ECLI:NL:RBGEL:2014:6851

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
05/820586-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van der Mei
  • mr. Hovens
  • mr. Teekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval veroorzaakt door politieagent tijdens spoedrit

Op 31 oktober 2014 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een politieagent die op 25 oktober 2013 in Apeldoorn een dodelijk ongeval heeft veroorzaakt. De agent was onderweg naar een melding en reed met een snelheid van ongeveer 129 km/u, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/u was. De rechtbank oordeelde dat de agent roekeloos en onoplettend had gereden, wat leidde tot de aanrijding met een Kia Picanto, waarbij de bestuurster, mevrouw [slachtoffer], om het leven kwam. De rechtbank legde de agent een werkstraf van 120 uur op, alsook een rijontzegging van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank benadrukte dat de agent, ondanks zijn functie, de verkeersveiligheid niet had gewaarborgd en de voorschriften van de Brancherichtlijn Verkeer Politie niet had nageleefd. De agent had de optische en geluidssignalen van zijn politievoertuig niet gebruikt, wat bijdroeg aan de onvoorspelbaarheid van zijn rijgedrag voor andere weggebruikers. De rechtbank concludeerde dat de agent niet voldeed aan de vereisten voor het afwijken van de verkeersregels en dat zijn gedrag als aanmerkelijk onvoorzichtig moest worden gekwalificeerd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/820586-14
Datum zitting : 17 oktober 2014
Datum uitspraak : 31 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
Raadsman: mr. W. de Klein, advocaat te Woerden

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 oktober 2013 te Apeldoorn,
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(Volkswagen Transporter; opvallend politievoertuig), daarmede rijdende over de
weg, de Europaweg, ter hoogte van de kruising van die weg met de Dijkgraafweg,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend
en/of onachtzaam heeft gereden,
hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het door hem bestuurde politievoertuig was voorzien van optische en
geluidsmiddelen, zonder gebruik van die optische en geluidssignalen,
aldaar op de Europaweg heeft gereden met een snelheid van ongeveer 129 km/h,
in elk geval met een veel hogere snelheid dan de aldaar voor verdachte
toegestane maximum snelheid van 50 km/h, (zulks in strijd met de
Brancherichtlijn Verkeer en/of de Regeling optische en geluidsignalen 2009),
en/of
terwijl hij niet op de kilometerteller heeft gekeken, altans terwijl hij zich
niet, in elk geval onvoldoende had vergewist van de (op dat moment) door hem
gereden snelheid,en/of
(daarbij) een op de Dijkgraafweg rijdende personenauto (Kia Picanto) (tijdig)
heeft waargenomen, welke personenauto de kruising met de Europaweg naderde,
en/of
(vervolgens) ter hoogte van voormelde kruising zijn snelheid niet, althans in
onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast (aan de situatie en/of
plaatselijke omstandigheden), en/of
(daarbij) in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij,
verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen
de afstand waarover hij die weg en/of die kruising kon overzien en waarover
deze vrij was, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met voormelde
personenauto (die vanaf de Dijkgraafweg het kruisingsvlak met de Europaweg was
opgereden),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood,
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij,
verdachte, een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige
mate heeft overschreden;
artikel 175 lid 3 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 25 oktober 2013 te Apeldoorn,
als bestuurder van een voertuig (personenauto; opvallend politievoertuig),
daarmede rijdende op de weg, de Europaweg, ter hoogte van de kruising van die
weg met de Dijkgraafweg,
terwijl het door hem bestuurde politievoertuig was voorzien van optische en
geluidsmiddelen, zonder gebruik van die optische en geluidssignalen,
aldaar op de Europaweg heeft gereden met een snelheid van ongeveer 129 km/h,
in elk geval met een veel hogere snelheid dan de aldaar voor verdachte
toegestane maximum snelheid van 50 km/h, (zulks in strijd met de
Brancherichtlijn Verkeer en/of de Regeling optische en geluidsignalen 2009),
en/of
terwijl hij niet op de kilometerteller heeft gekeken, altans terwijl hij zich
niet, in elk geval onvoldoende had vergewist van de (op dat moment) door hem
gereden snelheid, en/of
(daarbij) een op de Dijkgraafweg rijdende personenauto (Kia Picanto) (tijdig)
heeft waargenomen, welke personenauto de kruising met de Europaweg naderde,
en/of
(vervolgens) ter hoogte van voormelde kruising zijn snelheid niet, althans in
onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast (aan de situatie en/of
plaatselijke omstandigheden), en/of
(daarbij) in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij,
verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen
de afstand waarover hij die weg en/of die kruising kon overzien en waarover
deze vrij was, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met voormelde
personenauto (die vanaf de Dijkgraafweg het kruisingsvlak met de Europaweg was
opgereden),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 17 oktober 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door zijn raadsman mr. W. de Klein, advocaat te Woerden.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende vastgesteld.
