ECLI:NL:RBGEL:2014:6920

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
259465
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een vennootschap onder firma en de gevolgen van een concurrentiebeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om de beëindiging van een vennootschap onder firma (v.o.f.) tussen twee partijen, aangeduid als [eiseres] en [gedaagde]. De v.o.f. is op 31 maart 2013 beëindigd door opzegging door [eiseres]. De rechtbank moet zich buigen over de vraag of het concurrentiebeding dat in de vennootschapsovereenkomst is opgenomen, is overtreden door [eiseres] na haar uittreden. De partijen hebben in de periode van 1 januari 2010 tot 1 april 2013 de onderneming G.W.S. Hondenbrigade geëxploiteerd, waarbij beveiligingswerkzaamheden werden uitgevoerd met speciaal opgeleide honden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de financiële afwikkeling van de v.o.f. en dat er geen volledige vereffening heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft [gedaagde] gesommeerd tot betaling van zijn aandeel in het ondernemingsvermogen, maar [gedaagde] heeft niet voldaan aan deze sommatie. In reconventie vordert [gedaagde] dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens vermeende schending van het concurrentiebeding. De rechtbank overweegt dat het concurrentiebeding niet van toepassing is, omdat de v.o.f. is beëindigd en partijen zijn overeengekomen dat zij volstrekte vrijheid hebben om zaken te drijven op het gebied van de voormalige vennootschap.

De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte uitlating door [eiseres] over de benoeming van een deskundige voor de vereffening van de v.o.f. en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. De uitspraak is gedaan door mr. G.J. Meijer op 1 oktober 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/259465 / HA ZA 14-100
Vonnis van 1 oktober 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.A. Hauwert te Doetinchem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.H. Vestiens te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 april 2014;
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 juli 2014 waarin mede is vastgelegd een gedeeltelijke beëindiging van het geschil, met pleitaantekeningen van mr. Vestiens.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een overeenkomst van vennootschap onder firma (v.o.f.) gesloten, die op 7 november 2009 schriftelijk is vastgelegd. In de overeenkomst is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Artikel 4
Duur en opzegging
De vennootschap is aangegaan voor onbepaalde tijd. Ieder der partijen heeft het recht de vennootschap door opzegging te beëindigen, mits zodanige opzegging geschiedt met inachtneming van een termijn van tenminste drie maanden. Opzegging moet geschieden per aangetekende brief of deurwaardersexploot, gericht aan de andere partij.
Artikel 5
Inbreng en vermogen
1. De ondergetekende sub 1 [[eiseres], toevoeging rechtbank] brengt in de vennootschap in zijn kennis, arbeid en vlijt.
De ondergetekende sub 2 [[gedaagde], toevoeging rechtbank] brengt in de vennootschap in zijn kennis, arbeid en vlijt.
2. Met onderling goedvinden kunnen de partijen ieder meer geld, goederen en/of rechten in de vennootschap inbrengen.
3. De ondergetekende sub 1 wordt voor
50%van de boekwaarde van de inbreng in geld, goederen en/of rechten in de boeken der vennootschap gecrediteerd.
De ondergetekende sub 2 wordt voor
50%van de boekwaarde van de inbreng in geld, goederen en/of rechten in de boeken der vennootschap gecrediteerd. (…)
Artikel 12
Winstverdeling
Winst of verlies zal door de vennoten in de volgende verhouding worden gedragen:
  • de ondergetekende sub 1 voor
  • de ondergetekende sub 2 voor
(…)
Artikel 15
Einde der vennootschap
De vennootschap eindigt:
a. door opzegging overeenkomstig het bepaalde in artikel 4;
(…)
Artikel 16
Uitbetaling uittreder
Wanneer de vennootschap eindigt, en de andere partijen het aandeel van de ene partij in de vennootschap overnemen en de zaken der vennootschap al dan niet met derden voortzetten, dan zullen de voortzettende partijen bevoegd zijn de tegenwaarde van het aandeel van de fungeerde partij aan hem of zijn rechthebbende(n) uit te betalen in vijf gelijke jaarlijkse termijnen (…).
