ECLI:NL:RBGEL:2014:7121

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
263576
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening met betrekking tot een vaststellingsovereenkomst tussen NAK Vastgoedontwikkeling Nederland B.V. en [gedaagde] B.V.

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NAK Vastgoedontwikkeling Nederland B.V. (hierna: NVO) betaling van een bedrag van € 455.000,-- van de gedaagde partij, [gedaagde] B.V. De vordering is gebaseerd op een geldleningsovereenkomst die op 21 mei 2008 is gesloten, waarbij NVO een bedrag van € 500.000,-- aan [gedaagde] heeft geleend. De rechtbank Gelderland heeft op 5 november 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de vraag centraal staat of de geldlening opeisbaar is. NVO stelt dat de lening opeisbaar is geworden omdat [gedaagde] zijn verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] slechts een deel van de lening heeft afgelost en dat er nog een bedrag van € 5.000,-- en verschenen rente resteert. De rechtbank overweegt dat de voorwaarden voor opeisbaarheid zijn vervuld, omdat [gedaagde] in verzuim is geraakt door het niet voldoen van de aflossingsverplichtingen. De rechtbank wijst de vordering van NVO toe en veroordeelt [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Tevens worden de beslagkosten toegewezen. De rechtbank concludeert dat de vordering van NVO toewijsbaar is, en dat [gedaagde] gehouden is tot betaling van het restant van de lening, ondanks de door [gedaagde] aangevoerde verweren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/263576 / HA ZA 14-251
Vonnis van 5 november 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NAK VASTGOEDONTWIKKELING NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
advocaat mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.R.W. Richter te Rotterdam.
Partijen zullen hierna NVO en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 juli 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 augustus 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 21 mei 2008 hebben NVO en [gedaagde] een geldleningsovereenkomst gesloten waarbij NVO € 500.000,-- aan [gedaagde] heeft geleend.
2.2.
Op dezelfde dag is ook een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij partij zijn: de Nieuw-Apostolische Kerk in Nederland (hierna: NAK) en de heer [gedaagde] (hierna: [gedaagde]) voor zichzelf en optredende als bestuurder van diverse vennootschappen waaronder [gedaagde], Woon en Zorgmanagement B.V. (hierna: WZM) en NVO.
2.3.
In de geldleningsovereenkomst wordt NVO aangeduid als schuldeiser en [gedaagde] als schuldenaar. In de overeenkomst staat, voor zover van belang:
ARTIKEL 2. RENTE
1. schuldenaar zal over het saldo van de lening aan schuldeiser een rente verschuldigd zijn.
2. het rentepercentage bedraagt de wettelijke rente (thans 6% per kalenderjaar).
3. de rente moet per maand bij achterafbetaling worden voldaan, voor het eerst per 31 juni 2008.
4. (…)
ARTIKEL 3. LOOPTIJD EN AFLOSSING
1. De looptijd van de lening is 10 jaar.
2. Maandelijks wordt één honderd twintigste deel van de oorspronkelijke hoofdsom afgelost, voor het eerst per 1 januari 2009.
3. De termijnbetalingen van de lening worden in eerst instantie voldaan uit de dividenduitkering van Woon en Zorgmanagement BV (hierna WZM) aan de schuldenaar. Als een extra aflossing plaatsvindt, naar keus van de schuldenaar, verkort dit de looptijd van de lening. Mocht onverhoopt de jaarlijkse dividenduitkering niet hoog genoeg zijn, dan is de schuldenaar verplicht tot betaling zonder aanschrijving of anderszins.
4. (…)
ARTIKEL 4. ZEKERHEDEN
[gedaagde] is in privé hoofdelijk medeaansprakelijk voor nakoming van de verplichtingen uit deze leningsovereenkomst, ten blijke waarvan hij deze overeenkomst mede ondertekent.
ARTIKEL 5. OPEISBAARHEID
Schuldenaar verbindt zich de hoofdsom casu quo het pro-resto bedrag met de daarover alsdan verschuldigde renten en mogelijk verschuldigde kosten zonder voorafgaande opzegging dadelijk na opeising door de schuldeiser af te lossen, in de volgende gevallen:
1. Ingeval [gedaagde] zijn werkzaamheden binnen de schuldeiser stopzet en dus de samenwerking door hem wordt beëindigd.
2. bij niet nakoming door de schuldenaar van enige verplichting uit deze overeenkomst van geldlening.
3. (…)
ARTIKEL 7. KOSTEN
Alle kosten verband houdende met dan wel voortvloeiend uit deze overeenkomst, daaronder begrepen die welke de schuldeiser zal maken tot behoud en uitoefening van haar recht, komen ten laste van schuldenaar.