Op 25 oktober 2013 rond 20.28 uur kregen de politie-eenheden 25.02 en 22.02 van de regionale meldkamer politie Oost Nederland opdracht om naar het Shellstation aan de Europaweg te Apeldoorn te gaan. Aldaar zou zich een joyrider bevinden met een Duitse Mercedes met een lekke band. De joyrider zou geen geldig rijbewijs hebben en volop drank hebben gebruikt. Door de betreffende medewerker van de meldkamer werd voorts gemeld dat de joyrider ‘knettergek’ was en helemaal als hij iemand in uniform zou zien. Door de meldkamer werd voorts op de vraag van eenheid 22.02 “prio 1?” gemeld: “nee, doe dat maar niet…ja, tot eh tot de Kwantumhallen en dan maar uitzetten om geen aandacht te trekken”. De 22.02 bevestigde vervolgens dit bericht met ‘Ja. Ok’. [2]
Verdachte, werkzaam als politieambtenaar, was op dat moment de bestuurder van een opvallende politieauto van het merk Volkswagen Transporter (hierna: het politievoertuig), eenheid 22.02. [3] [verbalisant], eveneens werkzaam als politieambtenaar, was de bijrijder. [4] Om tactische redenen (de Europaweg kent, gezien vanuit verdachtes rijrichting, voor de Kwantumhallen een flauwe bocht) besloot verdachte de geluids- en optische signalen eerder uit te zetten. [5] De Kwantumhallen waren gesitueerd, gezien vanuit verdachtes rijrichting, vlak voorbij de kruising van de Europaweg met de Dijkgraafweg. [6]
Het politievoertuig was onder meer voorzien van een zogeheten MOMO-AVLS [7] systeem. Dit systeem verzendt met intervallen van 4 seconden onder meer de gegevens betreffende de snelheid, coördinaten en gebeurtenissen als het uit- en aanzetten van optische of geluidssignalen naar de Beheer Meldkamer Oost Nederland. [8] Aan de hand van deze gegevens werden met voornoemde intervallen vanaf de kruising Jachtlaan-Europaweg tot aan de botsomgeving door het politievoertuig gereden snelheden vastgesteld van achtereenvolgens 80, 106, 113, 120, 124, 129 en 127 km/u. [9]
Op enig moment naderde verdachte de zich in de bebouwde kom van Apeldoorn bevindende T-kruising Europaweg-Dijkgraafweg. [10] Ter plaatse geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. [11] De Europaweg is een voorrangsweg en het verkeer op de Dijkgraafweg werd daarvoor gewaarschuwd door een bord en haaientanden op het wegdek. Van rechts kwam een Kia Picanto vanaf de Dijkgraafweg en over de ventweg (eveneens Europaweg geheten) de Europaweg oprijden. Verdachte reed met het politievoertuig tegen deze auto aan. Het politievoertuig kwam aan de andere zijde van de weg, na het raken van een aantal betonnen paaltjes en boompjes, in de bosschages tot stilstand. [12] De Kia Picanto werd door de botsing ruim 50 meter weggestoten. De bestuurster van de Kia Picanto, [slachtoffer], raakte door de aanrijding zeer zwaar gewond en overleed ter plaatse aan haar verwondingen. [13]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, met dien verstande dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft in het bijzonder aangevoerd dat geen sprake is geweest van zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam rijden door verdachte. Dit volgt uit de opperste concentratie waarmee verdachte heeft gereden, de buitengewoon noodlottige samenloop van omstandigheden en de te verwaarlozen overschrijding van de voor verdachte geldende maximumsnelheid. Volgens de raadsman heeft verdachte de politiebus namelijk bestuurd met een gemiddelde snelheid van 95 km/u, derhalve na correctie slechts enige kilometers harder dan toegestaan op grond van de RVV-vrijstelling en de Brancherichtlijn. De noodlottige omstandigheden werden, aldus de raadsman, gevormd door de aard van de melding, de druk op de melding, de zorg voor collega’s, het rijden in een goede auto met een sterke motor en weinig motorgeluid en de wegsituatie. Daarnaast heeft de meldkamer niet op heldere wijze de regie gevoerd en is de werkgever nalatig geweest in het op peil houden van bepaalde in deze zaak van toepassing zijnde beroepsvaardigheden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank grondt haar oordeel op de volgende overwegingen.
De rechtbank stelt voorop dat de snelheid waarmee verdachte heeft gereden en de omstandigheden waaronder dit is gebeurd de kernpunten van de zaak vormen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat op de Europaweg een maximumsnelheid van 50 km/u gold. Hij is ter plaatste goed bekend. Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het rijden niet op de snelheidsmeter heeft gekeken; hij wist niet hoe hard hij reed maar wel dat dit harder was dan 50 km/u. Hij had de snelheid niet in de gaten en vindt het ‘echt onbegrijpelijk’ dat hij zo hard reed. Het voertuig is een automaat en goed geïsoleerd waardoor motorlawaai niet goed hoorbaar is. Verdachte wist niet met welke snelheid hij op basis van de richtlijnen mocht rijden. Verdachte heeft verklaard te hebben gehoord van de RVV-vrijstelling en de Brancherichtlijn en dat hem is bijgebleven dat men voorzichtig moet zijn bij het gebruikmaken van de vrijstelling en dat men altijd verantwoordelijk blijft voor het eigen handelen.
[verbalisant] heeft verklaard dat hij niet wist hoe hard ze reden, alleen dat het meer dan 50 km/u was [14] .
Verdachte zag op een gegeven moment een auto, naar later bleek een Kia Picanto, aankomen vanaf de Dijkgraafweg. Hij nam waar dat de auto snelheid verminderde en ‘doorrolde’ naar de Europaweg. Verdachte zag de auto de parallel aan de Europaweg gelegen ventweg oversteken. Verdachte ging ervan uit dat ze zou remmen, maar ze stopte niet. Daarop ontstond de aanrijding.
Voor het bepalen van de gereden snelheid is van het belang het zogeheten VOA-rapport dat is opgemaakt door politieambtenaren verbonden aan de Forensische Opsporing van de Politie Eenheid Oost-Nederland, afdeling Verkeers Ongevallen Analyse (VOA).
Bij het berekenen van de in het VOA-rapport genoemde snelheden is geen gebruik gemaakt van een snelheidsmeter als bedoeld in de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers, maar van met name het eerder genoemde MOMO/AVLS-systeem in de politieauto alsmede van het UDS-systeem.