Artikel 17
Liquidatie
Wanneer de vennootschap eindigt door opzegging, zal de vennootschap worden geliquideerd en wel door de partijen samen. In alle andere gevallen van beëindiging geschiedt de liquidatie door de overblijvende partijen. In geen geval zal de liquidatie langer duren dan zes maanden. Uiterlijk een maand na afloop van de liquidatie moet aan ieder der partijen of hun rechtsverkrijgenden het totaal van het hun uit hoofde van de liquidatie toekomende worden uitgekeerd. Gedurende de liquidatie blijven de bepalingen van onderhavige overeenkomst, voor zover toepasselijk, van kracht.
Artikel 18
Concurrentiebeding
Geen der partijen zal bevoegd zijn gedurende de eerste vijf jaar na zijn uittreden alleen of met anderen werkzaam te zijn, of geldelijk, of in welke andere vorm ook, rechtstreeks of zijdelings deel te nemen in een soortgelijk bedrijf als het door de vennootschap uitgeoefende, zulks binnen het grondgebied van de Staat der Nederlanden, tenzij met goedvinden van de voortzettende partijen. De uitgetreden partij(en) mag (mogen) na ontbinding geen activiteiten ondernemen, die de exploitatie en de winstgevendheid van GWS-Hondenbrigade frustreren c.q. ondermijnen. Partijen zullen in geval van gezamenlijk eindigen der vennootschap volstrekte vrijheid hebben tot het drijven van zaken op het gebied der voormalige vennootschap.
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben in de periode van 1 januari 2010 tot 1 april 2013 door deze v.o.f. de onderneming G.W.S. Hondenbrigade geëxploiteerd (hierna te noemen: GWS). GWS voerde beveiligingswerkzaamheden uit, waarbij speciaal opgeleide honden werden ingezet.
2.3.
Op 19 december 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiseres] en [gedaagde], waarbij is gesproken over beëindiging van de samenwerking tussen [gedaagde] en [eiseres]. Hierbij waren tevens aanwezig de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2].
2.4.
[eiseres] heeft bij brief van 27 december 2012 aan [gedaagde] onder meer gemeld:
Naar aanleiding van ons gesprek van 19 december 2012, in bijzijn van [naam 1] en [naam 2], stuur ik bij deze een schriftelijke bevestiging van mijn opzegging als vennoot van GWS Hondenbrigade per aangetekende brief. Conform de overeenkomst en in achtneming van de opzegtermijn van 3 maanden, zal dat tegen 1 april 2013 zijn. (…)
2.5.
De v.o.f. is op 31 maart 2013 geëindigd door opzegging door [eiseres]. De vennootschap onder firma is niet afgewikkeld; er heeft geen verdeling plaatsgevonden.
2.6.
Op 5 februari 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres], [gedaagde] en mevrouw [naam 3], de boekhouder van GWS (hierna te noemen: [naam 3]). Daarbij is gesproken over de financiële afwikkeling van GWS in het kader van de opzegging door [eiseres]. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt door [naam 3]. In dit verslag staat, voor zover relevant:
Klantenbestand
Overeengekomen is dat cliënten “teruggaan” naar de vennoot die de cliënt heeft ingebracht. een discussiepunt was [naam 5]. (…) Mevrouw [naam 4], toevoeging rechtbank] stemt vervolgens toe dat de heer [gedaagde] [naam 5] als cliënt mag meenemen.
2.7.
Het besprekingsverslag is op 7 februari 2013 per e-mail verzonden naar [eiseres] en [gedaagde]. In die e-mail staat, voor zover relevant:
Bijgaand treft u het besprekingsverslag aan. Wij verzoeken u deze door te nemen en uw bevindingen aan ons te retourneren. Graag ontvangen wij uiterlijk maandag 11 februari 2013 uw reactie.
Indien wij geen reactie hebben ontvangen vóór dinsdag 12 februari 2013, zullen wij een nieuwe resultaatverdeling maken voor de jaren 2010 tot en met 2012 conform gemaakte afspraken.
2.8.
[gedaagde] heeft op 11 februari 2013 op het besprekingsverslag gereageerd met een opmerking over de btw aangifte. Hij meldt vervolgens de jaarcijfers van 2012 tegemoet te zien.
2.9.
In de concept jaarrekening d.d. 18 juli 2013 staat vermeld dat per 31 maart 2013 [gedaagde] een negatief ondernemingsvermogen heeft van € 34.520,00 en [eiseres] een positief ondernemingsvermogen heeft van € 11.805,00. Na opstelling van dit concept heeft [eiseres] nog € 1.305,00 ontvangen.
2.10.
De v.o.f. heeft nog onbetaalde crediteuren.
2.11.
[eiseres] heeft [gedaagde] namens de v.o.f. bij brief van 22 augustus 2013 gesommeerd tot betaling van zijn schuld aan de v.o.f., zoals die volgt uit de opstelling van boekhouder van de liquiditeitspositie van GWS per 14 juli 2013 tot een bedrag van € 31.315,35. [gedaagde] heeft niet aan deze sommatie voldaan.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat weergegeven - voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 10.500,00 terzake haar aandeel in het ondernemingsvermogen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
II [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 5.539,00 ter zake van door haar betaalde facturen aan de heer [naam 6] (Dienstverlening [naam 6]), K9 Unit Uden en Power Protection, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van algehele voldoening;
III de verdeling vast te stellen van het vennootschapsvermogen van GWS en daarbij aan [gedaagde] toe te delen de schulden ter zake de facturen van ADS, Company & Personal Security, Excellent Beveiliging, KSC, de heer [naam 6] (Dienstverlening [naam 6]), K9 Unit Uden en Power Protection en ten aanzien van de factuur van Peter Dogs Security een bedrag van € 1.793,68, althans een verdeling als door de rechtbank in goede justitie vast te stellen;
IV te verklaren voor recht dat [gedaagde], voor zover [eiseres] een betaling verricht ter aflossing van de schulden van GWS aan ADS, Company & Personal Security, Excellent Beveiliging, KSC, de heer [naam 6] (Dienstverlening [naam 6]), K9 Unit Uden en Power Protection en aan Peter Dogs Security ten aanzien van het meerdere van het bedrag groot € 650,82, zijnde de helft van de totale resterende schuld (na verdeling) aan Peter Dogs Security, aan [eiseres] het bedrag dient te betalen gelijk aan de hoogte van het bedrag dat door [eiseres] betaald is of wordt ten aanzien van de onder IV genoemde schuldeisers, althans een zodanig dictum als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
V te verklaren voor recht dat de vorderingen van de schuldeisers van GWS die niet zijn genoemd in het lichaam van de dagvaarding onder randnummer 26 door [gedaagde] voor de helft dienen te worden voldaan aan die schuldeisers, althans een zodanig dictum als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
VI [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten.
3.2.
[eiseres] voert ter onderbouwing van de vordering aan, samengevat weergegeven, dat tussen haar en [gedaagde] is afgesproken dat zij afzonderlijk van elkaar zouden verdergaan met het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden. Het is niet gelukt de vereffening van de v.o.f. gezamenlijk te realiseren. [gedaagde] dient zijn tekort in het ondernemingsvermogen in de v.o.f. aan te zuiveren en moet meebetalen aan de openstaande schulden, waarvoor hij met haar hoofdelijk aansprakelijk is. Ondanks aanmaningen betaalt [gedaagde] niet en evenmin reageert hij op voorstellen om tot liquidatie te komen. Omdat [gedaagde] de afwikkeling en vereffening van de v.o.f. belemmert, vordert [eiseres] de vaststelling van de verdeling.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.De vordering in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert [eiseres] te veroordelen, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, om aan hem tegen bewijs van kwijting te betalen de som van € 13.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het nemen van de conclusie van eis in reconventie tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde] voert daartoe aan dat [eiseres] de uittredende partij is die zich moet houden aan het overeengekomen concurrentiebeding. Er is geen sprake van dat partijen zijn overeengekomen dat ieder voor zich verder zou gaan met beveiligingsactiviteiten. [eiseres] heeft het concurrentiebeding overtreden en handelt onrechtmatig jegens hem, doordat zij na haar uittreden als vennoot voormalige klanten van de v.o.f. heeft bediend met werkzaamheden die identiek zijn aan de activiteiten die GWS uitvoerde. Het gaat met name om de klanten van de v.o.f. Ballast Nedam en Stichting Katholieke Plattelandsjongeren Flevopolder.
