Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 juni 2014
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte vermeerdering van eis in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 11 september 2014.
2.De feiten
this company will be sold to new owners on 1st October 2012.
3.De vordering in conventie
4.De vordering in reconventie
5.De beoordeling
in conventie
het gedeelte van de onderneming van de verkoper omvattende het “Riwa botenproject” (artikel 1 onder 1), onder meer omvattende “
de mallen voor boten” (artikel 1 onder 2a.). De kern van het geschil tussen partijen ziet op de productiemallen van de Riwa-boten die zich op de werf van ACC in [plaats] bevinden (hierna: de mallen) welke [naam 1] op grond van deze overeenkomst aan [gedaagde] dient te leveren. Vast staat dat [gedaagde] de koopprijs niet volledig heeft betaald. De curator vordert, kort gezegd, nakoming van de overeenkomst tussen [naam 1] en [gedaagde].
“... production (…) will be carried on by ACC on the moulds which are at its possesion…“. Uit het woord ‘posession’ blijkt dat ACC zich op het standpunt stelt dat zij eigenaar is van de mallen.
De bedrijfsactiviteiten zijn niet plaatsgebonden en kunnen verplaatst worden naar elke gewenste locatie...” en dat hij, als hij had geweten dat hij niet vrijelijk over de mallen die zich in [plaats] bevinden kon beschikken, de koopovereenkomst niet had gesloten, zoals hij – overigens eerst – ter comparitie heeft betoogd, kan hem eveneens niet baten. Vast staat dat in de koopovereenkomst niets staat vermeld met betrekking tot ‘het vrijelijk over de mallen kunnen beschikken’. Bovendien heeft de curator ter comparitie onweersproken gesteld dat ‘het vrijelijk over de mallen kunnen beschikken’ ook niet ter sprake is gekomen tijdens de onderhandelingen voorafgaand aan de verkoop van de onderneming. [gedaagde] heeft deze stelling voor het eerst ter zitting aangevoerd. Op een uitdrukkelijke contractuele verplichting kan dat uitgangspunt dus niet worden gebaseerd. Uit de stellingen van partijen, waaronder die ter comparitie, volgt dat [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst wist dat een belangrijk deel van de productiemiddelen zich op de werf van ACC in [plaats] bevond en dat er een jarenlange samenwerking tussen [naam 1] en ACC bestond voor wat betreft het produceren van de Riwa-boten op de werf van ACC te [plaats]. Onweersproken is dat [gedaagde] vanaf het sluiten van de koopovereenkomst de productie van Riwa-boten middels mallen die zich op de werf in [plaats] bevinden heeft voortgezet. Voorts staat als onweersproken vast dat [gedaagde] uitdrukkelijk heeft afgezien van inspectie van (de staat van) de mallen voorafgaand aan de koop.
- dagvaarding: € 78,68
- griffierecht: € 3.829,00
- salaris advocaat € 2.842,00 (2 punten x tarief € 1.421,00)