UDS is blijkens het VOA-rapport een middel om achteraf bewegingen van het voertuig en het functioneren van apparatuur zichtbaar te maken. Blijkens de ter terechtzitting van de VOA-deskundige [deskundige 1] [15] verkregen toelichting treedt het UDS-systeem na een voorval (in dit geval de noodremming) in werking en worden gegevens in een bepaalde periode daarvoor vastgelegd (het VOA-rapport noemt een tijdspanne van maximaal 45 seconden). De snelheidsgegevens van het UDS-systeem zijn nauwkeuriger, aldus de VOA-deskundige [deskundige 1] omdat deze in het voertuig zelf worden geregistreerd.
De MOMO/AVLS-registratie betreft een meting steeds per 4 seconden middels vergelijking van GPS-data ten opzichte van de vorige locatie en welke data worden verstuurd via telefoonsignalen. [16]
De reden waarom bij de snelheidsberekeningen in dit VOA-rapport gebruik is gemaakt van met name de gegevens van het MOMO/AVLS-systeem is volgens de VOA-deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] de omstandigheid dat de gegevens van laatstgenoemd systeem eerder beschikbaar waren [17] .
Aan de hand van het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse (het VOA-rapport) en de daarop door de VOA-deskundigen ter zitting verstrekte toelichting kan het volgende worden vastgesteld omtrent snelheid waarmee verdachte het politievoertuig bestuurde:
- De UDS-data tonen tijdens het begin van de noodremming bij 34,8 seconden (van de geregistreerde tijd/rechtbank) een tachosnelheid van 131 km/u.
  • De MOMO/AVLS-data tonen vanaf de kruising Jachtlaan-Europaweg tot aan de botsomgeving door het politievoertuig gereden snelheden van achtereenvolgens 80, 106, 113, 120, 124, 129 en 127 km/u.
  • Volgens het VOA-rapport is blijkens de MOMO/AVLS-data het contact uit bij tijd 20.31:24 (incident 413), op welk moment voormelde snelheid van 127 km/u is gemeten. Volgens VOA-deskundige [deskundige 2] zijn de gegevens die aldus vermeld staan bij incident 413 de (met tijds-intervallen geregistreerde) gegevens die het meest in de buurt komen van de botsplaats; de gegevens vermeld bij incident 414 zijn van na de botsing
Op grond van deze gegevens komt de rechtbank tot de conclusie dat bewezenverklaard kan worden dat verdachte het politievoertuig zeer kort voor de aanrijding met een snelheid van ongeveer 129 km/u bestuurde.
Uit de MOMO/AVLS-logbestanden blijkt verder dat de geluidssignalen om (GPS-registratietijd) 20:30:38 uit waren; dit is voor de kruising met de Jachtlaan. Om (GPS-registratietijd) 20:31:06 waren de optische signalen uit. De botsing vond plaats op of kort voor (GPS-registratietijd) 20:31:24. Het achter laatstgenoemd tijdstip genoemde incident ‘kontakt uit’ was het gevolg van de botsing, aldus de ter zitting gehoorde deskundige [deskundige 2].
De raadsman heeft betoogd (onder verwijzing naar het onderschrift onder afbeelding 6 van het VOA-rapport, p. 40) dat niet moet worden uitgegaan van een snelheid van 129 km/u, maar van een gemiddeld gereden snelheid van 95 km/u over het door het MOMO/AVLS vastgelegde traject vanaf de kruising met de Jachtlaan tot aan de botsomgeving. Bovendien dient daarop nog een meetcorrectie te worden toegepast aldus de raadsman. In dat geval is volgens de verdediging de toegestane maximale snelheid slechts met een gering aantal kilometers overschreden omdat verdachte op basis van de algemene vrijstelling 40 km/u harder mocht rijden dan de ter plaatse toegestane 50 km/u.
De rechtbank verwerpt deze verweren.
Nu verdachte niet vervolgd wordt voor een snelheidsovertreding als zodanig is er, anders dan de raadsman heeft betoogd, geen aanleiding om een in dergelijke zaken gebruikelijke meetcorrectie toe te passen.
Hier is slechts van belang of op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen bewezen kan worden verklaard of verdachte, zoals hem ten laste is gelegd, op de Europaweg heeft gereden met een snelheid van
ongeveer(cursivering rechtbank) 129 km/u, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de aldaar voor verdachte toegestane maximum snelheid van 50 km/u. Zoals hiervoor is overwogen en beslist, acht de rechtbank bewezen dat verdachte aldaar met een snelheid van ongeveer 129 km/u heeft gereden.
Relevant is verder de snelheid onmiddellijk voorafgaand aan de aanrijding. Niet valt in te zien waarom zou moeten worden uitgegaan van een gemiddelde snelheid over een bepaald traject, daargelaten de vraag welke trajectlengte daarbij dan bepalend zou zijn. Evenmin is vereist dat verdachte over het gehele traject gemiddeld ongeveer 129 km/u heeft gereden. Van belang is slechts of verdachte op een voor de aanrijding relevant moment (ergens) op de Europaweg met een snelheid van ongeveer 129 km/u heeft gereden.
Overigens berust de verwijzing naar een gemiddelde snelheid van 95 km/u op een onjuiste (dat wil zeggen te lage) interpretatie van de betreffende gegevens, nu in dat gemiddelde ook snelheidsgegevens zijn verwerkt van na de botsing, zoals door de VOA-deskundige [deskundige 2] ter terechtzitting ook is toegelicht. [19]
Van belang is verder de zogenaamde vermijdbaarheidsberekening die in het VOA-rapport is gemaakt. Deze berekening geeft aan hoeveel tijd/afstand de bestuurster van de Kia Picanto extra zou hebben gehad om de kruising over te steken in het geval verdachte 90 km/u zou hebben gereden.