De schade die hij heeft geleden door dit onrechtmatig handelen bedraagt € 12.980,00 aan gemiste netto opbrengst van Ballast Nedam over de periode van 1 april 2013 tot 1 september 2013. De schade door het bedienen van de Stichting Katholieke Plattelandsjongeren Flevopolder bedraagt € 520,00 wegens misgelopen netto winst.
4.3.
[eiseres] voert verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.
5. De beoordeling
in conventie
5.1.
[eiseres] vordert onder meer (onder II) dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 5.539,00 ter zake van door haar betaalde facturen. De facturen betreffen gemeenschapsschulden waarvan vast staat dat de v.o.f. niet in staat is ze te voldoen. Dit is ook de reden dat [eiseres], na daartoe te zijn aangesproken door crediteuren, crediteuren uit haar privévermogen heeft voldaan. Door [gedaagde] is, ook ter zitting, onvoldoende betwist dat [eiseres] op het moment van de comparitie een bedrag van € 5.539,00 aan externe crediteuren van de v.o.f. heeft betaald. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 4.450,00 aan Dienstverlening [naam 6], een bedrag van € 847,00 aan K9 Unit Uden en een bedrag van € 242,00 aan Power Protection.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de overblijvende onbetaalde schulden van de v.o.f., waarbij zij in hun interne verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van betalingen aan crediteuren. Indien, zoals hier, het vennootschapsvermogen niet voldoende is om de schulden te voldoen, heeft de vennoot voor het deel dat hij meer betaalt dan zijn aandeel, regres op zijn medevennoot. Dit is geregeld in de artikelen 3:184 BW en 6:7-14 BW. In dit geval is het aandeel van elk van de vennoten zoals gezegd 50%. De regresvordering ontstaat op het moment dat de vennoot de schuldeiser voor meer dan zijn aandeel heeft voldaan. Van de gedane betalingen kan [eiseres] 50% verhalen op [gedaagde]. Dit is 50% x € 5.539,-- = € 2.769,50. Voor toewijzing van meer dan 50% van hetgeen [eiseres] aan de crediteuren uit haar privévermogen heeft voldaan, bestaat geen grond.
5.3.
De onder IV en V gevorderde verklaringen voor recht hebben betrekking op de nog niet voldane vorderingen. Ten aanzien van die vorderingen geldt, zoals hiervoor overwogen, dat als [eiseres] van een dergelijke vordering meer dan 50% voldoet, zij voor dat meerdere zich kan verhalen op [gedaagde]. Gelet hierop is een verklaring voor recht in vorenbedoelde zin toewijsbaar. Iets anders of meer van het gevorderde onder IV en V is niet toewijsbaar.
5.4.
Dan resteren vorderingen I en III. [gedaagde] erkent dat tussen hem en [eiseres] een onverdeelde gemeenschap bestaat in de zin van artikel 3:166 leden 1 en 2 BW, die moet worden vereffend en verdeeld. Alvorens tot verdeling over te kunnen gaan, dient er vereffend te worden. De lopende zaken van de v.o.f. moeten worden afgewikkeld, zodat de boedel in een toestand wordt gebracht waarin deze zonder moeilijkheden kan worden verdeeld. De openstaande schulden moeten worden voldaan, de vorderingen moeten worden geïnd en eventuele activa moeten te gelde worden gemaakt, althans gewaardeerd. De vereffening dient in beginsel te geschieden door de ex-vennoten. [eiseres] heeft betoogd dat op basis van de door haar overgelegde conceptcijfers kan worden overgegaan tot verdeling. Van een volledige vereffening is thans echter, zo lijkt het, geen sprake.
5.5.
