Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
VONNIS
[verdachte],
19 augustus 2014 en 15 september 2014.
Feit 1
(naar de rechtbank begrijpt: [adres 1])[adres 1] te Harderwijk toegegaan. Verdachte kwam de flat uit en gaf hem de sleutel van zijn auto, een kleine groene auto mogelijk van het merk Fiat. Hij zei dat aangever moest rijden en dat ze jongens zouden ontmoeten die hem het geld zouden geven. Aangever moest parkeren bij het [adres 2]. Verdachte vroeg hem een stukje te wandelen. Het begon te regenen en aangever wilde gaan schuilen onder een boom. Hij liep voor verdachte uit naar een boom. Hij draaide zich om naar verdachte. Terwijl hij draaide hoorde hij een knal en voelde hij zijn rechterkant warm worden. Hij voelde dat er iets in zijn lichaam zat, hij voelde warmte en het werd steeds warmer. Hij zag bloed bij zijn rechter bovenbeen. [2]
Gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting, te weten dat hij direct na het telefoongesprek met aangever naar zijn vriendin is gegaan en gelet op het feit dat [getuige 4] heeft verklaard dat zij in Harderwijk woont en dat zij ’s middags met verdachte in zijn auto heeft gezeten en ze daarna in haar auto zijn gaan rijden, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij niet op de plaats van het delict is geweest kennelijk leugenachtig. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking de verklaring van [getuige 4] dat ze al had gehoord dat er iemand was neergeschoten in Harderwijk (hetgeen onmogelijk was geweest als verdachte na het telefoontje rechtstreeks naar zijn vriendin was gereden, zoals hij verklaart), dat dit in hun gesprek ter sprake is geweest en dat ze toen tegen verdachte heeft gezegd dat ze niets van het schietincident wilde weten en dat verdachte er ook niets over heeft gezegd. In geval verdachte niets met het schietincident te maken had, had het toch voor de hand gelegen dat hij in ieder geval tegenover zijn vriendin meteen elke betrokkenheid had ontkend. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat [getuige 4] een dag na het incident in een telefoongesprek tussen haar en een verbalisant heeft gevraagd of alles goed is met die ander. Toen de verbalisant zei dat ze dus wel wist waar het over ging, bevestigde ze dat.
Feit 2
Feit 1 primair: poging tot doodslag.
drs. C.M. Hopman, psycholoog. Daaruit komt naar voren dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek.
[slachtoffer]heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.355,- te vermeerderen met de wettelijke rente, waarvan € 2.000,- voor immateriële schade en € 1.355,- voor materiële schade, gevoegd in het strafproces ten aanzien van het tenlastegelegde.
Beslissing
niet bewezen, dat verdachte het
onder 2 tenlastegelegdeheeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij;
feit 1 primair: poging tot doodslag;
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaar;
- beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast de
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 primair tot betaling van
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 2.538,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2014, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 35 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering.