ECLI:NL:RBGEL:2014:6069

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
24 september 2014
Zaaknummer
AWB-13_7763
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van notariële bescheiden aan derde belanghebbende na ontslag van notaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een notaris, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarbij het protocol en de notariële bescheiden van een defungerende notaris zijn toegewezen aan een derde belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op basis van adviezen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft besloten om de toewijzing te effectueren. Eiser was van mening dat deze beslissing onterecht was, omdat hij in dezelfde vestigingsplaats als de defungerende notaris kantoor hield en derhalve een voorkeur zou moeten krijgen voor de toewijzing van het protocol.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de staatssecretaris beoordelingsvrijheid heeft bij de keuze van de notaris aan wie het protocol wordt toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het protocol aan de derde belanghebbende toe te wijzen, mede gezien de adviezen van de KNB en de omstandigheden waaronder de derde belanghebbende de waarneming van het protocol heeft uitgevoerd. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser, waaronder de vestigingsplaats en de waarde van het protocol, verworpen. Eiser heeft niet aangetoond dat de beslissing van de staatssecretaris in strijd was met de Wet op het notarisambt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/7763

Uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. G.L. Maaldrink),
en

de staatssecretaris van Veiligheid van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende], te [plaatsnaam].

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het protocol en de notariële bescheiden van [naam] (hierna: [naam]) met ingang van 2 april 2013 toegewezen aan [derde belanghebbende] (hierna: [derde belanghebbende]).
Bij besluit van 1 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C. de Winter. [derde belanghebbende] is verschenen.

