2.3.Bij de beoordeling van dit onderdeel van de vordering wordt vooropgesteld dat het aan[eisers]is om – voldoende onderbouwd – te stellen, en bij voldoende gemotiveerde betwisting door de ontvanger te bewijzen, dat de door hem opgevoerde kosten van rechtsbijstand in causaal verband staan met de door de ontvanger onrechtmatig gelegde beslagen op de woning van[eisers], enkele roerende zaken en het bedrag onder justitie in november 2003. Dit betekent onder meer dat de kosten van rechtsbijstand die (slechts) samenhangen met de (niet onrechtmatig) gelegde beslagen op de inventaris van de dierenwinkel van [eiseres] in februari 2004 en op de woning op 27 september 2005 wegens het ontbreken van causaal verband met de onrechtmatige gedraging van de ontvanger niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het betekent ook dat de mate waarin van de ontvanger een gemotiveerde betwisting van een declaratie mag worden verwacht afhangt van de mate waarin door[eisers](eerst) duidelijk is gemaakt waarop die declaratie betrekking heeft; anders dan[eisers]in zijn laatste akte na tussenvonnis lijkt te suggereren is het dus bijvoorbeeld niet zo dat de ontvanger aan de hand van zijn eigen dossier (waarover de rechtbank overigens niet beschikt) de overgelegde declaraties zou moeten duiden zonder dat daaraan een toelichting door[eisers]is voorafgegaan. Nu er gelet op de vaststaande feiten rekening mee moet worden gehouden dat de advocaat van[eisers]ook rechtsbijstand heeft verleend in verband met gebeurtenissen die niet in causaal verband staan met het onrechtmatig handelen van
de ontvanger, mag van[eisers]een meer gedetailleerde onderbouwing van de opgevoerde kosten worden verwacht dan anders het geval zou zijn geweest. Partijen zijn het erover eens dat alleen kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen die betrekking hebben op de gebeurtenissen waarvan de rechtbank heeft geoordeeld dat deze in causaal verband staan tot het onrechtmatig handelen van de ontvanger. Zij zijn het er echter niet over eens welke kosten dit zijn. De rechtbank zal de stellingen van partijen met betrekking tot iedere relevante declaratie afzonderlijk beoordelen. Daarbij geldt onder meer als algemeen uitgangspunt dat de rechtbank de omvang van de schade dient te schatten voor zover deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld (artikel 6:97 BW).
Declaratie 1000211710 d.d. 17 maart 2004 ten bedrage van € 1.039,50
Bij deze declaratie heeft[eisers]geen specifieke toelichting gegeven. De ontvanger heeft tegen deze declaratie (en alle andere) reeds bij akte van 19 februari 2014 in algemene zin aangevoerd dat het causaal verband tussen (onder meer) de bij deze declaratie in rekening gebrachte werkzaamheden en de onrechtmatige beslagen door[eisers]onvoldoende is onderbouwd, omdat uit de overgelegde specificatie zeer beperkt is af te leiden in welk kader werkzaamheden zijn verricht (dit verweer wordt hierna kortheidshalve aangeduid als de algemene betwisting van causaal verband).
Naar het oordeel van de rechtbank mag van[eisers], zeker naar aanleiding van de betwisting door de ontvanger, worden verwacht dat hij het causaal verband tussen de in (de urenspecificatie van) deze declaratie genoemde werkzaamheden en het onrechtmatig handelen van de ontvanger (nader) onderbouwt door uiteen te zetten welke werkzaamheden het hier concreet betreft en waarom die verband houden met de onrechtmatige beslagen, nu dit uit de standaard urenspecificatie zelf niet valt op te maken. Dit klemt temeer nu in de urenspecificatie bijvoorbeeld een post wordt opgevoerd met de omschrijving “tel v hofwegen inz nieuw beslag overl RB” op 25 februari 2004, de datum waarop het (niet onrechtmatige) beslag op de inventaris van de dierenwinkel van [eiseres] is gelegd. Zonder nadere toelichting zijdens[eisers], die ontbreekt, valt dus bepaald niet uit te sluiten dat de declaratie in kwestie (al dan niet deels) met dat latere beslag samenhangende werkzaamheden betreft. Voor zover de vordering tot vergoeding van kosten ziet op deze declaratie zal deze dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Declaratie 1000211760 d.d. 7 april 2004 ten bedrage van € 1.149,75
[eisers] heeft, nadat de ontvanger tegen deze declaratie een specifiek verweer had aangevoerd, uiteengezet dat de hiermee in rekening gebrachte kosten zien op het bezwaar tegen de in rekening gebrachte invorderingskosten wegens het betekenen van een ten onrechte uitgevaardigd dwangbevel. In reactie op die toelichting heeft de ontvanger meegedeeld zijn verweer tegen deze declaratie te laten vallen. Daarom zal het bedrag van deze declaratie,
€ 1.149,75, worden toegewezen.
