ECLI:NL:RBGEL:2014:7188

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
264890
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel gemeente Ede inzake verbeurde dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], wonende te [plaats 1], en de gemeente Ede. De zaak betreft een verzet van [eiser] tegen een dwangbevel dat door de gemeente was uitgevaardigd wegens het niet verwijderen van een illegaal geplaatste stacaravan op zijn perceel. De gemeente had eerder aan [eiser] een last opgelegd om de stacaravan vóór 1 juli 2011 te verwijderen, op straffe van een dwangsom van € 20.000,-. [eiser] had bezwaar gemaakt tegen deze last, maar de gemeente verklaarde dit bezwaar ongegrond. Vervolgens heeft de gemeente het dwangbevel uitgevaardigd, waarop [eiser] in verzet is gekomen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat sinds 1 juli 2009 een nieuw stelsel van invordering van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van kracht is, en dat er in beginsel geen plaats meer is voor de burgerlijke rechter in dergelijke gevallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de oude wetgeving van toepassing is indien er sprake is van een lopend handhavingstraject vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving. [eiser] stelde dat er een dergelijk handhavingstraject was, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat [eiser] niet ontvankelijk was in zijn verzet, omdat de burgerlijke rechter niet bevoegd was om kennis te nemen van het geschil over de invordering van de dwangsom.

De rechtbank heeft [eiser] in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 1.158,- voor het salaris van de advocaat. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/264890 / HA ZA 14-297
Vonnis van 12 november 2014
in de zaak van
[eiser]
wonend te [plaats 1]
eiser
advocaat: mr. B.H.M. Karens te Ede
tegen
de rechtspersoon naar publiekrecht
GEMEENTE EDE
gevestigd te Ede
gedaagde
advocaat: mr. T.H. Liebregts te Nijmegen
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 juni 2014
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 24 september 2014.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Bij brief van 23 augustus 1999 heeft [eiser] de gemeente verzocht hem toe te staan op het hem toebehorende perceel [perceel] te [plaats 1] (hierna: het perceel) een stacaravan te plaatsen tijdens door [eiser] voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden op het perceel.
2.2
De gemeente heeft hem daarop bij brief van 6 september 1999, voor zoveel van belang, het volgende geantwoord:
Gelet op de aangevoerde argumenten zullen wij de tijdelijke plaatsing/aanwezigheid van de noodunit op dat perceel en het gebruik daarvan, onder de gegeven omstandigheden, gedogen.
Aan dit gedogen verbinden wij in dit soort zaken gebruikelijke voorwaarden. Daartoe dient één exemplaar van de in tweevoud bijgevoegde verklaring/verbintenis voor akkoord te worden ondertekend en per ommegaande te worden geretourneerd.
De daarin genoemde bankgarantie zien wij binnen twee weken na dagtekening van deze brief tegemoet.
2.3
De onder 2.2 bedoelde verklaring/verbintenis luidt, voor zoveel van belang, als volgt:
De ondergetekende, de heer [eiser] (..)
verklaart in verband met het verzoek om voor eigen rekening en risico een stacaravan op het perceel [perceel] te mogen plaatsen en bewonen gedurende de periode dat ter plaatse de bestaande bebouwing wordt gesloopt en een nieuwe woning wordt gebouwd, er mee bekend te zijn dat:
- het plaatsen van de stacaravan op grond van artikel 40 van de Woningwet verboden is zonder te beschikken over een daarvoor door ons verleende schriftelijke vergunning (bouwvergunning);
- voor het plaatsen van de stacaravan geen bouwvergunning kan en mag worden verleend omdat de stacaravan in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan en/of het Bouwbesluit.
De ondergetekende is ermee bekend dat de aanwezigheid c.a. van de stacaravan ter plaatse zal worden gedoogd tot het moment waarop de woning is gebouwd en als zodanig in gebruik kan worden genomen, doch uiterlijk voor 1 mei 2001.
In verband daarmee verbindt de ondergetekende zich, zonder enig voorbehoud, onvoorwaardelijk en onherroepelijk tegenover de gemeente Ede dat hij de stacaravan uiterlijk 1 mei 2001 van het onderhavige perceel zal (laten) verwijderen.