Laatstgenoemde snelheid is gebaseerd op de Landelijke Brancherichtlijn Verkeer Politie (Brancherichtlijn) die een hier relevante maximaal toegestane snelheid van 90 km/u voor politievoertuigen noemt. Voorts is bij de berekening uitgegaan van het laatste deel van de route die verdachte heeft genomen om het Shellstation aan de Europaweg te bereiken. In het bijzonder gaat het om de afgelegde weg vanaf de kruising Jachtlaan-Europaweg tot aan de botsomgeving. Die afstand bleek na onderzoek 827 meter te zijn.
Aanvankelijk is hierbij berekend dat verdachte over dit traject met een snelheid van gemiddeld 105 km/u heeft gereden. Als uitgangspunt voor deze berekening zijn hier de incidenten 405 tot en met 414 genomen. [20] Ter zitting is duidelijk geworden dat incident 414 (met een snelheid van 46 km/u) een meting betreft van ná de botsing en aldus ten onrechte is meegenomen in de berekening om te komen tot de gemiddelde snelheid over voornoemd traject. [21]
Op basis van de incidenten 405 tot en met 413 kan een gemiddelde snelheid worden berekend van ongeveer 111 km/u. Het politievoertuig heeft aldus over dit traject ongeveer (111:3,6 = 30,8m/s => 827:30,8 =) 26,85 seconden gereden. Dit komt ongeveer overeen met het verschil tussen de tijdstippen verbonden aan de incidenten 405 en 413, respectievelijk 20:30:58 uur en 20:31:24 uur. Als het politievoertuig 90 kilometer per uur had gereden dan was de tijd die het nodig had voor deze afstand (90:3,6 = 25 m/s => 827:25) = 33,08 seconden.
De rechtbank stelt, mede gelet op de verklaring ter terechtzitting van VOA-deskundige [deskundige 2], vast dat de bestuurster van de Kia Picanto in dat geval 6,23 seconden meer had gehad om de T-kruising Europaweg-Dijkgraafweg op te rijden. Reeds bij de laagst mogelijke oprijversnelling, namelijk vanuit stilstand zonder voorkennis van de situatie ter plaatse, van 1,5 m/s (volgens de VOA-tabel) zou de bestuurster van de Kia Picanto voldoende tijd hebben gehad om de kruising (met een naar de voor haar bestemde rijbaan te overbruggen afstand van 7,2 meter) over te steken zonder in aanrijding te komen met het door verdachte bestuurde politievoertuig.
Juridisch kader
De rechtbank hecht eraan het volgende juridische kader te schetsen en daaruit de hier relevante conclusies uiteen te zetten.
Artikel 91 van het RVV 1990 luidt:
Bestuurders van een voorrangsvoertuig mogen afwijken van de voorschriften van dit besluit voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist.
In artikel 1 van het RVV 1990 wordt een voorrangsvoertuig gedefinieerd als een motorvoertuig dat de optische en geluidssignalen voert als bedoeld in artikel 29 van het RVV 1990.
Op 20 mei 2010 is in de op artikel 147 Wegenverkeerswet 1990 gebaseerde Beschikking UT2010/2162 van de Minister van Verkeer en Waterstaat de vrijstelling van bepalingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ten behoeve van de Regionale Politiekorpsen geregeld (hierna: Beschikking). De Beschikking houdt in dat, voor zover de politie niet reeds op grond van artikel 91 van het RVV 1990 van het RVV 1990 mag afwijken, het voor een goede uitvoering van de taken van de politie gewenst is, dat aan de politie een algemene vrijstelling wordt verleend van de bepalingen van het RVV 1990.Voorwaarden verbonden aan de gebruikmaking van deze algemene vrijstelling zijn:
1. dat de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk wordt gewaarborgd en dat de in de Brancherichtlijn Verkeer Politie (rechtbank: thans die van 29 maart 2011) opgenomen voorschriften worden nageleefd en
2. dat bevoegdheden, ontleend aan deze vrijstelling, slechts mogen worden uitgeoefend voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taak noodzakelijk is.
De Landelijke Brancherichtlijn Verkeer Politie van 29 maart 2011 (Brancherichtlijn) is bedoeld als een nadere handreiking voor het op verantwoorde wijze toepassen van de regelgeving inzake het gebruik van optische en geluidssignalen. Deze richtlijn is verplichtend voor bestuurders van politievoertuigen.
De Brancherichtlijn is van toepassing op de bij de politie in gebruik zijnde motorvoertuigen die rijden met optische en geluidssignalen (en dus voorrangsvoertuigen zijn in de zin van het RVV 1990). Daarnaast moet de Brancherichtlijn worden gezien als de maximaal toelaatbare snelheid voor het rijden met de algemene ontheffing van de bepalingen van het RVV 1990. De bepalingen in de Brancherichtlijn gelden dus ook ten aanzien van een politievoertuig dat zónder optische en geluidssignalen rijdt en waaraan derhalve de algemene ontheffing toekomt, op voorwaarde dat aan de hiervoor gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Punt 8 van de Brancherichtlijn houdt de gedragscode in voor een bestuurder van een voertuig, waaronder de maximumsnelheid waarmee gereden mag worden. Deze snelheid mag maximaal 40 kilometer boven de ter plaatse geldende maximum snelheid liggen.
Wat betreft het afwijken van de richtlijn wordt bepaald dat het politieambtenaren in bijzondere situaties is toegestaan om af te wijken van de normen gesteld in de Brancherichtlijn. Daarbij bevraagt en adviseert de meldkamer de betrokken politieambtenaar over proportionaliteit en subsidiariteit van zijn of haar voorgenomen beslissing.