Declaratie 1000211870 d.d. 13 mei 2004 ten bedrage van € 131,25
Bij deze declaratie, die blijkens de specificatie onder meer betrekking heeft op “brief aan ontvanger bespr versl”, heeft[eisers]geen nadere toelichting gegeven. Gelet op de algemene betwisting van causaal verband door de ontvanger is dit onderdeel van de vordering onvoldoende onderbouwd, zodat het zal worden afgewezen.
Declaratie 1000211975 d.d. 13 juli 2004 ten bedrage van € 199,50
Voor deze declaratie geldt hetzelfde als voor de declaratie van 13 mei 2004: wegens onvoldoende onderbouwing door[eisers]kan dit bedrag niet worden toegewezen.
Declaratie 1000220007 d.d. 1 december 2010 ten bedrage van € 16.983,29
Met betrekking tot deze declaratie heeft[eisers]alleen een toelichting gegeven bij die onderdelen waartegen door de ontvanger specifieke verweren zijn aangevoerd; de gedeelten waartegen (slechts) de algemene betwisting van causaal verband is gericht heeft[eisers]niet (nader) toegelicht. Laatstgenoemde gedeelten komen daarom bij gebrek aan onderbouwing sowieso niet voor vergoeding in aanmerking. Met betrekking tot de door partijen specifiek besproken onderdelen van de declaratie geldt het volgende.
Ten aanzien van de werkzaamheden die volgens de overgelegde urenspecificatie door
mr. Beune zijn verricht in de periode van 21 september 2005 tot en met 14 december 2005 is door de ontvanger gesteld dat deze betrekking hebben op de in het tussenvonnis van
3 juli 2013 onder 2.18. genoemde ontvoering en de daarop volgende arrestatie van[eiser] en de strafzaak tegen hem. In reactie hierop heeft[eisers]gesteld dat het overleg met de strafrechtadvocaat van [eiser] geen verband hield met de strafzaak, maar met het feit dat er een gelegenheid was om door de strafrechtadvocaat, die
[eiser] in gevangenschap in Brazilië bezocht, een volmacht voor [eiser] ter ondertekening mee te laten nemen met het oog op de onderhandelingen tussen de ontvanger en[eisers]over een eventueel compromis en/of onderhandse verkoop van de inbeslaggenomen woning van[eisers]in [plaats]. De ontvanger heeft in reactie hierop aangevoerd dat het gedeclareerde overleg met de strafrechtadvocaat niet had hoeven plaatsvinden en de betreffende kosten dus niet gemaakt hadden hoeven worden indien [eiser] niet zou zijn gearresteerd, zodat een causaal verband met de beslagen door de ontvanger niet is aangetoond. De rechtbank volgt de ontvanger niet in deze redenering. Feit is dat [eiser] zich niet in Nederland bevond op een moment dat er met de ontvanger moest worden onderhandeld, welke onderhandelingen kennelijk (want dat is naar aanleiding van de stellingen van[eisers]niet gemotiveerd betwist) verband hielden met de onrechtmatige beslagen. Dat er daardoor behoefte bestond aan een volmacht is niet in geschil en het feit dat [eiser] in het buitenland vast zat in verband met een ontvoering verbreekt niet de causale keten. Voor zover de gedeclareerde kosten zien op overleg met de strafrechtadvocaat over de volmacht komen zij dus voor vergoeding in aanmerking. Dat voor dit overleg meer tijd nodig is geweest dan die gedeclareerd onder de posten “telefoon ov Korvinus” en “telefoon De Back Brazilië” (totaal 12 minuten) is zonder nadere onderbouwing of toelichting, die ontbreekt, echter niet aannemelijk geworden. Gelet op de door[eisers]gegeven toelichting komt ook de post “correspondentie aan cliënt ivm compromis beldienst” (2 uur en 30 minuten) voor toewijzing in aanmerking.