Overwegingen

1.
Bij koninklijk besluit van 4 juni 2012 is [naam] per 1 september 2012 eervol ontslagen uit zijn ambt als notaris te[plaatsnaam]. [derde belanghebbende] is op 7 augustus 2012 door de Kamer van Toezicht van de rechtbank Zutphen benoemd tot waarnemer in de vacature van [naam] per 1 september 2012. Bij brief van 10 augustus 2012 heeft [derde belanghebbende] verweerder verzocht om toewijzing van het protocol en de overige notariële bescheiden. Eiser heeft op 27 september 2012 een gelijkluidend verzoek ingediend. Bij schrijven van 27 februari 2013 heeft de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (hierna: KNB) verweerder geadviseerd het protocol en de overige notariële bescheiden van [naam] toe te wijzen aan [derde belanghebbende]. Bij besluit van 7 maart 2013 heeft verweerder, onder verwijzing naar dit advies, het protocol en de overige notariële bescheiden met ingang van 2 april 2013 toegewezen aan [derde belanghebbende]. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van hetgeen eiser en [derde belanghebbende] in de bezwaarfase naar voren hebben gebracht, heeft verweerder aanvullend advies aan de KNB gevraagd. In een aanvullend advies van 3 juli 2013 onderschrijft deze, onder aanvulling van de motivering, de conclusie van het advies van 27 februari 2013.
2. Verweerder heeft, onder verwijzing naar de adviezen van de KNB van 27 februari 2013 en 3 juli 2013, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat als gevolg van de waarneming van het protocol, reeds geruime tijd een situatie bestaat waarin [derde belanghebbende] feitelijk werkt met het protocol en de overige notariële bescheiden die voorheen aan [naam] toebehoorden. De KNB acht het wenselijk de bestaande situatie te continueren, waarbij de KNB heeft laten meewegen dat [derde belanghebbende] de waarneming voor eigen rekening en risico heeft uitgeoefend en dat hij een deel van het personeel van [naam] heeft overgenomen. In de omstandigheid dat [derde belanghebbende], anders dan eiser, is gevestigd buiten de gemeente waar [naam] kantoor hield, heeft verweerder geen aanleiding gezien om van het door de KNB gegeven advies af te wijken. Artikel 15 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) verbiedt immers niet dat een protocol wordt toegewezen aan een notaris in een ander vestigingsplaats. Bovendien verschilt de reistijd tussen het kantoor van [derde belanghebbende] en de locatie waar [naam] kantoor hield niet noemenswaardig van de reistijd tussen die locatie en het kantoor van eiser.
3.
Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen hij in dat verband heeft aangevoerd wordt in het navolgende ingegaan.
4.
In artikel 15, eerste lid, van de Wna, is bepaald dat indien een notaris defungeert, verweerder, gehoord de KNB, een notaris aanwijst om het protocol en eventueel de overige notariële bescheiden over te nemen. Bij verordening worden nadere voorschriften gegeven over de wijze waarop de overdracht en de overname van het protocol en de overige notariële bescheiden dienen te geschieden.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wna dient onder protocol te worden verstaan: de minuten, notariële verklaringen, registers, afschriften, repertoria en kaartsystemen die onder de notaris berusten.
Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Wna heeft de KNB tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid. Haar taak omvat mede de zorg voor de eer ten aanzien van het notarisambt.
5.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij de Wna (TK 1993-1994, nr. 23706, nr. 3, p. 23) dient verweerder, indien verschillende notarissen zich bereid hebben verklaard het protocol van een defungerend notaris over te nemen, een keuze te maken. De rechtbank overweegt dat verweerder bij deze keuze beoordelingsvrijheid toekomt. Uit de strekking van de Wna leidt de rechtbank verder af dat bij die beoordeling de belangen van de notariële ambtsbediening in het algemeen, en de bediening van het protocol in het bijzonder, voorop dienen te staan. De belangen van de betrokken notarissen kunnen naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleen worden meegewogen voor zover deze relevant zijn voor de notariële ambtsbediening of het protocol.
6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van de in rechtsoverweging 2 weergegeven motivering, mede gelet op de adviezen van de KNB, in redelijkheid het protocol aan [derde belanghebbende] heeft kunnen toewijzen. Daarbij heeft verweerder, anders dan eiser heeft betoogd, naar het oordeel van de rechtbank geen blijk gegeven van een onevenredige belangenafweging. Verweerder heeft niet zozeer de omstandigheid dat [derde belanghebbende] het protocol reeds sinds 1 september 2012 heeft waargenomen meegewogen, maar dat hij dit voor eigen rekening en risico en naar volle tevredenheid heeft gedaan. Derhalve heeft verweerder het in het belang van de bediening van het protocol mogen achten om de reeds bestaande situatie voort te zetten.
7.
Eiser heeft gesteld dat hij, als derde, tegen het besluit tot aanwijzing van [derde belanghebbende] als waarnemer van het protocol geen rechtsmiddel kon aanwenden, zodat dit besluit tot aanwijzing als waarnemer geen rol dient te spelen bij het vervolgens toewijzen van het protocol. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Ook als moet worden aangenomen dat voor eiser niet het rechtsmiddel van artikel 29, derde lid, van de Wna openstond, laat dat onverlet dat het in het belang van de goede bediening van een protocol kan zijn om dat protocol te laten bij de notaris die met de waarneming daarvan is belast, als die waarneming naar tevredenheid is geschied. Dat dit nadelig is voor geïnteresseerde notarissen die niet met de waarneming waren belast, kan zo zijn maar dit betreft een privébelang van de betrokken notarissen dat in beginsel niet bij de beoordeling betrokken dient te worden. Overigens is niet in geschil dat de waarneming aan [derde belanghebbende] is toegekend omdat hij, anders dan eiser, bereid was deze waarneming voor eigen rekening en risico te verrichten.