De betrokken politieambtenaar blijft eindverantwoordelijk voor de afwijking.
Verdachte was bekend met het bestaan van de Beschikking en de Brancherichtlijn.
Vrijstelling van het RVV 1990?Vaststaat dat verdachte reed in een als zodanig herkenbaar politievoertuig, dat hij tot ongeveer 18 seconden voorafgaand aan het ongeval optische signalen heeft gevoerd en tot ongeveer 46 seconden voorafgaand aan het ongeval geluidssignalen.
Alleen al om die reden komt verdachte niet een ontheffing toe op grond van het bepaalde in artikel 91 RVV 1990; het voertuig van verdachte was immers kort voor en tijdens de aanrijding door het niet (meer) voeren van optische en geluidssignalen geen voorrangsvoertuig meer in de zin van artikel 91 van het RVV 1990.
Vrijstelling op grond van de Beschikking?
Gelet op de hiervoor aangehaalde Beschikking komt aan verdachte in beginsel de in die Beschikking bedoelde algemene vrijstelling toe van de ter plekke geldende maximumsnelheid van 50 km/u. Daarbij is evenwel van belang of de verdachte op dat moment voldeed aan de in dat verband geldende voorwaarden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voorop gesteld moet worden dat de centralist van de meldkamer gelet op het onder punt 4 en 5 van de Brancherichtlijn bepaalt of er sprake is van een “dringende taak”. De centralist heeft het eerder beschreven incident na een aanvankelijke weifeling, geduid als ‘Prio 1’. De rechtbank begrijpt dat dit vakjargon is voor voluit Prioriteit 1 Melding. Bij een Prioriteit 1 Melding is de noodzaak aanwezig om snel ter plaatse te zijn. Er is in dat geval sprake van een dringende taak als omschreven onder 4 Brancherichtlijn. Uit het meldkamergesprek blijkt de impliciete toestemming (“… uitzetten om geen aandacht te trekken…”) tot het voeren van optische en geluidssignalen en dat dat ook zo door verdachte is begrepen. [22]
Dat aldus sprake was van voldoende noodzaak voor het uitvoeren van de opgedragen taak, volgt volgens de rechtbank rechtstreeks uit de door de meldkamer gegeven Prioriteit 1 Melding.
Het is de bestuurder van een politievoertuig, die een opdracht als de onderhavige heeft ontvangen, op zichzelf toegestaan met een hogere snelheid te rijden dan wettelijk is toegestaan, maar alleen indien hij er - in de bewoordingen van de Beschikking – voor waakt dat de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk (wordt) gewaarborgd en dat de in de Landelijke Brancherichtlijn Verkeer Politie van 29 maart 2011 opgenomen voorschriften worden nageleefd.
De rechtbank zal de laatste (deel)vraag eerst beantwoorden.
-
Heeft verdachte de in de Landelijke Brancherichtlijn Verkeer Politie van 29 maart 2011 opgenomen voorschriften nageleefd?
Zoals hierboven reeds aangegeven en hier herhaald houdt punt 8 Brancherichtlijn de gedragscode in voor een bestuurder van een voertuig. Eén onderdeel daarvan betreft de maximumsnelheid waarmee gereden mag worden. Behoudens bijzondere vrijstelling mag met een snelheid worden gereden van ten hoogste 40 kilometer boven de ter plaatse geldende maximumsnelheid. In overleg met de meldkamer mag hier in uitzonderlijke gevallen van worden afgeweken.
De Brancherichtlijn heeft betrekking op voorrangsvoertuigen in de zin van het RVV 1990, maar is gelet op de inleiding bij de Brancherichtlijn ook van toepassing op voertuigen van de politie die geen voorrangsvoertuigen zijn in de zin van het RVV 1990.
Het is politieambtenaren in bijzondere situaties toegestaan om af te wijken van de normen in de brancherichtlijn. Daarbij bevraagt en adviseert de meldkamer de betrokken politieambtenaar over proportionaliteit en subsidiariteit van zijn of haar voorgenomen beslissing. De betrokken politieambtenaar blijft echter eindverantwoordelijk voor de afwijking.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat verdachte kort voor de aanrijding met een snelheid van ongeveer 129 km/u reed. De ter plaatse toegestane maximum snelheid is 50 km/u. Verdachte komt zoals reeds overwogen en beslist geen beroep toe op de algemene vrijstelling van artikel 91 RVV 1990 omdat de door hem bestuurde politieauto vanwege het uitzetten van de geluids- en optische signalen niet meer aan te merken was als een voorrangsvoertuig. Verdachte heeft de volgens de richtlijnen toegestane overschrijding van de maximumsnelheid met meer dan 40 km/u (zodat voor hem een snelheidsmaximum van 90 km/u gold) overschreden, in ruime mate zelfs door snelheden boven 120 km/u te halen, zonder dit vooraf te melden.
Hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat het gaat om beslissingen die in een kort tijdbestek moeten worden genomen, kan niet worden gezegd dat het melden van (deze mate van) de snelheidsoverschrijding niet mogelijk was. De rechtbank is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting overigens niet gebleken dat de meldkamer een rol heeft gespeeld in het doen en laten van verdachte. Verdachte wist op grond van de melding van de meldkamer waar hij aan toe was en heeft kennelijk, gelet op de vraag of het een ‘Prio 1’ betrof, daarmee ook aangegeven te weten welke bevoegdheden en plichten daarmee samenhingen. Bovendien had verdachte zich, om zich aan de richtlijnen te kunnen houden, ervan moeten vergewissen met welke snelheid hij zelf reed. Dit heeft verdachte, naar eigen zeggen, nagelaten: hij heeft niet (op de snelheidsmeter) gekeken hoe hard hij reed.
