ECLI:NL:RBGEL:2014:593

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
05/720383-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van verdovende middelen door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende meer dan een jaar verdovende middelen, waaronder speed, XTC, GHB en hennep, heeft verhandeld. De rechtbank heeft de verdachte, die op het moment van de feiten nog minderjarig was, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard voor de periode waarin de verdachte minderjarig was, namelijk van 1 januari 2009 tot en met 31 juli 2011. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder de verkoop en het bezit van amfetamine en andere verdovende middelen in de periode van 1 juni 2012 tot en met 2 oktober 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft ook het reclasseringsadvies in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte geen medewerking had verleend aan het opstellen van het advies, maar dat er wel problematische leefgebieden waren, zoals schulden en drugsverslaving. De rechtbank heeft de strafoplegging gemotiveerd door te wijzen op de gevaren van drugs voor de gezondheid en de overlast die de handel in verdovende middelen met zich meebrengt. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: 05/720383-13
Uitspraak d.d. 31 januari 2014
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats],
verblijvende in [verblijfplaats].
Raadsman mr. R.B. Schmidt, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2014.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op en of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009
tot en met 2 oktober 2013 te Heerde, althans in Nederland, opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt (aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2]
en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6]
) en/of vervoerd , speed, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine en/of XTC, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA en/of GHB, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende 4hydroxyboterzuur, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of
4hydroxyboterzuur (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2013 te Heerde opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1,8 gram speed, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009
tot en met 2 oktober 2013 te Heerde meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan
een of meer niet met name genoemde personen, weed, zijnde hennep/weed
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
4.
hij op of omstreeks 02 oktober 2013 te Heerde opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 6 (zes) gram speed, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beslissing inzake de (partiële) onbevoegdheid van de rechtbank
Op grond van artikel 488 van het Wetboek van Strafvordering zijn op de verdachte, die ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde feit de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, bepalingen van toepassing die afwijken van het recht zoals dat wordt toegepast in zaken waarin het gaat om een verdachte die ten tijde van het plegen van een feit meerderjarig was. In artikel 495 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat een jeugdstrafzaak bij de rechtbank in eerste aanleg door de kinderrechter wordt behandeld, dan wel door een meervoudige kamer waar tevens een kinderrechter deel van uitmaakt. Een dergelijke zaak wordt daarnaast ingevolge artikel 495b van het Wetboek van Strafvordering, anders dan de zaak waarin het een verdachte betreft die ten tijde van het ten laste gelegde feit meerjarig was, in beginsel ook achter gesloten deuren behandeld.
In het onderhavige geval beslaat de tenlastelegging onder feit 1 de periode van 1 januari 2009 tot en met 2 oktober 2013. Gedurende de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 juli 2011 was verdachte minderjarig. Niettemin is verdachte voor het plegen van de feiten in deze periode (eveneens) gedagvaard voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank, zonder dat verdachte als minderjarige is gedagvaard.
Ter terechtzitting van 17 januari 2014 hebben zowel de officier van justitie als de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zich voor dat deel van de tenlastelegging dat betrekking heeft op feiten gepleegd in de periode waarin verdachte nog minderjarig was, onbevoegd dient te verklaren. De rechtbank acht deze conclusie juist en heeft ter terechtzitting van 17 januari 2014, na kort beraad, dan ook uitgesproken dat zij zich onbevoegd acht te oordelen over feit 1 voor zover het de ten laste gelegde periode van 1 januari 2009 tot en met 31 juli 2011 betreft, omdat verdachte toen nog minderjarig was.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Aanleiding van het onderzoek
Uit verklaringen van de medio 2013 aangehouden [betrokkene 4] kwam naar voren dat hij zijn verdovende middelen kocht van [verdachte] (hierna: verdachte). Op grond van deze verklaring en andere voorhanden zijnde informatie over de vermeende handel in verdovende middelen door verdachte is door de politie een opsporingsonderzoek gestart.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft hij de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de pleegperiode zoals respectievelijk onder feit 1 en 3 opgenomen. De raadsman heeft een en ander verwoord zoals in de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat per feit uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde op de hieronder weergegeven wijze wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank grondt haar oordeel op het volgende. [1]
Feit 1 en 3
[betrokkene 1] heeft op 12 maart 2013 tegenover de politie verklaard dat hij speed van verdachte kocht en dat [betrokkene 2] ook zijn drugs vaak via verdachte regelde. Over de periode waarin dat plaatsvond, heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij ‘vorige week’ pep van [betrokkene 2] had gekocht en ‘daarvoor’ speed van verdachte had gekocht. [2]