2.4.
[gedaagde] heeft 6 termijnen ad € 7.500,--, in totaal € 45.000,--, afgelost. Ondanks sommaties daartoe weigert [gedaagde] het restant van de geldlening aan NVO te voldoen.
2.5.
Op 20 februari 2013 heeft rechtbank Midden-Nederland vonnis gewezen in – onder meer – de hoofdzaak tussen [gedaagde] als eiser en onder andere NVO als gedaagde (277762 / HA ZA 09-2659). In de reconventie van die zaak heeft NVO gevorderd dat [gedaagde] zou worden veroordeeld tot betaling van € 455.000,-- te vermeerderen met rente en kosten. Die vordering heeft betrekking op de geldleningsovereenkomst waar het in de onderhavige zaak ook over gaat. Rechtbank Midden-Nederland heeft die vordering toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan NVO van € 455.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2009. [gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
2.6.
Na daartoe verkregen verlof heeft NVO beslagen gelegd ten laste van [gedaagde].

3.Het geschil

3.1.
NVO vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 455.000,--, vermeerderd met rente vanaf 1 juli 2008 en (buitengerechtelijke incasso)kosten, te vermeerderen met rente vanaf datum dagvaarding. Tot slot vordert NVO een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de proceskosten inclusief de beslagkosten.
3.2.
NVO stelt hiertoe dat de geldlening opeisbaar is geworden en dat [gedaagde] gehouden is tot terugbetaling van het restant van de geldlening. De verschuldigdheid van rente en buitengerechtelijke incassokosten wordt primair gebaseerd op de overeenkomst, subsidiair op de wet.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter verheldering van de ontstaansgeschiedenis van de geldleningsovereenkomst worden enkele feiten geciteerd uit het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 20 februari 2013:
2.1.
NAK is een kerkgenootschap en voor de vervulling van taken binnen haar organisaties grotendeels afhankelijk van de inzet van vrijwilligers. NAK beschikt in Nederland over ongeveer 65 gebouwen, bestaande uit kerken en woningen.
2.2.
[gedaagde] is belijdend christen en lid van NAK.
2.3.
Sinds 2003 heeft [gedaagde] als zelfstandig makelaar/vastgoedadviseur af en toe werkzaamheden verricht voor NAK met betrekking tot de aan- en verkoop en huur/verhuur van gebouwen van NAK. Vanaf 2005 werd hij volledig verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud daarvan. Hiertoe heeft NAK op 20 september 2005 een volmacht aan [gedaagde] verstrekt. [gedaagde] maakte bij de vervulling van deze taken gebruik van zijn vennootschap Regio Vastgoed, waarvan hij via [gedaagde] B.V. (hierna: [gedaagde]) enig bestuurder en aandeelhouder is.
2.4.
[naam 1] was sinds 1998 als districtsapostel verbonden aan NAK. Samen met [naam 2], apostel, en de heer [naam 3] (hierna: [naam 3]), opziener, vormde hij het driehoofdig bestuur van NAK.
2.5.
[gedaagde] heeft een concept ontwikkeld dat erop neerkomt dat [gedaagde] een gebouw realiseert dat is bestemd voor het verlenen van permanente zorg ten behoeve van ouderen en/of hulpbehoevende mensen. Het gebouw wordt na ontwikkeling beheerd door een vastgoedvennootschap die het gebouw verhuurt aan een zorginstelling. De zorginstelling verleent de daadwerkelijke zorg. Ter zake van de uit te voeren zorgtaak heeft [gedaagde] WZM opgericht. WZM houdt zich bezig met het stichten, beheren, ondersteunen en het voeren van bestuur en management over één of meer particuliere verzorgingstehuizen.
2.6.
[gedaagde] en NAK hebben in 2007 afspraken gemaakt om gezamenlijk het in 2.5. beschreven zorgconcept te gaan realiseren. Hiertoe heeft NAK op 17 oktober 2007 Stichting A&O opgericht. Stichting A&O heeft vervolgens op 24 januari 2008 NVO opgericht, waarvan Stichting A&O sindsdien enig aandeelhouder is. [gedaagde] werd per datum oprichting enig bestuurder van Stichting A&O en NVO. Daarnaast is [gedaagde] op 15 mei 2008 als werknemer in loondienst getreden van NVO.
2.7.
