ECLI:NL:RBGEL:2014:6487

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
AWB-13_3352
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij Wob-verzoek inzake Mulderbeschikking

In deze zaak heeft eiser, een individu, een Wob-verzoek ingediend bij de minister van Veiligheid en Justitie te Utrecht, met betrekking tot een Mulderbeschikking. De rechtbank Gelderland heeft op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiser had eerder bij brieven van 3 april en 25 mei 2013 een ingebrekestelling verzonden wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift. Op 15 juni 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De minister heeft op 3 januari 2014 beslist op het bezwaarschrift, maar dit besluit werd later ingetrokken en opnieuw beoordeeld op 3 juni 2014, waarbij het bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder het verzoek van eiser om het CJIB-zaakoverzicht bij het primaire besluit heeft ingewilligd. De rechtbank vroeg zich af welk redelijk doel gediend was met het indienen van het bezwaar, aangezien het verzoek al was ingewilligd. Eiser had in totaal zes Wob-verzoeken ingediend met betrekking tot dezelfde Mulderbeschikking, wat de rechtbank deed concluderen dat er sprake was van misbruik van recht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. C.H.M. Pastoors, in aanwezigheid van griffier E. Spoelstra.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/3352

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr.drs. J.M.C. Niederer),
en

de minister van Veiligheid en Justitie te Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brieven van 3 april 2013 en 25 mei 2013 aan verweerder een ingebrekestelling gezonden wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
Op 15 juni 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift.
Bij besluit van 3 januari 2014 heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift.
Ter zitting van 12 februari 2014 is namens eiser een verzoek tot wraking ingediend. Bij beschikking van de wrakingskamer van deze rechtbank van 27 maart 2014 is dit verzoek afgewezen.
Bij besluit van 3 juni 2014 heeft verweerder het besluit van 3 januari 2014 ingetrokken en opnieuw beslist op het bezwaarschrift en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Nu verweerder met het besluit van 3 juni 2014 niet volledig is tegemoet gekomen aan het bezwaar van eiser, wordt het beroep op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 3 juni 2014.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van 27 augustus 2014. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Krari.

Overwegingen

1. In het bezwaarschrift tegen een beschikking op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften ter zake van een verkeersovertreding (hierna: Mulderbeschikking) heeft eiser verzocht om ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) het zaakoverzicht toe te sturen.
Bij besluit van 28 november 2012 heeft verweerder het zaakoverzicht verstrekt en het verzoek voor het overige ter behandeling doorgezonden aan de KLPD.
Eiser heeft bij brief van 5 december 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 28 november 2012, voor zover dat ziet op de doorzending van het verzoek, omdat hij enkel om het zaakoverzicht had gevraagd.
Wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft eiser onderhavig beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 3 juni 2014, hangende de beroepsprocedure, een beslissing genomen op het bezwaar. Eiser heeft tegen deze beslissing aanvullende gronden ingediend.
2. Ter zitting van 12 februari 2014 heeft verweerder het standpunt ingenomen, welk standpunt is gehandhaafd in het verweerschrift van 5 augustus 2014 en ter zitting van 27 augustus 2014, dat gelet op de (proces)houding en de handelswijze van de gemachtigde van eiser tegenover verweerder, bij verweerder de indruk is ontstaan dat het doel van de gemachtigde er niet op is gericht om informatie te verkrijgen maar op het verkrijgen van een vergoeding in de proceskosten. Verweerder baseert zich daarbij onder andere op de feiten dat ten aanzien van één Mulderbeschikking meerdere Wob-verzoeken zijn ingediend, er wordt opgekomen tegen het besluit van 28 november 2012 terwijl verweerder volledig aan het gedane verzoek heeft voldaan en er, eerst nadat verweerder een beslissing op het bezwaar heeft genomen, is aangevoerd dat verweerder ten onrechte de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt terwijl eiser zelf om openbaarmaking van het document op basis van de Wob heeft verzocht, zonder dat hij daarbij enige beperking heeft aangebracht. Naar de mening van verweerder overschrijdt de gemachtigde van eiser met deze houding en handelswijze de grenzen van behoorlijkheid.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verzocht om het CJIB-zaakoverzicht en dat verweerder dit zaakoverzicht bij het primaire besluit heeft verstrekt. Verweerder is daarmee volledig aan het verzoek van eiser tegemoet gekomen. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld welk redelijk doel is gediend met het indienen van het bezwaar tegen het primaire besluit, voor zover daarbij eisers verzoek is doorgezonden naar de KLPD. Anders dan in het geval het gehele verzoek zou zijn doorgezonden, in welk geval het niet inwilligen van het verzoek het rechtsgevolg is, is naar het oordeel van de rechtbank aan de doorzending in dit geval geen rechtsgevolg verbonden. Verweerder heeft de aanvraag van eiser met het verstrekken van het gevraagde document immers ingewilligd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting van 12 februari 2014 aangegeven dat hij met het bezwaar wil bereiken dat de doorzending wordt ingetrokken. Hij heeft geen antwoord kunnen geven op de vraag welk rechtsgevolg de doorzending in dit geval heeft.
4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT3742) leidt de rechtbank af dat sprake kan zijn van misbruik van recht als een rechtsmiddel evident wordt aangewend zonder redelijk doel dan wel voor een ander doel dan waarvoor dat rechtsmiddel is gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in deze zaak sprake. Nu verweerder in het primaire besluit volledig aan eisers verzoek is tegemoetgekomen, ziet de rechtbank niet welk redelijk doel met het indienen van het bezwaarschrift is gediend. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaarschrift ingediend met geen ander doel dan het genereren van procedures, om op die wijze de voortgang van de afdoening door verweerder te frustreren (en dwangsommen te incasseren en aanspraak te maken op een vergoeding van proceskosten). De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesterkt door het feit dat eiser, zoals namens hem ter zitting van 12 februari 2014 desgevraagd is erkend, ten aanzien van de onderhavige Mulderbeschikking zes Wob-verzoeken heeft ingediend, waarbij meermalen is verzocht om het zaakoverzicht dat verweerder bij het onderhavige primaire besluit heeft verstrekt. Hiervoor heeft eiser geen redelijke verklaring gegeven.
5. Nu sprake is van misbruik van recht, is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H.M. Pastoors, rechter, in tegenwoordigheid van
E. Spoelstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.