Verdachte heeft derhalve de voorschriften van de Brancherichtlijn, voor zover deze betrekking hebben op de te voeren snelheden, niet nageleefd.
Daarbij is verder van belang dat onder 8 Brancherichtlijn is bepaald dat het afwijken van algemeen geldende verkeersregels en gedragsnormen restrictief gebeurt en alleen indien daartoe voldoende noodzaak bestaat. Daarbij maakt de bestuurder een afweging tussen het te nemen risico en het beoogde doel.
Verdachte heeft na het uitzetten van de geluids- en optische signalen zijn snelheid niet verminderd; integendeel, de snelheid is steeds verder opgelopen. Verdachte heeft geen overleg gevoerd met het voor hem rijdende politievoertuig, dat op dezelfde melding afreed, om zoveel mogelijk tegelijk op de bestemming aan te komen maar dan met een lagere snelheid dan wel om nadere afspraken te maken omtrent het benaderen van de betrokken joyrider indien het niet mogelijk zo blijken zoveel mogelijk tegelijk aan te komen op de plaats van de melding.
Verder heeft verdachte verklaard geen afweging te hebben gemaakt tussen het te nemen risico (voor het verkeer bij de gevoerde bijzonder hoge snelheid) en het beoogde doel (zoveel mogelijk tegelijk aanrijden op de plaats van de melding). Dat mocht wel van hem worden gevergd.
Daarbij springt in het oog dat verdachte zich op geen enkele wijze bewust is geweest van de hoge snelheid waarmee hij reed. Verdachte heeft verklaard dat als hij had geweten dat hij zo hard reed, hij zeker zijn snelheid zou hebben verminderd.
Het is bijzonder moeilijk invoelbaar dat verdachte zich niet bewust is geweest van de ernstige mate van snelheidsoverschrijding. De gevoerde snelheid laat zich immers eenvoudig van de meter in het voertuig aflezen. Verdachtes uitleg dat het voertuig een automaat is en goed geïsoleerd zodat motorgeluid nauwelijks binnendringt, kan nauwelijks een afdoende laat staan een bevredigende verklaring vormen voor het niet waarnemen van de excessieve snelheidsoverschrijding. De gevoerde snelheid moet voor verdachte, rijdend in de bebouwde kom, toch ook visueel kenbaar zijn geweest gelet op het tempo waarmee de omgeving aan hem voorbij trok.
Gelet op zijn functie van en zijn training tot politieagent, maar ook gelet op zijn werkervaring mocht van verdachte worden verwacht dat hij in de onderhavige situatie conform de daarvoor gestelde regelgeving optrad.
Het verweer van de raadsman dat de korpsleiding mede blaam treft omdat de leiding zou hebben nagelaten het belang van de Brancherichtlijn voldoende te benadrukken, wordt verworpen. Van een politieagent mag immers verwacht worden dat hij bekend is met danwel zich op de hoogte stelt en houdt van de geldende regels, zeker wanneer die betrekking hebben op (verkeers-)situaties waarin snel handelen geboden is. Afrijden op een Prio 1 melding, met optische en geluidssignalen, vindt bovendien met enige regelmaat plaats.
Dit alles doet verder niet af aan het feit dat verdachte, naar hij zelf ook heeft verklaard te weten, als bestuurder verantwoordelijk blijft voor zijn rijgedrag.
Verder overweegt de rechtbank als volgt over de eerstgenoemde deelvraag.
- Heeft verdachte de veiligheid van het verkeer zoveel als mogelijk gewaarborgd?
De rechtbank stelt voorop dat zij niet twijfelt aan de goede bedoelingen van verdachte nadat hij kennis had genomen van de melding van de meldkamer over een beschonken joyrider die dreigend en agressief kon zijn en aan de door de verdachte gevoelde noodzaak om het voor hem rijdende politievoertuig op de voet te volgen zodat beide voertuigen tegelijk op de bestemming zouden aankomen. Het voeren van optische en geluidssignalen is echter bedoeld om aan andere verkeersdeelnemers kenbaar te maken dat – in dit geval – het politievoertuig een dringende taak te vervullen heeft (vgl. artikel 29 RVV 1990) en daarbij met aanmerkelijk hogere snelheid kan rijden en andere verkeersregels kan negeren. Zoals ook in de Brancherichtlijn onder woorden is gebracht, verstoort de bestuurder van een politievoertuig dat optische en geluidssignalen voert (voorrangsvoertuig) het normale verkeersbeeld. De reactie van andere verkeersdeelnemers is onvoorspelbaar; de bestuurder van zo’n politievoorrangsvoertuig moet daarmee rekening houden. Het kan namelijk zijn dat andere verkeersdeelnemers het voorrangsvoertuig niet zien of horen of dat zij de snelheid en afstand daarvan niet goed kunnen inschatten.
De rechtbank kan zich daarbij voorstellen dat om tactische redenen op enig moment wordt afgezien van het voeren van deze signalen om een aan te houden verdachte niet voortijdig te alarmeren.
De op dat moment gereden snelheid en met name de overschrijding van de maximumsnelheid mag er echter niet toe leiden dat de bestuurder van het politievoertuig niet meer adequaat kan reageren op redelijkerwijs voorzienbare gedragingen van andere weggebruikers.
Dergelijk anticiperend rijgedrag is eens te meer geboden indien, net als in dit geval, door het politievoertuig dat de toegestane snelheid in aanmerkelijke mate overschrijdt, geen optische en geluidssignalen worden gevoerd. De medeweggebruikers worden dan immers niet op het afwijkende rijgedrag geattendeerd.