NAK heeft in het kader van haar samenwerking met [gedaagde] het haar in eigendom toebehorende pand aan de [adres] ter beschikking gesteld. De bedoeling was om daar, volgens het zorgconcept van [gedaagde], verzorgingshuis ‘Residence Eimersstaete’ te realiseren. Dit pand zou worden verhuurd aan (Residence) Eimersstaete B.V., waarin NVO alle aandelen hield. WZM zou de zorgtaken binnen dit verzorgingshuis voor haar rekening nemen.
2.8.
Om het pand aan de [adres] geschikt te maken als verzorgingshuis moest het pand worden verbouwd. In dat kader heeft [gedaagde] namens NAK op 27 april 2007 een aanneemovereenkomst (een zogeheten ‘turn-keyovereenkomst’) gesloten met Zass B.V. (hierna: Zass) voor een totaalbedrag van € 3.230.000,--, te voldoen in tien termijnen.
2.9.
Daarnaast heeft [gedaagde] in april 2007, namens WZM, waarvan hij via [gedaagde] enig bestuurder en aandeelhouder was, een realisatieovereenkomst met Zass gesloten. Op grond van deze overeenkomst diende Zass een ontwikkelingsfee aan WZM te betalen van € 750.000,-- in het kader van de bouwwerkzaamheden voor project Eimersstaete. [gedaagde] heeft [naam 1] hierover bij e-mail van 21 januari 2008 geïnformeerd. In die e-mail schrijft [gedaagde], (….)
2.10.
Op 21 mei 2008 hebben [gedaagde] optredend voor zichzelf en voor een aantal van zijn vennootschappen – waaronder [gedaagde] en WZM – NAK, NVO en Stichting A&O een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: vaststellingsovereenkomst). Deze overeenkomst betreft (hoofdzakelijk) een vastlegging van de vorm en structurering van de samenwerking tussen partijen ten aanzien van het beheer en de (project)ontwikkeling van gebouwen die aan NAK toebehoren. In de vaststellingsovereenkomst is, voor zover relevant, het volgende bepaald: (…)
Leningen
(…)
21. De NAK Vastgoed verplicht zich hierbij direct na ondertekening van deze overeenkomst aan [gedaagde] een betaling te doen van € 500.000. (…)
23. Voor de hiervoor vermelde nieuw lening gelden de volgende voorwaarden:
a. Over de lening is de wettelijke rente (thans 6%) verschuldigd.
b. (…) Maandelijks wordt derhalve één honderd twintigste deel van de oorspronkelijke hoofdsom afgelost, voor het eerst per 1 januari 2009.
c. de termijnbetalingen van de lening worden in eerste instantie voldaan uit de dividenduitkeringen WZM aan [gedaagde] BV. (…) Mocht onverhoopt de jaarlijkse dividenduitkering niet hoog genoeg zijn, dan is [gedaagde] verplicht tot betaling zonder aanschrijving of anderszins.
d. Ingeval [gedaagde] zijn werkzaamheden binnen NAK Vastgoed stopzet en dus de samenwerking door hem wordt beëindigd wordt de lening ineens opeisbaar en verplicht [gedaagde] zich tot ineens aflossen van de lening.
e. De heer [gedaagde] is in privé hoofdelijk medeaansprakelijk voor nakoming van de verplichtingen uit de leningsovereenkomst.
(..)
h. Van de lening zal een leningsovereenkomst worden opgesteld.
(…)
2.11.
De leningsovereenkomst van € 500.000,-- tussen NVO en [gedaagde] waarnaar in artikel 21 en 23 van de vaststellingsovereenkomst wordt verwezen, is bij akte van 21 mei 2008 vastgelegd. (…)
4.2.
In de onderhavige zaak is allereerst de vraag of de geldlening opeisbaar is. NVO stelt dat dit het geval is en stelt dat sprake is van de in artikel 5 onder 1 en 2 van de geldleningsovereenkomst genoemde gevallen van opeisbaarheid: [gedaagde] heeft de samenwerking met NVO beëindigd en [gedaagde] komt de verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst niet na. Ten aanzien van het laatste geval wijst NVO erop dat [gedaagde] sinds 24 december 2008 in verzuim is, omdat zij sindsdien geen bedrag meer heeft voldaan aan NVO. Ter onderbouwing van deze stelling heeft NVO een renteberekening overlegd (productie 14 bij dagvaarding) waaruit blijkt dat, als de namens [gedaagde] verrichte deelbetalingen tot 24 december 2008 niet zouden gelden als extra aflossing in de zin van artikel 3.4 van de geldleningsovereenkomst (naast de maandelijks te betalen rente over de hoofdsom), er nog steeds sprake is van het niet nakoming van de verplichtingen door [gedaagde], aldus NVO.
4.3.
[gedaagde] wijst er primair op dat het de bedoeling was dat NVO 51% van de aandelen in WZM van [gedaagde] zou overnemen. De koopsom van de aandelen zou vervolgens worden verrekend met de geleende € 500.000,--. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde] gewezen op een memo van [naam 4] van 7 april 2008 waarin staat:
[gedaagde] B.V. sluit een overeenkomst waardoor de NAK Vastgoedontwikkeling Nederland B.V. 75% van de aandelen in Woon/zorgmanagement B.V. mag overnemen tegen een prijs van € 450.000,00.
[gedaagde] wijst er vervolgens op dat niet 75% maar 51% van de aandelen zou worden overgedragen, maar dat door partijen werd afgesproken dat NVO 75% van het uitgekeerde dividend zou ontvangen en [gedaagde] 25%. Het restant van de lening zou [gedaagde] voldoen met de dividenduitkeringen. Ook werd de lening verstrekt vanwege het feit dat NAK de overname van de aandelen in WZM door NVO en het aanbieden van een dienstverband aan [gedaagde] wilde uitstellen en [gedaagde] daardoor in financieel zwaar weer kwam. De lening diende als het ware ter overbrugging van de periode zonder dienstverband en zonder aandelenoverdracht. Deze bedoeling is uiteindelijk uitgewerkt in de artikelen 8 en 20 van de vaststellingsovereenkomst. Ondanks sommaties daartoe is NVO niet overgegaan tot overname van de aandelen. [gedaagde] stelt dat NVO door het niet afnemen van de aandelen in strijd heeft gehandeld met de vaststellingsovereenkomst. Als gevolg daarvan is [gedaagde] ook niet te verwijten dat zij een bedrag ad € 450.000,-- onbetaald heeft gelaten en zij meent dat zij niets aan NVO verschuldigd is. Tot slot voert [gedaagde] aan dat niet [gedaagde] maar NAK / NVO de samenwerking heeft beëindigd en de lening dus niet op die grond opeisbaar is.
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn het erover eens dat de voorwaarden voor opeisbaarheid zoals opgenomen in artikel 5 van de geldleningsovereenkomst niet cumulatief zijn, zodat dat vaststaat. Allereerst zal de rechtbank de vraag bespreken of de vordering opeisbaar is geworden doordat [gedaagde] een van haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen, meer in het bijzonder de aflossingsverplichting.
4.5.
Als er vanuit zou worden gegaan dat de stellingen van [gedaagde] als weergegeven onder 4.3. juist zijn, hetgeen wordt betwist, dan zou er na aftrek van de koopsom van de aandelen een bedrag ad € 50.000,-- te vermeerderen met rente resteren dat voldaan dient te worden door [gedaagde]. Artikel 3 lid 3 laatste zin van de geldleningsovereenkomst is duidelijk over de situatie dat de afbetalingen niet kunnen worden voldaan uit de dividenduitkeringen van WZM:
Mocht onverhoopt de jaarlijkse dividenduitkering niet hoog genoeg zijn, dan is de schuldenaar verplicht tot betaling zonder aanschrijving of anderszins.
Dit betekent dat [gedaagde] verplicht is geworden de aflossingen voor de lening te voldoen, nu gesteld noch gebleken is dat de dividenduitkeringen van WZM hoog genoeg zijn (geweest) voor het voldoen aan de aflossingsverplichtingen.
4.6.
[gedaagde] heeft een bedrag ad € 45.000,-- afgelost zodat in ieder geval een bedrag ad € 5.000,-- en verschenen rente resteert. [gedaagde] heeft ter zitting ook erkend dat er in januari 2009 nog een bedrag als verschil tussen de lening enerzijds en de gedane aflossing plus de koopsom van de aandelen anderzijds resteerde. Ook heeft [gedaagde] erkend dat zij gehouden is dit bedrag te voldoen, maar zij voert aan dat daarover met [naam 1] is afgesproken dat er nog een eindafrekening zou komen.
4.7.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde] haar verplichting tot aflossing van de geldlening niet volledig is nagekomen, zelfs in de situatie dat er vanuit zou worden gegaan dat € 450.000,-- zou worden afgelost door verrekening met de koopsom voor de aandelen WZM. Dit betekent dat de voorwaarde van artikel 5 onder 2 van de geldleningsovereenkomst is vervuld en de lening opeisbaar is geworden. Het eventueel ontbreken van de eindafrekening staat aan de opeisbaarheid niet in de weg, nu nergens uit blijkt dat dat een voorwaarde voor opeisbaarheid zou zijn. Sterker nog, uit de hiervoor onder 4.5. geciteerde zin uit artikel 3 volgt dat [gedaagde] juist zonder aanschrijving of anderszins gehouden is tot betaling. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de vraag of ook is voldaan aan de voorwaarde genoemd in artikel 5 onder 1, nu geen sprake is van cumulatieve voorwaarden.
