Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het proces verbaal van de zitting van 31 juli 2014 van de wrakingskamer, op welke zitting het wrakingsverzoek is behandeld;
- de per mail verstuurde brief van 31 juli 2014 van de verzoeker, met daarbij de beschikking van 11 juli 2014 van de wrakingskamer van de rechtbank Oost-Brabant (zaakgegevens: WR 14-008);
- de e-mail van 11 augustus 2014 van de rechter naar aanleiding van de voornoemde beschikking van de wrakingskamer van de rechtbank Oost-Brabant.
2.De feiten
ex artikel 9 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
(Wahv; Wet Mulder)
in beroep gekomen bij de kantonrechter van – kort weergegeven –
de beschikking van de officier van justitie voor het overtreden van een verkeersvoorschrift.
op 26 maart 2014 al in de zittingszaal aanwezig was met de rechter, voordat de verzoeker werd binnengelaten in de zittingszaal. Voor zover de verzoeker dat als grond aanvoert voor toewijzing van zijn wrakings-verzoek, heeft hij dat ex artikel 8:16 Awb te laat gedaan. Verzoeker heeft bij binnenkomst in de zittingszaal op 26 maart 2014 gezien dat de vertegenwoordiger van de officier van justitie al in de zaal zat met de rechter. Uit het proces-verbaal van de zitting van 26 maart 2014 blijkt echter niet dat de verzoeker dat feit mede ten grondslag heeft gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Verzoeker noemt het pas voor het eerst ter zitting van de wrakingskamer. Overigens heeft de rechter tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek naar voren gebracht dat, gelet op het grote aantal zogenoemde Mulder-zaken die op een zitting worden behandelend, waarbij veel appellanten niet verschijnen, het gebruikelijk is dat de vertegenwoordiger van de officier van justitie blijft zitten tussen het sluiten van een zaak en het openen van de volgende zaak, omdat hij anders voortdurend naar buiten en naar binnen moet lopen.’