Dat geldt ook voor de posten “voorbereiding/versl. conferent” en “ov Ontvanger” op
17 november 2005 (totaal 1 uur en 6 minuten). De ontvanger heeft erkend dat de werkzaamheden van mr. Beune verricht in de periode van 14 december 2005 tot en met
21 december 2005 (totaal 3 uur en 48 minuten) betrekking hebben op besprekingen met onder meer de ontvanger en dat die in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Met betrekking tot de door mr. Uringa verrichte werkzaamheden wijst de ontvanger erop dat zij in verband met een bespreking op 21 december 2005 4 uur en 30 minuten in rekening heeft gebracht tegen slechts 2 uur en 12 minuten van mr. Beune.[eisers]heeft in reactie daarop aangevoerd dat mr. Beune, anders dan mr. Uringa, niet de nabespreking met [eiseres] heeft gedeclareerd. Daarop is door de ontvanger niet meer gereageerd, zodat alle kosten van de werkzaamheden van mrs. Beune en Uringa in verband met de besprekingen op 16 en 21 december 2005 moeten worden geacht voldoende verband te houden met de onrechtmatige gedragingen van de ontvanger en voor vergoeding in aanmerking komen. Ook posten d.d. 22 maart 2005 en 13 februari 2006 van respectievelijk 12 en 6 minuten, die kennelijk betrekking hebben op de brieven aan de ontvanger die in het tussenvonnis van
3 juli 2013 zijn geciteerd onder 2.15. en 2.19., komen voor vergoeding in aanmerking.[eisers]voert ook kosten op van werkzaamheden in 2007 die verband houden met overleg met de curator in het faillissement van [eiseres]. Het causaal verband tussen deze werkzaamheden en de onrechtmatige beslagen is door de ontvanger gemotiveerd betwist en is door[eisers]naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd gelet op de mogelijkheid dat de werkzaamheden verband hielden met de inmiddels ook gelegde rechtmatige beslagen ten laste van [eiseres] en op de woning. Die kosten komen dus niet voor vergoeding in aanmerking. Ten slotte bevat de onderhavige declaratie posten die verband houden met een namens[eisers]ingediende klacht bij de Nationale Ombudsman. Naar aanleiding van de betwisting van deze kosten door
de ontvanger heeft[eisers]gesteld dat deze klacht (die gegrond is verklaard) zag op de handelwijze van de ontvanger in de discussie met[eisers]over de verjaring van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting. De behandeling van die klacht heeft bijna twee jaar in beslag genomen en er zijn in verband daarmee door zijn advocaat totaal 5 uur en 12 minuten gedeclareerd, aldus[eisers]Het causaal verband tussen deze kosten en het onrechtmatig handelen van de ontvanger is naar het oordeel van de rechter voldoende onderbouwd en het bestede aantal uren komt, anders dan door de ontvanger bepleit, niet onredelijk hoog voor. Aan het argument van de ontvanger dat professionele rechtsbijstand voor de klacht bij de Nationale Ombudsman niet nodig zou zijn geweest, wordt voorbijgegaan. Dat[eisers]zich (ook) op dit punt van professionele rechtsbijstand heeft voorzien, is niet onredelijk.
De hoogte van de in verband met deze factuur toewijsbare schade is niet nauwkeurig vast te stellen. Met inachtneming van het voorgaande schat de rechtbank het aantal bij de onderhavige factuur in rekening gebrachte uren aan verleende rechtsbijstand waarvan het causaal verband met de onrechtmatige beslagen is komen vast te staan op 20 uur. Blijkens de akte van[eisers]d.d. 4 december 2013 (op dit punt onbetwist) moet worden uitgegaan van een uurtarief van (gemiddeld) € 285,29 te vermeerderen met 5% kantoorkosten en vervolgens met 19% omzetbelasting, zodat de hoogte van het toewijsbare bedrag aan schadevergoeding in verband met deze factuur wordt geschat op (20 x 285,29 = 5.705,80 + 285,29 = 5.991,09 + 1.138,31 =)
€ 7.129,40.