In dit specifieke geval heeft verdachte de in het uiterste geval voor hem geldende maximum- snelheid nog verder overschreden en wel in zeer aanzienlijke mate door snelheden te voeren die opliepen tot hoog in de 120 km/u. Verdachte reed met een gezien de situatie ter plaatse veel te hoge snelheid, op enig moment zelfs met (ongeveer) 129 km/u over een overzichtelijk gedeelte van een tweebaansweg in de bebouwde kom van Apeldoorn (richting een gebied waar het koopavond was) waar een maximumsnelheid van 50 km/u. Het was bovendien donker. Door die hoge snelheid en mede gelet op het feit dat hij geen optische of geluidssignalen voerde, rustte op hem de plicht zich er naar vermogen van te vergewissen dat dit zonder gevaar voor andere weggebruikers kon geschieden.
De verdachte zag op enig moment een auto de voorrangsweg naderen waarop hij zich bevond. Verdachte was in de veronderstelling dat deze auto gelet op diens snelheid van plan was om te remmen. Verdachte heeft uit zijn waarnemingen van het rijgedrag van die Kia Picanto de conclusie getrokken dat de Kia Picanto, hoewel deze over de ventweg richting de voorrangsweg rolde, daadwerkelijk zou remmen. Dat is evenwel een veronderstelling die op zichzelf al het nodige gevaar voor dat voertuig inhield. Het is immers niet altijd voorspelbaar wat andere verkeersdeelnemers doen. Verdachte had zich bovendien moeten realiseren dat de bestuurster van de Kia Picanto geen rekening zou houden met op de voorrangsweg rijdende voertuigen met een snelheid van ruim boven 100 km/u en in dit geval zelfs (op enig moment zeer kort voor de aanrijding) ongeveer 129 km/u. En daar hoefde de bestuurster van de Kia Picanto ook geen rekening mee te houden.
Door de excessief overschreden maximumsnelheid heeft verdachte vervolgens het politievoertuig niet tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank tevens van oordeel dat verdachte de veiligheid van (anderen in) het verkeer niet zoveel als mogelijk heeft gewaarborgd.
Nu verdachte de voorschriften van de Brancherichtlijn niet heeft nageleefd en de veiligheid van (anderen in) het verkeer niet heeft gewaarborgd, moet aan verdachte een beroep op de (algemene) vrijstelling in het kader van de Beschikking eveneens worden ontzegd.
Culpa in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994?
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van roekeloos dan wel zeer onoplettend (grove verkeersfout) verkeersgedrag van verdachte en dat die mate van schuld niet bewezen kan worden verklaard. Wel is naar het oordeel van de rechtbank sprake van (samengevat) een aanmerkelijke verkeersfout. Daartoe is het volgende van belang.
Vaststaat dat verdachte in een als zodanig herkenbaar politievoertuig, zonder optische en geluidssignalen, rond 20.30 uur, toen het donker was, met (zeer) forse overschrijding van de toegestane maximumsnelheid binnen de bebouwde kom van Apeldoorn heeft gereden over een weg waar een maximumsnelheid van 50 km/u gold. Op dat tijdstip van de dag moest rekening worden gehouden met de aanwezigheid van medeweggebruikers, te meer nu het ter plaatse koopavond was.
Het geheel van gedragingen van verdachte levert een schending op van de in de maatschappij geldende (verkeers- en veiligheids-) normen, die zijn opgesteld met het oog op voorkoming van verkeersongevallen. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank anders kunnen en moeten handelen, door zijn snelheid aan te passen aan hetgeen vanuit oogpunt van verkeersveiligheid geboden was gelet op de omstandigheden ter plaatse, dan wel door anderszins die verkeersveiligheid zoveel als mogelijk te waarborgen door het voeren van optische en/of geluidsignalen. Verdachte heeft door zowel het een als het ander na te laten schuld aan de onder die omstandigheden door hem veroorzaakte aanrijding. De forse snelheidsovertreding van verdachte heeft er immers toe geleid dat verdachte niet meer adequaat heeft kunnen reageren op het op het afslaande voertuig, dat niet op de door verdachte gevoerde snelheid bedacht hoefde te zijn, ook al reed verdachte op een voorrangsweg.
