In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E.T.P. Scheers, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin een boete van € 33.500 was opgelegd wegens vijf overtredingen van artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wmm). De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete was opgelegd op basis van een controle die had plaatsgevonden op 23 oktober 2012, waarbij was geconstateerd dat de eiser niet de vereiste documenten kon overleggen die betrekking hadden op het loon en de vakantiebijslag van Bulgaarse werknemers die in de jaren 2010, 2011 en begin 2012 voor hem hadden gewerkt.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser overwogen, waaronder de stelling dat de minister ten onrechte het nieuwe artikel 18b van de Wmm had toegepast, terwijl de feiten zich hadden voorgedaan voor de inwerkingtreding van deze wijziging. De rechtbank oordeelde dat de minister niet bevoegd was om de boete op te leggen, omdat de overtredingen zich hadden voorgedaan onder de oude wetgeving, die niet meer van toepassing was op het moment van de controle. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens heeft de rechtbank de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1461, en het griffierecht van € 165 vergoed.