ECLI:NL:RBGEL:2014:5804

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
AWB-13_8297
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening exploitatievergunning horeca-inrichting en gevolgen voor woon- en leefomgeving

In deze zaak gaat het om de verlening van een exploitatievergunning voor een horeca-inrichting in de gemeente Neerijnen. Het college van burgemeester en wethouders had op 15 januari 2013 een drank- en horecavergunning verleend aan de vergunninghouder, gevolgd door een exploitatievergunning op 30 mei 2013. Deze vergunningen waren omstreden, en eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten. Op 12 november 2013 werd het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 3 juli 2014 zijn eisers vertegenwoordigd door hun gemachtigde, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door R.W. Peek en de vergunninghouder door zijn leidinggevenden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet tijdig beroep hadden ingesteld, maar dat zij alsnog als mede-eisers aan het geding hebben deelgenomen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers tegen de exploitatievergunning beoordeeld, waarbij zij zich richtten op de gevolgen voor de woon- en leefsituatie in de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder zich aan de geluidsnormen moest houden, maar dat de gemeente onvoldoende had gemotiveerd dat de exploitatie van de horeca-inrichting niet tot ontoelaatbare overlast zou leiden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van de omwonenden onvoldoende waren afgewogen tegen de belangen van de vergunninghouder.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, omdat het niet deugdelijk was gemotiveerd. De gemeente moet nu opnieuw op het bezwaar beslissen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eisers vergoed en het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/8297

Uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4], [eiser 5] en

[eiser 6],te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: A. Posset),
en

de burgemeester de gemeente Neerijnen, te Waardenburg, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbende], te[woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2013 (het primaire besluit I), verzonden op 11 juni 2013, heeft het
college van burgemeester en wethouders aan de derde-partij (hierna te noemen: vergunninghouder) een drank- en horecavergunning verleend.
Bij besluit van 30 mei 2013 (het primaire besluit II), verzonden op 11 juni 2013, heeft verweerder aan de derde-partij een exploitatievergunning verleend. Aan de verlening van de vergunning zijn diverse voorschriften verbonden.
Bij gezamenlijk besluit van 12 november 2013 (het bestreden besluit) hebben verweerder en het college van burgemeester en wethouders het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard en nadere voorschriften verbonden aan de verlening van de exploitatievergunning.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R.W. Peek. Namens de vergunninghouder zijn verschenen [naam 1], bestuurder, en[naam 2], leidinggevende.