Zodanig verkeersgedrag als dat van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook de gevolgtrekking dragen dat hij zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gedragen, zodat sprake is van “schuld” als bedoeld in artikel 6 WVW.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 25 oktober 2013 te Apeldoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (Volkswagen Transporter; opvallend politievoertuig), daarmede rijdende over de
weg, de Europaweg, ter hoogte van de kruising van die weg met de Dijkgraafweg, aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het door hem bestuurde politievoertuig was voorzien van optische en geluidsmiddelen, zonder gebruik van die optische en geluidssignalen, aldaar op de Europaweg heeft gereden met een snelheid van ongeveer 129 km/u, in elk geval met een veel hogere snelheid dan de aldaar voor verdachte toegestane maximum snelheid van 50 km/u, (zulks in strijd met de Brancherichtlijn Verkeer en de Regeling optische en geluidsignalen 2009), en
terwijl hij niet op de kilometerteller heeft gekeken, althans terwijl hij zich onvoldoende had vergewist van de (op dat moment) door hem gereden snelheid, en
daarbij een op de Dijkgraafweg rijdende personenauto (Kia Picanto) heeft waargenomen, welke personenauto de kruising met de Europaweg naderde, en vervolgens ter hoogte van voormelde kruising zijn snelheid niet heeft verminderd en aangepast (aan de situatie en/of plaatselijke omstandigheden), en daarbij in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en die kruising kon overzien en waarover deze vrij was, en vervolgens is gebotst tegen voormelde personenauto (die vanaf de Dijkgraafweg het kruisingsvlak met de Europaweg was opgereden), en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood, zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waarbij het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige de bij deze Wet vastgestelde maximumsnelheid heeft overtreden.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake het onder het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 120 uren werkstraf subsidiair 60 dagen hechtenis en tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een eventuele bewezenverklaring primair te komen tot een schuldigverklaring zonder oplegging van enige staf of maatregel. Subsidiair heeft de raadsman bepleit een voorwaardelijke straf op te leggen, met name ten aanzien van de ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 25 september 2014, welk strafblad blanco is.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte was als politieagent onderweg naar een dringende melding. Hij bestuurde de als zodanig herkenbare politieauto. Verdachte heeft daarbij veel te hard gereden, aanzienlijk harder zelfs dan de maximale snelheid die onder bijzondere omstandigheden voor politieagenten is toegestaan. Moeilijk invoelbaar is dat verdachte zich niet bewust is geweest van de ernstige mate waarin hij de snelheidsregels heeft overschreden. Verdachte heeft vervolgens een verkeersongeval veroorzaakt waarbij een medeweggebruikster, mevrouw [slachtoffer] uit Apeldoorn, om het leven is gekomen. Niet alleen heeft zij het leven verloren, maar ook is aan haar nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht. Die gevolgen zijn door de nabestaanden op indringende wijze beschreven in de schriftelijke slachtofferverklaring.
Bij de oplegging van een straf bij een aantal vaak voorkomende delicten kan de rechtbank voor de strafmaat oriëntatiepunten als uitgangspunt nemen. Deze oriëntatiepunten zijn ontwikkeld door de door het Landelijk overleg van voorzitters van strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) ingestelde commissie Rechtseenheid. Het oriëntatiepunt voor hetgeen de rechtbank in deze strafzaak wettig en overtuigend bewezen heeft geacht is 240 uur werkstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 1 jaar.
Geen enkele straf kan de fatale gevolgen van verdachtes verkeersfout ongedaan maken. Verdachte zal de door hem niet gewilde gevolgen van die fout zijn verdere leven met zich moeten dragen. De korpschef van politie heeft op 15 augustus 2014 zijn voornemen kenbaar gemaakt verdachte een disciplinaire straf in de vorm van een voorwaardelijk ontslag op te leggen.
Gelet op het vorenstaande, alsmede gelet op de omstandigheid dat sprake is van een blanco strafblad, alsmede de omstandigheid dat verdachte naar het zich laat aanzien een zware disciplinaire sanctie zal worden opgelegd, ziet de rechtbank aanleiding om in dit geval niet de maximale werkstraf respectievelijk rijontzegging op te leggen en daarbij voor wat betreft de rijontzegging deels af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 120 uur (subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis) passend en geboden. Naast deze werkstraf zal de rechtbank verdachte tevens een deels voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen, enerzijds om de ernst van het door verdachte gepleegde feit tot uitdrukking brengen en anderzijds om invloed uit te oefenen op het (verkeers)gedrag van de verdachte in de toekomst. De rechtbank ziet alles afwegend, waaronder het tijdsverloop, aanleiding de duur van de proeftijd op een (1) jaar te stellen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 91 van het Wetboek van Strafrecht en 6, 175, 178 en 179 Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
- verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en waarbij het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige de bij deze Wet vastgestelde maximumsnelheid heeft overtreden;
- verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot wegens het bewezenverklaarde tot het verrichten van een
werkstrafgedurende
120 (honderdentwintig) uren;
- bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid;
- bepaalt dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is;
- beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
- stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen;
- ontzegt de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van
6 (zes) maanden;
- bepaalt dat van deze ontzegging
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. Van der Mei (voorzitter), mr. Hovens en mr. Teekens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Koster, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2014.
Mr. Hovens en mr. Teekens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Politie Oost-Nederland, Eenheidsstaf, Afdeling VIK Interne Onderzoeken, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer C400012-13, gesloten op 3 december 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld. Het VOA-proces-verbaal is afzonderlijk doorgenummerd.
2.Proces-verbaal betreffende geluidsopnamen meldkamer, p. 59-60
3.Proces-verbaal, verklaring van verdachte [verdachte], p. 29
4.Proces-verbaal, verklaring van[verbalisant], p. 45
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2014 en proces-verbaal, verklaring [verdachte], p. 30
6.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse (hierna; VOA), p. 4 van 51
7.Automatisch Voertuig Locatie Systeem
8.Proces-verbaal VOA, p. 36 van 51
9.Idem, p. 40 en 41 van 51
10.Proces-verbaal VOA, p. 4 en 10 van 51
11.Proces-verbaal VOA, p. 11 van 51
12.Proces-verbaal, verklaring van [verdachte], p. 30
13.Proces-verbaal VOA, p. 5 van 51 / GGD Verslag betreffende een niet natuurlijke dood d.d. 26 oktober 2013, separaat in dossier gevoegd
14.Proces-verbaal, verklaring van[verbalisant], p. 47
15.Verklaring ter terechtzitting VOA-deskundige [deskundige 1]
16.Verklaring ter terechtzitting VOA-deskundige [deskundige 1]
17.Verklaring ter terechtzitting VOA-deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2]
18.Verklaring ter terechtzitting VOA-deskundige [deskundige 2]
19.Verklaring ter terechtzitting VOA-deskundige [deskundige 2]
20.Proces-verbaal VOA, p. 43 van 51
21.Verklaring van VOA-deskundige [deskundige 2] ter zitting.
22.Proces-verbaal geluidsopnamen meldkamer, p. 59