[betrokkene 2] heeft op 15 maart 2013 tegenover de politie verklaard dat verdachte zijn vaste leverancier is voor speed en dat hij vijf euro per gram speed betaalt. [betrokkene 2] heeft voorts verklaard dat hij per dag 2 gram speed gebruikt en steeds voor 10 gram aan speed koopt van verdachte. [3]
[betrokkene 3] heeft op 18 juni 2013 tegenover de politie verklaard dat hij de afgelopen maanden 4 of 5 keer speed kocht bij verdachte. Meestal betaalde hij vijf euro per gram. [4]
[betrokkene 4] heeft op 4 juli 2013 tegenover de politie verklaard dat hij twee jaar geleden hennep van verdachte kocht en dat verdachte sinds een jaar geen hennep meer verkoopt maar speed. Speed koopt hij sinds een jaar bij verdachte (de rechtbank leest dit als sinds medio 2012). [5] [betrokkene 4] heeft voorts verklaard dat hij een bij hem een week eerder aangetroffen hoeveelheid hennep toevallig wel bij verdachte had gekocht. [betrokkene 4] betaalde vijf euro voor de speed en negen euro voor de wiet.
[betrokkene 5] heeft op 9 oktober 2013 tegenover de politie verklaard dat zij wiet en speed kocht van verdachte. Zij betaalde verdachte voor de speed tussen de 5 en 7 euro per gram. Voor de wiet betaalde zij de gewone shopprijs. [6]
[betrokkene 6] heeft op 15 november 2013 tegenover de politie verklaard dat zij verdachte ongeveer zeven maanden kent. Aanvankelijk had zij voor 5 euro speed gekocht en daarna hoefde ze er niet voor te betalen. [betrokkene 6]heeft voorts verklaard dat zij zo’n 4 maanden drugs heeft gebruikt en dat ze in de zomer is gestopt met het gebruik daarvan. [7]
Uit Whatsapp-berichtenverkeer tussen verdachte en een contact ‘[betrokkene 7]’ werden in de periode van 15 augustus 2013 tot en met 5 oktober 2013 berichten verzonden die onder meer betrekking hebben op het door kennelijk verdachte verstrekken en verkopen van wiet. [8]
Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hij ten behoeve van afnemers altijd wel wiet op zak heeft. [9] Verdachte heeft voorts ter zitting verklaard dat hij medio 2012 begon met het verspreiden van verdovende middelen. In december 2011 is een goede vriend van hem overleden, waardoor hij zelf meer drugs is gaan gebruiken. Om dit eigen gebruik te kunnen bekostigen, is hij zelf harddrugs gaan verkopen, voornamelijk speed en af en toe XTC. Ter zitting heeft verdachte desgevraagd voorts verklaard dat hij tussen de 1 en 5 keer GHB heeft uitgedeeld. Verdachte heeft ook verklaard dat hij wiet uitdeelde.
De rechtbank ziet met name in de verklaring van getuige [betrokkene 4] en de eigen verklaring van verdachte ter zitting, aanleiding om een periode bewezen te achten van 1 juni 2012 tot en met 2 oktober 2013.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om van een langere periode van dealen uit te gaan.
Feit 2 en 4
Aangezien de verdachte de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, zal in dit vonnis worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting over de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten een bekennende verklaring afgelegd. Daarnaast zijn de volgende bewijsmiddelen voorhanden, waarvan de inhoud het feit betreft waarop het kennelijk betrekking heeft:
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 oktober 2013 [10] waarin het op 7 oktober 2013 aantreffen van een gripzakje met een witte substantie in de woning van verdachte is gerelateerd;
- een proces-verbaal opiumwet d.d. 10 oktober 2013 waarin is gerelateerd dat het gewicht van het gripzakje 1,81 gram betreft en dat de inbeslaggenomen goederen zijn verpakt in een sealbag voorzien van nummer 17634702; [11] - een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2013 waarin is gerelateerd dat de sealbag voorzien van nummer 17634702 ten behoeve van monstername is voorzien van nummer AAGE9058NL; [12] - een NFI-rapport Identificatie van drugs en precursoren d.d. 28 oktober 2013 [13] waarin geconcludeerd wordt dat monster AAGE9058NL amfetamine bevat;
een proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 oktober 2013 [14] waarin het op 2 oktober 2013 aantreffen van twee gripzakjes met een witte substantie in een tas van verdachte wordt gerelateerd;
- een proces-verbaal opiumwet d.d. 7 november 2013 waarin is gerelateerd dat het gewicht van de twee inbeslaggenomen zakjes 2,84 gram en 3,25 gram betreft en dat de inbeslaggenomen goederen zijn verpakt in een sealbag ten behoeve van monstername en zijn voorzien van nummer AAGE9341NL en AAGE9342NL; [15] - een NFI-rapport Identificatie van drugs en precursoren d.d. 26 november 2013 waarin geconcludeerd wordt dat de monsters AAGE9342NL en AAGE9341NL amfetamine bevatten; [16]
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2012 tot en met 2 oktober 2013 in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en verstrekt (aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6]), speed, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en GHB, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 4hydroxyboterzuur, zijnde amfetamine en MDMA en
4hydroxyboterzuur telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
2.
hij op 7 oktober 2013 te Heerde opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 1,8 gram speed, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2012 tot en met 2 oktober 2013 te Heerde meermalen heeft verkocht en verstrekt aan een of meer niet met name genoemde personen, weed, zijnde hennep/weed telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op 02 oktober 2013 te Heerde opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 6 (zes) gram speed, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine, een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