4.8.
Subsidiair heeft [gedaagde] betoogd dat, als er al sprake zou zijn van een opeisbare geldlening, het restant van de lening verrekend dient te worden met de koopsom van de aandelen WZM. Ter onderbouwing verwijst zij naar het hiervoor onder 4.3. geciteerde stuk uit het memo van [naam 4]. NVO heeft dit betwist.
4.9.
Terugbetaling van een geldlening is in principe mogelijk door middel van verrekening. Er is hier echter geen sprake van een verrekenbare vordering. De aandelen WZM zijn op dit moment nog niet geleverd aan NVO en gesteld noch gebleken is dat levering thans afdwingbaar zou zijn. Onduidelijk is zelfs of de overeenkomst waar [naam 4] over rept, inmiddels gesloten is. Van een concrete vordering van [gedaagde] op NVO betreffende de koopsom van de aandelen WZM is daarmee nu geen sprake. Betaling door verrekening is daarmee niet mogelijk en daarom zal [gedaagde] ook dit deel van de vordering dienen te voldoen. Of is afgesproken dat het restant van de lening verrekend zou worden met de koopsom van de aandelen WZM, hetgeen NVO betwist, laat de rechtbank in het midden. Tot slot leidt een eventueel tekortschieten van NVO in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst niet tot ontslag van [gedaagde] uit haar aflossingsverplichting uit hoofde van de geldleningsovereenkomst, zodat ook dit verweer van [gedaagde] wordt verworpen. Dit betekent dat de vordering van NVO toewijsbaar is alsmede de daarover gevorderde rente. Nu [gedaagde] in de hiervoor onder 2.5. beschreven procedure tevens is veroordeeld tot terugbetaling van de lening en het niet zo kan zijn dat zowel [gedaagde] als [gedaagde] € 455.000,-- aan NVO dienen te voldoen, zal de vordering worden toegewezen als hierna geformuleerd. De gevorderde rente over de hoofdsom zal worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, omdat op de gevorderde ingangsdatum, 1 juli 2008, [gedaagde] niet in verzuim verkeerde. [gedaagde] was immers pas op 31 juni 2008 rente verschuldigd en heeft zes termijnen voldaan. Een andere ingangsdatum van het verzuim is niet concreet genoeg gesteld, zodat de rechtbank uit zal gaan van datum dagvaarding als ingangsdatum verzuim.
4.10.
NVO vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag ad
€ 4.844,29 voor buitengerechtelijke kosten. De vordering van NVO is primair gegrond op artikel 7 van de overeenkomst, zie hiervoor onder rechtsoverweging 2.3. Voor de hoogte van de vordering heeft NVO aansluiting gezocht bij het geldende liquidatietarief. [gedaagde] voert gemotiveerd verweer tegen dit onderdeel van de vordering. Zo voert zij onder meer aan dat [gedaagde] bij vonnis van 20 februari 2013 al is veroordeeld in de proceskosten van NVO die ook betrekking hebben op onder andere deze geldlening. Zij wijst erop dat na dat vonnis de raadsman van NVO geen buitengerechtelijke handelingen meer heeft verricht.
4.11.
Nu gesteld noch gebleken is dat NVO terzake van de onderhavige geldlening na het vonnis van 20 februari 2013 nog werkzaamheden heeft verricht die zijn aan te merken als buitengerechtelijke werk dat voor vergoeding in aanmerking komt en daarnaast voor die werkzaamheden van NVO gemaakt vóór het vonnis van 20 februari 2013 al een veroordeling is uitgesproken, zal de rechtbank de gevorderde buitengerechtelijke kosten afwijzen.
4.12.
NVO vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 2.351,06 voor verschotten en € 2.580,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.580,00).
4.13.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NVO worden begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht 3.829,00 (inclusief beslag)
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 9.066,52

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan NVO te betalen een bedrag van € 455.000,00 (vierhonderdvijfenvijftig duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 15 april 2014 tot de dag van volledige betaling, waarop in mindering strekt al hetgeen [gedaagde] ter aflossing van dit bedrag en de rente daarover voldoet,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.931,06,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van NVO tot op heden begroot op € 9.066,52,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014.