Zo bestaat er onduidelijkheid over de volgende posten:
- de waarde van de Volkswagen Transporter die genoemd wordt in het besprekingsverslag van 5 februari 2013. Ook is onduidelijk of deze is ingebracht en zo ja, door wie en tegen welke waarde, dan wel dat deze is aangeschaft met het vennootschapsvermogen en zo ja, voor hoeveel. Uit de conceptjaarrekening van 18 juli 2013 volgt dat de Transporter tegen economische waarde is overgenomen door [eiseres], alsmede de overige activa tegen boekwaarde,
- de winstverdeling tussen partijen. Uit het besprekingsverslag blijkt dat partijen een van de v.o.f. overeenkomst afwijkende winstverdeling zijn overeengekomen, te weten een aanwending van de winst voor een arbeidsbeloning voor direct gewerkte uren en een verdeling van de overwinst. In 2011 is de verdeling van de overwinst 50%-50% gegaan en in 2012 conform direct gewerkte uren. Volgens de conceptjaarrekening is de overwinst in 2013 weer 50%-50% verdeeld. Partijen zijn overeengekomen dat de arbeidsbeloning met terugwerkende kracht vanaf 2010 € 22,50 dient te bedragen in plaats van het eerder berekende bedrag ad € 15,-- per uur,
- de debiteuren die op de balans van 31 maart 2013 nog genoteerd staan voor een bedrag ad € 33.059,--. Ook twee (verwachte) debiteuren zijn nog niet meegenomen in het saldo. Er is sprake van een te verwachten bedrag ad € 2.750,00 aan btw-teruggave en een te verwachten betaling in verband met een btw-teruggave na faillissement,
- de materiële vaste activa. Er staan in 2013 geen materiële vaste activa op de balans, maar er wordt in 2013 wel afgeschreven op de materiële vaste activa, te weten bedrijfsgebouwen, inventaris en vervoermiddelen. De activa staan in 2012 op de balans voor ruim € 8.000 en worden kennelijk in 2013 verkocht voor € 1.810,--,
- het saldo van de crediteuren. De omvang van de schuldenlast fluctueert, enerzijds omdat [eiseres] nog betalingen (heeft) verricht en anderzijds omdat de rente en kosten oplopen. Bij de financiële opstelling die [eiseres] in het geding heeft gebracht is bovendien, zoals ter comparitie is gebleken, ten onrechte geen rekening gehouden met twee schulden van de v.o.f. aan GWS Bewaking en GWS Surveillancedienst, beide ondernemingen van [gedaagde], van respectievelijk € 1.694,00 en € 348,34.
5.6.
Kortom, de rechtbank beschikt thans over onvoldoende financiële gegevens om de verdeling ex artikel 3:185 BW vast te stellen. Hiervoor is benodigd dat er vereffening plaatsvindt en dat er een slotbalans wordt opgemaakt. Voor toewijzing van de vordering onder I is het nu te vroeg. Een vennoot mag dan wel recht hebben op een aandeel in de winst en recht op teruggave van het door hem ingebrachte kapitaal, maar of er van het geïnvesteerde kapitaal nog iets terug komt, blijkt pas nadat de schulden aan de zaakscrediteuren zijn voldaan en ook is het de vraag of er sprake is van winst. Voordat kan worden vastgesteld of de vennoot iets uit de ontbonden vennootschap zal ontvangen of dat hij vanwege verlies zal moeten bijdragen, zal een balans moeten worden opgemaakt. In het onderhavige geval is aannemelijk dat het saldo op de slotbalans negatief zal zijn en dan zijn [eiseres] en [gedaagde] hoofdelijk aansprakelijk voor de overblijvende onbetaalde schulden (met een interne draagplicht van 50%).
5.7.
Ter zitting is gebleken dat het maar de vraag is of partijen een deskundige die eerst het opmaken van een slotbalans en vervolgens de vereffening van de v.o.f. ter hand kan nemen, kunnen / willen betalen. Partijen zijn bovendien tezamen bevoegd gebleven om de vereffening van de v.o.f. ter hand te nemen.
5.8.