Declaratie 1000213329 d.d. 15 februari 2006 ten bedrage van € 968,36
Met betrekking tot deze, door[eisers]aanvankelijk niet nader toegelichte, aan
[eiseres] gerichte declaratie heeft de ontvanger op basis van de bijbehorende urenspecificatie het standpunt ingenomen dat het hier werkzaamheden betreft, waaronder overleg met de bank, die niet in causaal verband staan met de onrechtmatige beslagen en dus niet voor vergoeding in aanmerking komen.[eisers]heeft in reactie daarop gesteld dat de betreffende werkzaamheden, verricht in 2005 en begin 2006, geen betrekking hebben op de verkoop van de woning en het faillissement van [eiseres] maar op overleg met de bank in verband met het beslag op de woning. De oorzaak van dat beslag is volgens[eisers]dat [eiseres] problemen kreeg met de ontvanger omdat belastingschulden ontstonden die niet konden worden voldaan vanwege de handelingen van de ontvanger. Het beslag zorgde ervoor dat de houding van de bank ten opzichte van
[eiseres] veranderde, aldus[eisers]De rechtbank is van oordeel dat[eisers]
, gelet op de gemotiveerde betwisting door de ontvanger, onvoldoende heeft onderbouwd dat de werkzaamheden in kwestie voortvloeiden uit de onrechtmatige beslagen.[eisers]heeft nagelaten voldoende helder uiteen te zetten waarom het onvermogen van [eiseres] om de aan haar (niet ten onrechte) opgelegde belastingaanslagen te betalen een gevolg zou zijn van de onrechtmatige beslagen. Dat het in 2003 onder justitie beslagen bedrag van [eiser] zou zijn aangewend voor de betaling van die belastingaanslagen is gesteld noch gebleken en onduidelijk is hoe het eerste, onrechtmatig gebleken beslag op de woning en op een aantal roerende zaken ertoe kunnen hebben geleid dat [eiseres] geen geld had om haar belastingaanslagen te betalen. Nu het causaal verband tussen de onrechtmatige beslagen en de belastingschulden van [eiseres] niet is komen vast te staan ontbreekt per definitie ook het causaal verband met de later in verband met die belastingschulden gelegde rechtmatige beslagen en de kennelijk daardoor noodzakelijk geworden juridische bijstand bij besprekingen met de bank van
[eiseres]. Voor zover de vordering ziet op deze declaratie zal deze dan ook worden afgewezen.
Declaratie 1000219995 d.d. 1 december 2010 ten bedrage van € 6.218,86
Nadat de ontvanger zich, naast de algemene betwisting van het causaal verband, op het standpunt had gesteld dat deze declaratie volledig betrekking heeft op het faillissement van [eiseres], de pogingen om dat faillissement te voorkomen en de uit dat faillissement voortvloeiende werkzaamheden, heeft[eisers]aangevoerd dat het faillissement pas is uitgesproken op 22 juni 2006 en dat de in de periode daarvoor uitgevoerde werkzaamheden geen betrekking hebben op het faillissement, maar zijn verricht “vanwege de ontstane situatie door de handelingen van gedaagde”. In reactie hierop heeft de ontvanger aangevoerd dat het aan[eisers]is om aannemelijk te maken waarop de werkzaamheden wél betrekking hebben en dat het er gelet op de omschrijvingen in de urenspecificatie alle schijn van heeft dat de werkzaamheden voor de datum van het faillissement gericht waren op het voorkomen daarvan, terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat de financiële situatie van [eiseres] een gevolg is van de onrechtmatige beslagen. Deze verweren slagen. In het tussenvonnis van 4 december 2013 is reeds bepaald dat een causaal verband tussen het faillissement van [eiseres] en de onrechtmatige beslagen niet is komen vast te staan. Bovendien heeft[eisers]niet uiteengezet op grond waarvan de vóór de faillissementsdatum verleende bijstand moet worden beschouwd als verband houdend met de onrechtmatige beslagen. Ook wat betreft deze declaratie zal de vordering daarom worden afgewezen.