feit 1

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 4, van de Opiumwet, meermalen gepleegd

feit 2 en 4

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 3, van de Opiumwet, meermalen gepleegd

feit 3

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 2, van de Opiumwet, meermalen gepleegd
Strafbaarheid van de verdachte
Het door drs. [psychiater], psychiater, opgemaakte psychiatrische Pro Justitia rapport d.d. 13 december 2013 houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in.
De verdachte weigert medewerking aan het onderzoek. Er zijn evenwel onvoldoende aanwijzingen naar voren gekomen voor de rol van psychiatrische aandoeningen als stemmingsstoornissen en psychotische stoornissen in de toelichting op zijn weigering.
Er is dan ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op z’n minst ruim een jaar lang speed, XTC, GHB en hennep verkocht of verstrekt in Heerde en omgeving. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Daarbij neemt de rechtbank het verdachte bijzonder kwalijk dat hij ook aan minderjarigen verdovende middelen heeft verkocht, terwijl hij notabene zelf verslaafd is geraakt en aan den lijve heeft ondervonden wat de gezondheidsrisico’s daarvan zijn.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 28 november 2013, waarin de rapporteur meldt dat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan het opstellen van het reclasseringsadvies. Er lijken wel verschillende problematische leefgebieden te zijn op het gebied van schulden en drugsverslaving. In het korte gesprek met de rapporteur vertelt verdachte dat hij in het verleden in een afkickkliniek opgenomen is geweest en dat hij opnieuw maar uitsluitend vanuit een vrijwillig kader een dergelijk hulpverleningstraject aan wil gaan. Verdachte wil dit niet vanuit een justitieel kader.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de jong volwassen leeftijd van verdachte, welke omstandigheid in zijn geval enigszins als strafmatigend zal worden beschouwd. Ook houdt de rechtbank rekening met dat uit het uittreksel justitiële documentatie (strafblad) naar voren komt dat verdachte niet eerder ter zake Opiumwet gerelateerde delicten is veroordeeld of met justitie in aanraking is gekomen.
De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen dat aan verdachte een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank onder meer de delictsduur in aanmerking genomen. Al het voorgaande in aanmerking nemend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden. Van het deel onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht moeten worden afgetrokken. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke straf met een proeftijd van drie jaren op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden in zijn verdere periode als jong volwassen man opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van feit 1, voor zover deze ziet op de pleegperiode van 1 januari 2009 tot en met 31 juli 2011;
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan;
  • verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:

feit 1

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 4, van de Opiumwet, meermalen gepleegd

feit 2 en 4

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, lid 3, van de Opiumwet, meermalen gepleegd

feit 3

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 2, van de Opiumwet, meermalen gepleegd
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
 bepaalt dat van deze gevangenisstraf 9 (negen) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
 De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
 Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door mr. S. Kropman, voorzitter, mr. P.J.C. Cremers en mr. O.E. de Jong in tegenwoordigheid van mr. J.D. Koster, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2014.
Mr. De Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreffen dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij dossier proces-verbaal, nummer PL0618 2013085574, Politie Regio Noord- en Oost Gelderland, gesloten en ondertekend op 29 november 2013.
2.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 068-069
3.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 070-071
4.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 072-073
5.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 084-085
6.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 126-127
7.Proces-verbaal verhoor getuige, p. 137-138
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 116-123
9.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 142-143
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 043
11.P. 157-158
12.P. 159
13.P. 160-160A
14.P. 162
15.P. 170-171
16.P. 172-173