8.
Om dezelfde reden mist de stelling van eiser dat de KNB heeft miskend dat het protocol wel degelijk een waarde vertegenwoordigt, relevantie. De eventuele waarde van het protocol voor de betrokken notarissen dient gezien hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5 is overwogen, bij de beslissing omtrent toewijzing van het protocol en de notariële bescheiden immers buiten beschouwing te worden gelaten, behoudens voor zover deze waarde gevolgen kan hebben voor de notariële ambtsbediening of het protocol. In dat verband merkt de rechtbank op dat eiser ter zitting heeft verklaard dat hij het protocol niet nodig heeft voor een goede kantoorvoering zodat de ambtsbediening in de regio niet door het bestreden besluit wordt geschaad.
9.
Eiser heeft verder betoogd dat verweerder ten onrechte geen (doorslaggevend) gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat eiser in dezelfde vestigingsplaats als [naam] kantoor houdt, te weten de gemeente [plaatsnaam], terwijl [derde belanghebbende] in een andere vestigingsplaats, te weten [plaatsnaam], is gevestigd. Dit betoog volgt de rechtbank evenmin. Dat elders in de Wna wordt verwezen naar het begrip vestigingsplaats laat onverlet dat dit bij artikel 15 van de Wna niet het geval is. Ook overigens blijkt niet van redenen om aan te nemen dat verweerder met de vestigingsplaats rekening moet houden. Voor de bediening van het protocol kan relevant zijn welke afstand cliënten moeten afleggen indien zij ervoor kiezen om voor afschriften van reeds gepasseerde akten en overige bescheiden naar het overnemende kantoor te reizen. Deze reisafstand hangt echter niet noodzakelijkerwijs samen met gemeentegrenzen. Verweerder heeft in dit verband overwogen dat de reisafstand tussen [plaatsnaam], waar het oude kantoor van [naam] was gevestigd, en het kantoor van [derde belanghebbende] in [plaatsnaam] niet noemenswaardig verschilt van de afstand van [plaatsnaam] tot het kantoor van eiser in [plaatsnaam]. Gelet hierop behoefde verweerder aan de vestigingsplaatsen van de kantoren van eiser en [derde belanghebbende] geen doorslaggevende waarde toe te kennen.
10.
Het voorgaande maakt ook dat verweerder aan de brief van de burgemeester van [plaatsnaam] van 10 april 2013 niet de waarde heeft hoeven toekennen die eiser daaraan gehecht wil zien. Daarin schrijft deze dat hij het besluit niet in belang van de burgers van [plaatsnaam] acht omdat deze voor afschriften van akten en dergelijke niet meer in de gemeente [plaatsnaam] terecht kunnen maar naar [plaatsnaam] moeten. In aanmerking genomen dat de reisafstand naar de kantoren van eiser of [derde belanghebbende] niet noemenswaardig verschilt is het mogelijk vervelend voor de burgers van [plaatsnaam] dat zij niet meer in [plaatsnaam] terecht kunnen, maar maakt dit voor de keuze tussen eiser en [derde belanghebbende] geen relevant verschil. Ditzelfde geldt voor de stelling van eiser dat een vertegenwoordiger van de Seniorenraad [plaatsnaam] zich bij hem heeft gemeld met de klacht dat juist ouderen die akten nodig hebben niet meer in hun eigen gemeente terecht kunnen.
11.
Eiser heeft ten slotte betoogd dat het een vaste gedragslijn van verweerder betreft om, behoudens bijzondere redenen, het vacante protocol toe te wijzen aan een notaris in dezelfde vestigingsplaats. Daartoe heeft eiser gewezen op 183 toewijzingsbesluiten die tussen 2009 en 2013 in het WPNR zijn gepubliceerd, en op een advies van de KNB van 26 mei 2014 betreffende de overname van een protocol. Daarin heeft de KNB opgenomen dat het bij de advisering omtrent de toewijzing van protocollen onder meer als uitgangspunt hanteert dat een protocol, indien mogelijk, wordt toegewezen aan een notaris in dezelfde plaats van vestiging. Indien meerdere notarissen in dezelfde gemeente zijn gevestigd, gaat de voorkeur uit naar de notaris die belast is met de vacaturewaarneming.
12.
Aan de door eiser in beroep overgelegde lijst van toewijzingsbesluiten kan niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien, nu hieruit, gelet op de summiere dan wel afwezige motivering van voornoemde besluiten, niet kan worden afgeleid dat het een vaste gedragslijn is van verweerder dat het protocol wordt toegewezen aan een notaris in dezelfde vestigingsplaats. Uit het advies van 26 mei 2014 blijkt verder niet of de KNB, waar het spreekt van ‘plaats van vestiging’ en ‘gemeente’ doelt op de bestuurlijke entiteit, of op de betreffende kern. Dat laatste is immers relevant in verband met de reistijd. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover nadere informatie te vragen, nu de notarissen die zijn genoemd in dat advies in dezelfde plaats waren gevestigd zodat de plaats van vestiging geen onderscheidend aspect vormde. In het geval van eiser en [derde belanghebbende], waarin de plaats van vestiging wel verschillend is, heeft de KNB nu juist deugdelijk gemotiveerd waarom daaraan géén doorslaggevende betekenis moet worden gehecht. Daarbij heeft de KNB er in het advies van 3 juli 2013 nog op gewezen dat een onderscheid gemaakt kan worden tussen gemeenten bestaande uit één kern, en die bestaande uit meerdere kernen. Ten slotte heeft verweerder als bevoegd bestuursorgaan ook ter zitting nog benadrukt dat bij zijn besluitvorming de vestigingsplaats, los van feitelijke reisafstand, geen rol speelt.
13.
Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. G.W.B. Heijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Gaastra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.