Ter meerdere zekerheid van de nakoming van hetgeen waartoe hij zich hierbij heeft verplicht, verbindt hij zich, zonder enig voorbehoud, onvoorwaardelijk en onherroepelijk tegenover de gemeente Ede en/of burgemeester en wethouders van Ede, een waarborgsom ten bedrage van ƒ 10.000,= (..) aan de gemeente Ede in de vorm van een garantie van een erkende en gegoede in Nederland gevestigde bank ten gunste van de gemeente Ede (..) af te geven. De bankgarantie dient geldig te zijn tot 1 juli 2001. Hij verbindt zich, zonder enig voorbehoud, onvoorwaardelijk en onherroepelijk, dit bedrag, bij wijze van boete aan de gemeente Ede verschuldigd te zijn als hij geheel of gedeeltelijk in strijd (laat) handelen met hetgeen waartoe hij zich hierbij heeft verbonden en hij die afwijking(en) niet op eerste vordering van en binnen een door burgemeester en wethouders vast te stellen termijn ongedaan maakt.
2.4
Op 12 juli 2002 heeft de gemeente [eiser] onder meer het volgende bericht:
De stacaravan is destijds door u geplaatst i.v.m. de door u voorgestane functie-wijziging, d.w.z. beëindigen agrarische aktiviteiten, sloop agrarische bedrijfsbebouwing en het bouwen van een woning (..)
Bij brief van 6 september 1999 (..) hebben wij u meegedeeld dat die situatie, onder de gegeven omstandigheden, door ons wordt gedoogd. Daartoe heeft u een verklaring ondertekend en een bankgarantie afgegeven.
De stacaravan wordt nog steeds door u en uw gezin bewoond terwijl er nog geen duidelijkheid/zekerheid is over het (kunnen) bouwen van een woning op uw perceel (..)
Onder de gegeven omstandigheden zullen wij de aanwezigheid van de stacaravan (..) en de bewoning daarvan nog tot uiterlijk 1 februari 2003 gedogen. Omstreeks die datum hopen wij u meer duidelijkheid te kunnen verschaffen over de door u gewenste bouwmogelijkheid van een woning ter plaatse (..) Uitgangspunt is en blijft dat de stacaravan zo spoedig mogelijk van het onderhavige perceel moet worden verwijderd.
2.5
Bij brief van 17 september 2004 heeft de gemeente [eiser] onder meer het volgende bericht:
Nu de extra burgerwoning, om de hierboven uiteengezette redenen (aanwezigheid in een stankcirkel,
toevoeging rechtbank) niet aan de [perceel] gebouwd kan worden, zal de bewoning van de stacaravan door uw gezin moeten worden beëindigd en zal de stacaravan ook van het onderhavige perceel moeten worden verwijderd (..)
Uitkomst daarvan (van overleg over een termijn waarbinnen die verwijdering zou moeten plaatsvinden,
toevoeging rechtbank) is dat het, gezien de voorgeschiedenis, niet onredelijk is u een ruime termijn te gunnen om de beschikking te verkrijgen over vervangende, legale woonruimte. Zodra dat het geval is zult u de bewoning van de stacaravan beëindigen en deze van het perceel aan de [perceel] verwijderen.
In verband daarmede stellen wij u hierbij voorhands tot uiterlijk 1 maart 2005 in de gelegenheid om de bewoning en de plaatsing van de stacaravan (..) te beëindigen. Op of omstreeks die datum zal contact met u worden opgenomen over uw huisvestingssituatie. Mede aan de hand van de actuele informatie die u dan over uw (activiteiten om de beschikking te verkrijgen over vervangende) woonsituatie kunt verstrekken zal, in overleg met u worden bezien, voor welke (korte) periode, en op welke wijze, u nog in de gelegenheid wordt gesteld om de bewoning en plaatsing van de stacaravan te beëindigen (..)
Wij gaan ervan uit dat u alles in het werk stelt om het uitgangspunt, dat de bewoning en plaatsing van de stacaravan (..) moet worden beëindigd, op zo kort mogelijke termijn gestalte te geven.