Gelet op het petitum zijn naar het oordeel van de rechtbank zonder nader onderzoek of bewijslevering verklaringen voor recht toewijsbaar dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor 50% draagplichtig zijn ten aanzien van de schulden aan crediteuren van de v.o.f. alsmede dat degene die meer dan 50% aan de betreffende crediteuren zal betalen een vordering op de ander verkrijgt ter hoogte van het meerdere boven bedoelde 50% én dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor 50% aanspraak hebben op de betalingen die nog van debiteuren van de v.o.f. zullen worden ontvangen en op de eventuele opbrengsten van de activa van de v.o.f. die gerealiseerd zullen worden en dat degene die meer dan 50% hiervan ontvangt, gehouden is het meerdere boven bedoelde 50% aan de ander te betalen.
5.9.
De vraag is echter of met name [eiseres] deze verklaringen voor recht voldoende acht. Zij heeft immers meer gevorderd, te weten verdeling. Om die reden zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor akte uitlating in conventie door [eiseres] of zij benoeming van een deskundige wenst of vonnis wenst met de dicta zoals hiervoor omschreven. Indien zij benoeming wenst van een deskundige dient zij aan te geven of zij wenst te volstaan met het opmaken van een slotbalans door deze deskundige of dat zij wenst dat deze ook de vereffening en verdeling ter hand neemt. Zij kan zich daarbij tevens uitlaten over de aan de deskundige te stellen vragen en de persoon van de deskundige (naar het voorlopig oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige). De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat eiser het voorschot van de deskundige betaalt.
5.10.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor akte uitlating zijdens [eiseres] over het hiervoor onder 5.9. omschrevene, waarna [gedaagde] op een termijn van 4 weken een antwoordakte mag nemen. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in reconventie
5.11.
Partijen zijn het erover eens dat eind december 2012 duidelijk werd dat de samenwerking tussen hen zou worden beëindigd. In dat kader hebben twee besprekingen plaatsgevonden, te weten op 19 december 2012 en op 5 februari 2013. De vraag is hoe de opzegging door [eiseres] moet worden gekwalificeerd. De overeenkomst van vennootschap onder firma onderscheidt twee situaties. Enerzijds de situatie dat een vennoot de vennootschap door opzegging beëindigt (artikel 4), waarna de vennootschap eindigt (artikel 15) en de vennootschap door partijen samen moet worden geliquideerd (artikel 17). Anderzijds onderscheidt de overeenkomst het geval dat een vennoot uittreedt en de andere partij het aandeel van die ene partij in de vennootschap overneemt en de onderneming voortzet (artikel 17). In het geval van een uittredende vennoot geldt het in artikel 18 opgenomen concurrentiebeding. Bij het gezamenlijk eindigen van de vennootschap hebben partijen volstrekte vrijheid om zaken te drijven op het gebied van de voormalige vennootschap (artikel 18 laatste zin).
5.12.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] uit de v.o.f. is getreden en dat zij door klanten van de v.o.f. te bedienen het concurrentiebeding heeft geschonden, waardoor hij schade heeft geleden die zij aan hem moet vergoeden. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij de v.o.f. heeft opgezegd en dat de v.o.f. is beëindigd, zodat geliquideerd moet worden, in welk geval het concurrentiebeding geen gelding heeft. [eiseres] heeft de stelling van [gedaagde] bestreden met de volgende feiten en omstandigheden. Zij verwijst naar de inhoud van het gespreksverslag dat [naam 3] heeft gemaakt van een bespreking op 5 februari 2013 (productie 25 bij conclusie van antwoord in reconventie), inhoudende dat [gedaagde] de werkzaamheden wilde voortzetten in een eenmanszaak of een B.V. hetgeen volgens haar betekent dat de vennootschap per 31 maart 2013 is beëindigd. Ook staat in dit gespreksverslag vermeld dat is overeengekomen dat de klanten ‘teruggaan’ naar de vennoot die de betreffende klant heeft ingebracht, waarbij er discussie was over de klant ‘[naam 5]’.
5.13.
