantal dan waar de officier van justitie vanuit gaat - en ook rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ten aanzien van dit laatste heeft hij opgemerkt dat verdachte spijt heeft, verdachte reeds behoorlijk gestraft is doordat hij zijn (goede) baan bij Defensie heeft verloren en nu als uitzendkracht veel minder loon verdient en verdachte zijn huurwoning is kwijtgeraakt en daardoor noodgedwongen bij zijn nieuwe vriendin moest intrekken, hetgeen ook een behoorlijke impact heeft gehad op zijn oude relatie.
Beoordeling door de militaire kamer
Bij de beslissing over de straf heeft de militaire kamer rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij mede is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 29 september 2014.
In het bijzonder overweegt de militaire kamer nog als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het kweken van hennepplanten in zijn woning met als doel de geoogste planten(delen) te verkopen en/of daarmee een schuld af te lossen. Daarmee verband houdend, heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit. Verdachte heeft elektriciteitsleverancier Liander N.V. benadeeld en een potentieel brandgevaarlijke - en daarmee levensbedreigende - situatie in zijn woonomgeving veroorzaakt. Dit getuigt van weinig respect voor het eigendom en de veiligheid van derden. Verdachte heeft kennelijk slechts oog gehad voor zijn eigen financiële voordeel. Hij heeft zich voorts als militair niets aangetrokken van het hem bekende ten aanzien van drugs geldende ‘zero tolerance’-beleid van defensie.
In het voordeel van verdachte geldt dat hij - op een 10 jaar oude transactie voor een mishandeling na - een blanco strafblad heeft.
Zoals de officier van justitie heeft opgemerkt, zijn door de rechterlijke macht landelijk oriëntatiepunten opgesteld die bij het vaststellen van de strafmaat als uitgangspunt kunnen worden genomen. Op het in werking hebben van een hennepkwekerij met tussen de 100 en 500 hennepplanten wordt in deze oriëntatiepunten, voor een first offender, als uitgangspunt een taakstraf genoemd van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand. De diefstal van elektriciteit is bij dit uitgangspunt nog niet meegerekend.
Gelet op het voorgaande acht de militaire kamer in dit geval een werkstraf voor de duur van 160 uren met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand, passend. De militaire kamer wijkt voor wat betreft de duur van de werkstraf in geringe mate, in het voordeel van verdachte, af van de strafeis van de officier van justitie. Dit houdt mede verband met de omstandigheid dat de militaire kamer het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen acht. De voorwaardelijke gevangenisstraf acht de militaire kamer geboden om verdachte ervan te weerhouden opnieuw een soortgelijk feit te plegen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57,
91, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De militaire kamer, rechtdoende:
Spreektverdachte vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde.
Verklaartbewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten als vermeld onder punt 4.
Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaaltdat deze gevangenisstraf in het geheel
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarenheeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde daarnaast tot
een werkstraf voor de duur van 160 (honderdzestig) uren.
Bepaaltdat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Steltdeze
vervangende hechtenis vast op 80 (tachtig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 2 (twee) uren, zijnde 1 (één) dag hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, voorzitter, mr. M.J. Ouweneel, rechter, en kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Koninklijke Marechaussee, brigade Veluwe Apeldoorn, Afdeling Recherche en Informatie, opgemaakte proces-verbaal (relaas), met dossiernummer 13-004129, gesloten op 6 januari 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 3 november 2014 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 108 en 109.
3.Het proces-verbaal Opiumwet, p. 145, gelezen in samenhang met de kennisgeving van inbeslagneming, p. 144.
4.Het proces-verbaal van verhoor (van verdachte), p. 99 en 100.
5.Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. 122 en de ruimlijst hennep, p. 143.