Overwegingen

Het beroep van [eiser 5] en [eiser 6]
1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eisers[5 en 6] niet staan vermeld in het (tijdig) ingediende beroepschrift van 23 december 2013. Op 12 maart 2014 heeft de gemachtigde van eisers aan de rechtbank een procesvolmacht overgelegd, welke mede door [eisers 5 en 6] is ondertekend. Ter zitting is namens deze eisers naar voren gebracht dat zij met de volmacht hebben bedoeld om alsnog als mede-eisers aan het geding deel te nemen. De rechtbank overweegt daaromtrent ambtshalve als volgt.
2.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
In artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen en bij verzending per post, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de hiervoor genoemde termijn ingediend beroepschrift, niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.
De rechtbank stelt vast dat nu het voorlopig beroepschrift van 23 december 2013 niet is ingediend namens [eisers 5 en 6], zij na het verstrijken van de beroepstermijn, namelijk op 12 maart 2014 met het overleggen van de procesmachtiging beroep hebben ingesteld. Nu niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding, zal de rechtbank het beroep, voor zover ingesteld door van [eisers 5 en 6] tegen het bestreden besluit niet ontvankelijk verklaren.
Het beroep van [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [eiser 4].
4.
De rechtbank stelt vast, gelet op het verhandelde ter zitting, dat het beroep zich uitsluitend richt tegen de aan de derde-partij verleende exploitatievergunning. De drank- en horecavergunning maakt niet langer onderdeel uit van het geschil.
5.
De rechtbank gaat uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten. Eisers zijn woonachtig aan de [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats]. In hun directe omgeving ([adres 3] te[woonplaats]) is het cafébedrijf van vergunninghouder gevestigd, een café/restaurant en een afhaalcentrum. Vergunninghouder beschikt zowel aan de voorzijde (café) als aan de achterzijde (tapasrestaurant/afhaalcentrum) over een terras. In het pand aan de [adres 3] is al meerdere jaren een café gevestigd. De door vergunninghouder op 12 november 2012 aangevraagde exploitatievergunning ziet op een vergroting van het café (een huiskamer, alias tapasrestaurant/afhaalcentrum van ongeveer 35 m² aan de achterzijde van het café), een terras (ongeveer 20 m² aan de achterzijde van het café) en het gebruik van een afhaalservice.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder de gevraagde exploitatievergunning verleend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder toevoeging van verschillende voorschriften ten aanzien van de exploitatievergunning, het primaire besluit II gehandhaafd en de bezwaren ongegrond verklaard.
Aan de exploitatievergunning zijn bij het bestreden besluit, onder meer, de volgende voorwaarden verbonden:
- de bij het bedrijf horende terrassen mogen geopend zijn tot 23.00u. Na 23.00u zijn de terrassen opgeruimd op een wijze dat er niemand meer kan plaatsnemen;
- op de terrassen mag geen muziek ten gehore worden gebracht;
- de vergunninghouder is verplicht aan de eindversterker(s) een geluidbegrenzer (limiter) te plaatsen. De begrenzer moet zijn afgeregeld en verzegeld op het binnen het bedrijf maximaal toelaatbare geluidsniveau. Gelet op de conclusie van het geluidsonderzoek van de Omgevingsdienst Rivierenland (hierna: ODR) van 20 juni 2013 wordt het maximaal toelaatbare geluidsniveau in de nachtperiode (23.00u tot 7.00 uur ) vastgesteld op: café: 80 dB(A), zolder 74 dB(A) en begane grond 75 dB(A). Tijdens de dagperiode (van 7.00 tot 19.00 uur) en de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) zijn 10 respectievelijk 5 dB(A) hogere niveaus toelaatbaar.
6.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de verlening van de exploitatievergunning in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan en niet zal leiden tot ontoelaatbare aantasting van de woon- en leefsituatie in de omgeving van de horeca-inrichting, zodat geen aanleiding bestaat om de gevraagde exploitatievergunning niet te verlenen.
7.
Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen. Op hetgeen zij in dit verband hebben aangevoerd zal, voor zover van belang, in het navolgende worden ingegaan.
8. Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene Plaatselijke Verordening Neerijnen (hierna: APV) wordt onder openbare inrichting onder meer verstaan een hotel, restaurant, pension, camping, café, cafetaria, snackbar, discotheek buurthuis of clubhuis of daaraan verwante inrichting.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b wordt onder terras verstaan: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de APV is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het tweede lid weigert de burgemeester de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
Ingevolge het derde lid kan de burgemeester in afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 van de APV de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Bij toepassing van deze weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door exploitatie van het horecabedrijf.
Ingevolge artikel 1.4, eerste lid, van de APV kunnen aan een vergunning of een ontheffing voorschriften of beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.
9.
Eisers betogen allereerst dat de verleende exploitatievergunning had moeten worden geweigerd op grond van artikel 2:28, tweede lid, van de APV, omdat de exploitatie van de inrichting in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Uit de plantoelichting bij het bestemmingsplan volgt dat ter plaatse horeca in de vorm van een restaurant of een café is toegestaan. Nu in het pand zowel een café als een restaurant is gevestigd, welke beiden een aparte ingang en een terras hebben, is feitelijk sprake van twee inrichtingen hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan, aldus eisers. Voorts hebben eisers betoogd dat een afhaalcentrum niet past binnen de voorschriften van het bestemmingsplan.
10.
Verweerder heeft de aanvraag getoetst en in overeenstemming bevonden met het ten tijde van belang geldende bestemmingsplan ‘Beschermd dorpsgezicht Neerijnen’ (hierna: het bestemmingsplan), dat is vastgesteld op 4 juli 2013.
11.
Ingevolge het bestemmingsplan is het perceel waarop de inrichting is gesitueerd bestemd voor ‘Horeca’. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de voor ‘Horeca’ aangewezen gronden bestemd voor horeca in de vorm van een restaurant/café.
12.
De rechtbank is van oordeel dat de planvoorschriften zich er niet tegen verzetten om ter plaatse naast het café een afzonderlijk toegankelijk restaurant te exploiteren. Dat uit de plantoelichting blijkt dat in het pand aan de [straat 2] horeca in de vorm van een restaurant of café is toegestaan, doet aan het vorenstaande niet af, nu volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (de rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW7617) aan de plantoelichting geen rechten kunnen worden ontleend. Nu het gebruik van het tapasrestaurant als afhaalcentrum ondergeschikt is aan de restaurantfunctie slaagt het betoog van eisers dat een afhaalcentrum strijdig is met het bestemmingsplan evenmin.