2.6
Op verzoek van [eiser] is op 13 december 2007 een “partiële herziening bestemmingsplan Agrarisch Buitengebied omgeving [perceel]” tot stand gebracht. Deze herziening is op 18 maart 2008 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Hierdoor werd woningbouw op het perceel mogelijk. [eiser] had echter niet meer het voornemen om er zelf te gaan wonen, hetgeen de gemeente in 2010 duidelijk is geworden.
2.7
Bij brief van 15 december 2010 heeft de gemeente [eiser] onder meer het volgende geschreven:
Sinds maart 2008 maakt een bestemmingsplanwijziging het mogelijk een woning te bouwen op perceel [perceel]. De afspraak met u is dat u dan de illegale stacaravan van dit perceel zou verwijderen. Maar hij staat er nog steeds. De gemeente treedt daarom handhavend op (..)
U moet de overtreding vóór 1 april 2011 opheffen. Dit kunt u doen door de illegale stacaravan vóór deze datum te slopen of van het perceel te verwijderen.
(..) Zo nodig leggen wij u een dwangsom op. Dit betekent dat u een bedrag van € 20.000,- ineens aan de gemeente moet betalen als de stacaravan niet vóór 1 april 2011 is verwijderd of gesloopt.
(..) Sinds maart 2008 hebt u gelegenheid gehad uitvoering te geven aan uw plan er een woning te bouwen. Wij hebben rekening gehouden met uw wens destijds om vanuit de stacaravan toe te zien op de sloop- en bouwwerkzaamheden. Maar het perceel is te koop gezet. Nu u afziet van uw oorspronkelijke plan moet u de overtreding binnen een redelijke termijn opheffen.
2.8
Bij besluit van 10 februari 2011 heeft de gemeente [eiser] de last opgelegd om vóór 1 juli 2011 de stacaravan van het perceel te verwijderen, zulks op straffe van verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 20.000,- .
2.9
[eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 12 mei 2011 heeft de gemeente dit bezwaar ongegrond verklaard. [eiser] heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, sector bestuursrecht.
2.1
Bij brief van 4 augustus 2011 heeft de gemeente [eiser] laten weten dat bij een vervolgcontrole op 29 juli 2011 was gebleken dat de stacaravan niet was verwijderd, waardoor [eiser] volgens de gemeente een dwangsom had verbeurd van € 20.000,-.
2.11
Op 20 januari 2012 heeft de gemeente een zgn. invorderingsbesluit genomen. Daarin staat, voor zoveel van belang, het volgende:
Besluit
Wij vorderen van u de verbeurde dwangsom van € 20.000,- hierbij in. Wij besluiten hiertoe op grond van artikel 5:37 Algemene wet bestuursrecht (..)
Motivering van ons besluit
(..)
Doordat de bestuurlijke sanctie tegen de illegale stacaravan is ingezet na inwerking treden van de Vierde Tranche Algemene Wet op 25 juni 2009, moet de invordering van de verbeurde dwangsom met een besluit worden ingevorderd. Het gegeven dat de betreffende stacaravan vóór 25 juni 2009 op perceel [perceel] aanwezig was doet hier niet aan af. Onze brief aan u van 4 augustus 2011 waarin wij u hebben uitgelegd waarom u de dwangsom hebt verbeurd en u deze aan de gemeente verschuldigd bent, is terecht aan u verzonden maar is geen besluit. Deze brief is dat dus wel.
Bezwaar
Indien u het niet eens bent met dit besluit kunt u, binnen 6 weken na de dag van bekendmaking, schriftelijk een bezwaarschrift bij ons indienen.
2.12
In haar uitspraak van 6 maart 2012 heeft de rechtbank Arnhem, sector bestuursrecht, het onder 2.9 bedoelde beroep van [eiser] ongegrond verklaard.
2.13
De gemeente heeft op 21 januari 2013 een dwangbevel uitgevaardigd waarin zij tot invordering overgaat van de op 1 juli 2011 verbeurde dwangsom, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Dit dwangbevel is op 3 juli 2013 aan [eiser] betekend. Aan het slot van het dwangbevel staat dat [eiser] daartegen en tegen de tenuitvoerlegging ervan op grond van de artikel 438 en 438a Rv kan opkomen bij de rechtbank.