De rechtbank overweegt het volgende. Vast staat dat de klanten van de v.o.f. inmiddels feitelijk tussen partijen zijn verdeeld. [naam 3] heeft het gespreksverslag van
5 februari 2013 aan [gedaagde] toegestuurd met het verzoek zijn bevindingen te retourneren. In reactie daarop heeft [gedaagde] opmerkingen gemaakt over de btw aangifte en opgemerkt dat hij de jaarcijfers van 2012 tegemoet zag. Over de inhoud van het verslag op het punt van de wijze van beëindiging van de v.o.f. en de verdeling van de klanten, heeft hij geen enkele opmerking gemaakt, hetgeen toch op zijn minst in de rede had gelegen als hij van mening was dat het verslag op dit punt een onjuiste weergave was van hetgeen was afgesproken. De opmerking van [gedaagde] ter zitting dat hij niet heeft gereageerd omdat hij geen vertrouwen meer had in [naam 3], dit omdat hij het niet eens was met haar weergave van de cijfers, doet er niet aan af dat [eiseres] door het ontbreken van een reactie op dit punt er op mocht vertrouwen dat de inhoud van het verslag met betrekking tot de beëindiging van de vennootschap per 31 maart 2013 en de verdeling van de klanten van de v.o.f. een juiste weergave van de afspraken behelsde. Hierbij is tevens van belang dat [gedaagde] eerst bij eis in reconventie de verdeling van de klanten en het concurrentiebeding heeft aangekaart. Daar komt bij dat [gedaagde] evenmin uitvoering heeft gegeven aan artikel 16 van de vennootschapsovereenkomst, inhoudende uitbetaling bij uittreding van het aandeel van [eiseres] in de v.o.f. aan haar, noch heeft hij daartoe aanstalten gemaakt. GWS is bovendien uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Ook is niet gesteld of gebleken dat er na 31 maart 2013 nog is gefactureerd vanuit de v.o.f., terwijl de activa van de v.o.f. lijken te zijn verkocht aan [eiseres]. Van inbreng van de onderneming van de v.o.f. in een andere rechtspersoon is ook niet gebleken.
5.14.
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar twee schriftelijke verklaringen van [naam 1] en [naam 2], die aanwezig waren bij het gesprek tussen [eiseres] en [gedaagde] op 19 december 2012, waar is gesproken over de beëindiging van de samenwerking. [naam 1] schrijft in zijn verklaring dat [gedaagde] tijdens dat gesprek aangaf door te gaan met de hondenbrigade, als eenmanszaak, terwijl [naam 2] meldt dat [gedaagde] aangaf verder te zullen gaan met GWS en niet van plan was hiermee te zullen stoppen. [eiseres] heeft de juistheid van deze verklaringen betwist. Zij wijst erop dat de verklaring van [naam 2] gekleurd is omdat zij de (toenmalige) vriendin van [gedaagde] is en dat de overgelegde verklaring niet is ondertekend.
5.15.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] tegenover de gemotiveerde betwisting door [eiseres] te weinig feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden geconcludeerd dat sprake is van uittreding door [eiseres] in de zin van de artikelen 16 en 18 van de overeenkomst. De door hem daartoe overgelegde verklaringen zijn onvoldoende, nu nadien een nadere bespreking heeft plaatsgevonden waar klaarblijkelijk andere afspraken zijn gemaakt. Ook het feitelijk handelen als hiervoor beschreven onder 5.13. maakt dat er vanuit wordt gegaan dat [gedaagde] heeft ingestemd met een verdeling van de klanten en beëindiging van de v.o.f. Gelet op artikel 18 van de vennootschapsovereenkomst is het concurrentiebeding niet van toepassing.
5.16.
De vraag of [eiseres] na de beëindiging van de samenwerking werkzaamheden heeft verrichten voor de klanten van de voormalige v.o.f. Ballast Nedam en Stichting Katholieke Plattelandsjongeren Flevopolder, hetgeen zij heeft weersproken, behoeft dan ook niet te worden beantwoord, net zomin als de vraag of [gedaagde], zo vast zou staan dat zij die werkzaamheden heeft verricht, daardoor schade heeft geleden.
5.17.
Dat betekent dat er geen grond is voor de vordering in reconventie, zodat deze te zijner tijd bij eindvonnis zal worden afgewezen. In afwachting van de conventie, zal iedere verdere beslissing in reconventie worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 oktober 2014voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 5.9., waarna de wederpartij op de rol van 4 weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014.