13.
Gezien het vorenstaande moet geconcludeerd worden dat de inrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan, zodat artikel 2:28, tweede lid, van de APV niet aan verlening van de exploitatievergunning in de weg stond. Het betoog van eisers faalt.
14.
Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of in het onderhavige geval, zoals eisers betogen, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 2:28, derde lid van de APV. Beoordeeld dient derhalve te worden of door de aanwezigheid van de horeca-inrichting de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
15.
Bij de beantwoording van de vraag of de woon- en leefsituatie in de omgeving van de horeca-inrichting nadelig wordt beïnvloed door de exploitatie van de horeca-inrichting komt aan verweerder beoordelingsvrijheid toe. De rechtbank dient dit daarom terughoudend te toetsen.
16.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een ontoelaatbare aantasting van de woon- en leefsituatie in de buurt van de horeca-inrichting en heeft hiertoe verwezen naar het door de ODR uitgevoerde geluidsonderzoek van 20 juni 2013 waaruit kan worden geconcludeerd dat bij reguliere bedrijfsvoering een muziekgeluidniveau optreedt dat binnen de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer blijft. De exploitant is bovendien gehouden aan de standaardnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook overigens is niet gebleken dat exploitatie van de inrichting leidt tot een ontoelaatbare negatieve beïnvloeding van het woon- en leefklimaat, aldus verweerder.
17.
Eisers betogen dat verweerder niet dan wel onvoldoende rekening heeft gehouden met de in artikel 2:28, derde lid, van de APV genoemde belangen. Ze voeren aan dat het gaat om een café/restaurant dat is gelegen in een rustig, landelijk gebied en op korte afstand van hun woningen ligt. Voor een dusdanig grootschalige horeca inrichting is dit geen geschikte plaats, aldus eisers. Bovendien heeft verweerder de klachten van eisers omtrent geluidshinder onvoldoende meegewogen bij de vergunningverlening. Er is sprake van geluidsoverlast vanuit het horecabedrijf zelf, van bezoekers op het terras en van vertrekkende bezoekers. Tevens ondervinden eisers parkeeroverlast door de toegenomen schaalgrootte van het café en restaurant.
18.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich, mede gelet op de aanvullende voorschriften die verweerder in het bestreden besluit aan de exploitatievergunning heeft verbonden, rekenschap heeft gegeven van de bezwaren van de omwonenden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder hiermee onvoldoende blijk heeft gegeven de door eisers aangevoerde belangen in het kader van hun woon- en leefomgeving te hebben afgewogen tegen het belang van de vergunninghouder om het horecabedrijf te exploiteren.
De rechtbank verwijst ten aanzien van de geluidshinder die eisers stellen te ondervinden naar de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP1333) waarin is overwogen dat de beoordeling of een horeca-inrichting aan de gestelde milieunormen voldoet uitsluitend in het kader van de Wet milieubeheer aan de orde dient te komen. Dit betekent evenwel niet dat bij de beoordeling van een exploitatievergunning aan geluidshinderaspecten voorbij kan worden gegaan. Het geluid, ook voor zover dat valt binnen de door de milieuwetgeving gestelde normen, maakt deel uit van de uitstraling in totaliteit van de inrichting op de omgeving en is dus mede bepalend voor het woon- en leefklimaat in de directe omgeving. Het ligt gezien het voorgaande op de weg van verweerder om te beoordelen of het geluid van (bezoekers van) de inrichting, afgezet tegen de aard van de woonomgeving op een ontoelaatbare wijze die woon- en leefomgeving nadelig beïnvloedt.
Ten aanzien van de door eisers gestelde extra parkeerdruk die zij stellen te ondervinden door de verlening van de exploitatievergunning overweegt de rechtbank dat parkeerdruk eveneens mede bepalend is voor het woon- en leefklimaat en bij de door verweerder te verrichten afweging dient te worden betrokken.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit hoofdzakelijk beperkt tot de beoordeling van de vraag of de inrichting van vergunninghouder aan de wettelijk geldende geluidsnormen voldoet c.q. kan voldoen, en heeft niet, althans onvoldoende kenbaar gemotiveerd dat de geluidsproductie en extra parkeerdruk vanwege de gewijzigde inrichting waarvoor vergunning is verleend de woon- en leefomgeving niet op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt. Dit had temeer op zijn weg gelegen, nu de woningen van eisers in de directe nabijheid van de inrichting zijn gelegen en de woonomgeving een rustig en landelijk karakter heeft.
19.
Gelet op het vorenstaande is in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd dat de weigeringsgrond als genoemd in artikel 2:28, derde lid, van de APV zich niet voordoet. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen omdat het is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Verweerder dient met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van de in artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid, nu ter zitting is gebleken dat partijen bereid zijn om met elkaar in overleg te gaan om te bezien of tot een oplossing kan worden gekomen die voor een ieder aanvaardbaar is.
20.
Tijdens de zitting hebben eisers een proceskostenformulier ingeleverd. Daarop hebben zij verlet- en reiskosten vermeld, alsmede kosten gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
21.
De reiskosten, gebaseerd op het tarief voor het openbaar vervoer tweede klas van Neerijnen naar Arnhem bedragen viermaal € 21,60 = € 86,40 hetgeen met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) voor vergoeding in aanmerking komt.
22.
De rechtbank stelt vast dat eisers hun verletkosten niet nader hebben gespecificeerd. De rechtbank gaat daarom uit van het laagste tarief van € 7,- als genoemd in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb. De rechtbank acht het gestelde tijdverzuim van drie uur aannemelijk. Dit leidt tot een vergoeding van de verletkosten van viermaal 3 x € 7,- = € 84,-.
23.
Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten in beroep van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, € 487,- per punt). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
24.
Voorts bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit is ingesteld namens [eisers 5 en 6];
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers [eisers 1, 2, 3 en 4] ten bedrage van € 1144,40;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, mr. C.H.M. Pastoors en mr. G.A. van der Straaten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Gaastra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.