In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 24 september 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. S.G. Volbeda, en de coöperatie De Coöperatieve Rabobank Vallei en Rijn U.A., vertegenwoordigd door mr. A. Robustella. Eisers vorderden een verhoging van hun kredietlimiet tot het oorspronkelijk overeengekomen bedrag van € 116.693,00, nadat Rabobank hun kredietlimiet had verlaagd en de rekening had geblokkeerd. De zaak draait om de vraag of Rabobank bevoegd was om de kredietlimiet te verlagen op basis van de aanvullende opeisingsgrond die in de hypotheekovereenkomst was opgenomen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Rabobank de kredietlimiet mocht verlagen, omdat het totaal aan verstrekte financieringen de 75% van de executiewaarde van de woning overschreed. Eisers beriepen zich op een e-mail van een accountmanager van Rabobank, waarin werd gesteld dat zolang aan de verplichtingen werd voldaan, er geen belang was om de lening op te eisen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat deze e-mail niet de aanvullende opeisingsgrond in de overeenkomst ongeldig maakte. Bovendien bleek dat eisers niet bereid waren om in overleg te treden over de financiering, wat de situatie verder bemoeilijkte.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van eisers afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Rabobank zijn begroot op € 1.424,00. Dit vonnis benadrukt het belang van de contractuele afspraken en de bevoegdheid van de bank om in bepaalde situaties de kredietlimiet aan te passen.