3.Het geschil

3.1
[eiser] is in verzet gekomen tegen het dwangbevel. Volgens hem is hij daarin ontvankelijk nu op dit geval artikel 5:26 (oud) Awb van toepassing is. Hij stelt zich vervolgens op het standpunt dat de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsom is verjaard en dat de invordering, indien de bevoegdheid daartoe niet is verjaard, onrechtmatig is, nu de overtreding reeds lang geleden heeft plaatsgevonden en medio 2012 al zou zijn beëindigd.
3.2
De gemeente voert gemotiveerd verweer en betwist in de eerste plaats dat [eiser] in zijn verzet kan worden ontvangen.

4.De beoordeling

4.1
Nu [eiser] dat met zoveel woorden zegt en niet rept over enigerlei executiegeschil (artt. 438 en 438a Rv) - er is ook nog geen sprake van executoriale maatregelen - gaat de rechtbank ervan uit dat hij zich met zijn verzet tegen het dwangbevel (de executoriale
titel) zelf keert. Onderzocht moet daarom worden of die weg voor hem openstaat.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat sinds 1 juli 2009 in de Awb een nieuw stelsel van invordering van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van kracht is geworden (artt. 5:35, 5:37-5:39 Awb). Bij de rechtsbescherming daartegen is in beginsel - dat wil zeggen buiten executiegeschillen als hiervoor bedoeld - geen plaats meer weggelegd voor de burgerlijke rechter (art. 5:26 Awb is vervallen; in art. 5:39 Awb is rechtsbescherming tegen het invorderingsbesluit voorzien). In een eerdere uitspraak is door deze rechtbank beslist dat, blijkens de artikelen III en IV van de desbetreffende wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Awb, in een geval waarin zowel de oplegging van de last als het verbeuren van de dwangsom gelegen zijn vóór de datum van inwerkingtreding van de nieuwe regelgeving, nog de oude wet van toepassing is (Rechtbank Arnhem 23 maart 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BP9993). Dit geval doet zich hier niet voor.
4.3
[eiser] meent dat ook voor het onderhavige geval het oude recht van toepassing is, nu volgens hem sinds (de brief van) 17 september 2004 sprake is geweest van een “lopend handhavingstraject” betreffende de overtreding, ter zake waarvan later de dwangsom is opgelegd. De gemeente ontkent dit en beide partijen doen hierbij een beroep op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ6826. Daarin is, voor zoveel van belang het volgende overwogen:
2.3.2.1. Ingevolge artikel IV van de Vierde tranche Awb blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip.
2.3.2.2. In dit geval gaat het om een overtreding die is aangevangen voor de inwerkingtreding van voormelde wetswijziging, doch ten tijde van het besluit van 16 juli 2009, derhalve na de inwerkingtreding daarvan, voortduurde. Uit de tekst van artikel IV is niet zonder meer af te leiden of de Awb zoals die luidt sinds 1 juli 2009 in dit geval van toepassing is. In de memorie van toelichting bij dat artikel (Kamerstukken II 2003/04, 29702, nr. 3, blz. 165) is het volgende vermeld:
"Dit artikel bevat het overgangsrecht behorende bij de regeling inzake bestuurlijke sancties. Er is voor gekozen de nieuwe regeling slechts van toepassing te doen zijn op overtredingen die plaatsvinden na de inwerkingtreding van deze wet. Voor de bestuurlijke boete wordt aldus voorkomen dat gedurende het proces van toezicht of opsporing - boeteoplegging - bezwaar en beroep een ander rechtsregime van toepassing wordt. Ook voor herstelsancties is het praktischer, als in een lopend handhavingsproces het oude recht van toepassing blijft."
Uit deze passage is af te leiden dat het in artikel IV van de Vierde tranche Awb neergelegde overgangsrecht ten doel heeft eerbiedigende werking toe te kennen aan het recht zoals dit gold tot 1 juli 2009, indien op die datum sprake was van een lopend handhavingsproces.
Gelet op de tekst van de wet, gelezen in verbinding met de memorie van toelichting, is in een geval als dit, waarin op of na 1 juli 2009 met bestuursdwang of een dwangsom wordt opgetreden wegens een overtreding die is aangevangen voor 1 juli 2009 maar na 30 juni 2009 ononderbroken voortduurt, ter beantwoording van de vraag wanneer de overtreding plaatsvond bepalend het moment waarop het bestuursorgaan het schriftelijke voornemen om handhavend op te treden aan de vermoedelijke overtreder toezendt, om deze de gelegenheid te bieden daarop zijn zienswijzen kenbaar te maken. Deze situatie dient te worden onderscheiden van die waarin een eenmalige overtreding vóór 1 juli 2009 is gepleegd, en die waarin een voortdurende overtreding vóór 1 juli 2009 is beëindigd. Op die situaties is gelet op de tekst van artikel IV van de Vierde tranche, het recht van toepassing zoals dit gold tot 1 juli 2009, ook al is de handhavingsprocedure na die datum begonnen.
Deze uitleg van artikel IV van de Vierde tranche Awb strookt met het uitgangspunt dat het overgangsrecht gezien de aard daarvan, niet ruimer dient te worden uitgelegd dan gelet op de tekst van de wet nodig is en met de bedoeling van de wetgever om het recht zoals dit gold tot 1 juli 2009 enkel nog van toepassing te achten op lopende handhavingsprocedures.
Om het recht zoals dit gold tot 1 juli 2009 van toepassing te laten blijven, dient de overtreding niet alleen te zijn aangevangen voor 1 juli 2009, doch dient ook een duidelijke aanwijzing aanwezig te zijn dat voor 1 juli 2009 sprake was van een lopend handhavingsproces. Die aanwijzing wordt in dit geval gevonden in het schriftelijke voornemen tot handhavend optreden, waarbij [appellant] in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze als bedoeld in artikel 4:8, eerste lid, van de Awb naar voren te brengen. Een dergelijke aanwijzing zou er niet zijn, indien het college had volstaan met de constatering van de overtreding, eventueel gevolgd door een waarschuwing dat handhavend optreden wordt overwogen indien de overtreding niet wordt beëindigd.
Nu het schriftelijke voornemen tot handhaving op 4 juni 2009 aan [appellant] is toegezonden, is de voorzieningenrechter terecht tot het oordeel gekomen dat de Awb zoals deze gold tot 1 juli 2009 op het geschil van toepassing is. De burgerlijke rechter is derhalve bevoegd kennis te nemen van een geschil omtrent de invordering van dwangsommen die zijn verbeurd ten gevolge van het besluit van 16 juli 2009, gelezen in samenhang met het besluit van 20 november 2009.
De rechtbank maakt deze overwegingen van de Afdeling Bestuursrechtspraak tot de hare.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval eerst op 15 december 2010 sprake geweest van een schriftelijk voornemen tot handhaving als bedoeld in de hierboven weergegeven overwegingen van de Afdeling Bestuursrechtspraak. Voordien was wel sprake van een overtreding, maar die overtreding werd gedoogd. Weliswaar wordt in de brief van 17 september 2004 meermalen gesproken over beëindiging van de bewoning en van de plaatsing van de stacaravan, maar handhaving is daarin nog niet in beeld. Integendeel wordt er in die brief van uitgegaan dat [eiser] te zijner tijd nog in de gelegenheid wordt gesteld om de bewoning en de plaatsing van de stacaravan te beëindigen.
4.5
Ter comparitie heeft de advocaat van [eiser] nog betoogd dat in 1999 al een voorwaardelijk handhavingstraject is ingezet met de in de verklaring/verbintenis opgenomen boete van ƒ 10.000,- die door een bankgarantie diende te worden verzekerd. Dat is naar het oordeel van de rechtbank echter niet wat de Afdeling Bestuursrechtspraak bedoelt met een lopend handhavingsproces.
4.6
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voor [eiser] niet de weg naar de burgerlijke rechter openstond, teneinde bij wijze van verzet de geoorloofdheid van de invordering door middel van het dwangbevel in rechte ter discussie te stellen. [eiser] is dus niet ontvankelijk in zijn vordering.
4.7
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de proceskosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van de gemeente bepaald op € 1.158,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief III, 2 punten),
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2014.