ECLI:NL:RBGEL:2014:5695

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
12/984 ZUT
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek naar gegevens verstrekt op grond van Proefdierbesluit

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, een beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, vertegenwoordigd door mr. J. den Haan, waarin een Wob-verzoek om informatie over vergunninghouders op grond van het Proefdierbesluit gedeeltelijk werd geweigerd. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in deze enkelvoudige kamerzaak (zaaknummer AWB 12/984 ZUT). Eiseres verzocht om een afschrift van alle aantekeningen die de Minister heeft ontvangen van vergunninghouders. De staatssecretaris weigerde deze informatie, stellende dat het grootste gedeelte reeds openbaar was gemaakt via jaarverslagen en dat de overige informatie vertrouwelijk was. Eiseres betwistte deze weigering en stelde dat de informatie niet vertrouwelijk was en dat de namen en adressen van vergunninghouders reeds openbaar waren gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte een beroep deed op de uitzonderingsgronden van de Wob, aangezien de gevraagde informatie niet vertrouwelijk was en de namen van vergunninghouders al openbaar waren gemaakt. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan verplicht is om informatie te verstrekken in de door de verzoeker gewenste vorm, tenzij dit redelijkerwijs niet gevergd kan worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, begroot op € 974, en diende het griffierecht van € 156 aan eiseres te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/984 ZUT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. H. van Drunen),
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. J. den Haan).

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde informatie gedeeltelijk geweigerd en voor het overige niet verstrekt omdat deze reeds openbaar is.
Bij besluit van 8 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft voor een gedeelte van de ingezonden stukken een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Awb. Eiseres heeft aan de rechtbank toestemming verleend uitspraak te doen op grondslag van deze stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2013. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mw. M.T.P.E. Jeurissen, werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA).
De behandeling van de zaken AWB 12/759, AWB 12/815, AWB 12/816, AWB 12/862, AWB 12/984, AWB 12/1579 is voor de zitting gevoegd. Na de zitting is de behandeling weer gesplitst.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft verweerder om een afschrift verzocht van alle aantekeningen die de Minister heeft ontvangen van alle vergunninghouders op grond van artikel 10, zesde lid, van het Proefdierbesluit.
2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het grootste gedeelte van de gevraagde informatie reeds openbaar is gemaakt door middel van de jaarverslagen genaamde ‘Zo doende’ die onder meer op de website van de NVWA geplaatst zijn. Voor zover de gevraagde informatie niet openbaar is gemaakt betreft het volgens verweerder vertrouwelijk aan de overheid verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens en de namen en adresgegevens van de vergunninghoudende instellingen die dierproeven uitvoeren. Deze informatie weigert verweerder op grond van respectievelijk artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat het verstrekken van de informatie in de door eiseres gewenste vorm een onevenredige tijdsbelasting oplevert.
3.
Eiseres heeft aangevoerd dat door de wijze van verstrekken informatie aan haar wordt onthouden. Deze grond slaagt. De rechtbank overweegt daartoe dat het bestuursorgaan op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wob de informatie verstrekt in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden of de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is. Voorwaarde is daarbij dat dezelfde informatie wordt verstrekt als het geval zou zijn bij verstrekking in de door verzoeker gewenste vorm (ECLI:NL:RVS:2009:BH2521). Verweerder heeft verwezen naar de publicatie in ‘Zo doende’. In deze publicatie is de gevraagde informatie in geaggregeerde vorm opgenomen. Dat is niet de informatie waar eiseres om verzocht heeft. Door te verwijzen naar ‘Zo doende’ heeft verweerder derhalve geweigerd de informatie per individuele vergunninghouder aan eiseres te verstrekken zonder dat daar een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10 aan ten grondslag is gelegd.
4.
Eiseres heeft vervolgens aangevoerd dat de documenten geen vertrouwelijk aan de overheid overgelegde bedrijfs- of fabricagegegevens bevatten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gegevens betreffende de schaalgrootte en de wijze waarop de dierproeven worden uitgevoerd bedrijfsgegevens zijn. Deze informatie is volgens verweerder vertrouwelijk aan de overheid medegedeeld nu de verstrekking op grond van het Dierproevenbesluit is geschied.
Volgens vaste jurisprudentie dient de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob restrictief te worden uitgelegd.
Anders dan verweerder stelt, is de rechtbank van oordeel dat de informatie niet vertrouwelijk aan de overheid is medegedeeld. Dit volgt reeds uit het feit dat – naar de rechtbank ambtshalve bekend is – meerdere vergunninghouders de gevraagde informatie op grond van de Wob zelf openbaar hebben gemaakt. Verweerder heeft derhalve ten onrechte deze weigeringsgrond ten grondslag gelegd aan het besluit.
5.
Gelet op het onder 4. overwogene behoeft de stelling van eiseres dat de op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob geweigerde informatie deels milieu-informatie betreft geen bespreking meer.
6.
Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de namen en adressen van de vergunninghouders ten onrechte worden geweigerd nu deze elders wel openbaar zijn gemaakt, onder andere in de publicatie ‘Zo doende’. Ook deze grond slaagt. Nu de namen en adresgegevens van de vergunninghouders elders reeds openbaar zijn gemaakt, doen naar het oordeel van de rechtbank, de uitzonderingsgronden van de Wob zich niet voor. De rechtbank merkt daarbij op dat het reeds openbaar zijn van deze namen niet betekent dat deze namen niet alsnog verstrekt hoeven te worden. Het feit dat deze namen reeds openbaar zijn gemaakt, maakt niet dat het voor eiseres kenbaar is welke namen van vergunninghouders in de door verweerder verstrekte informatie verwijderd zijn. Het niet verstrekken van deze informatie staat daarmee gelijk aan het weigeren deze informatie openbaar te maken.
7.
Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu verweerder een geheel nieuw besluit dient te nemen en de documenten in de gevraagde vorm zal dienen te verstrekken, ziet de rechtbank geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank merkt op dat voor zover de gevraagde informatie reeds door andere bestuursorganen openbaar is gemaakt en deze informatie aan eiseres is verstrekt dan wel voor eiseres in een gemakkelijk toegankelijke vorm beschikbaar is, verweerder de informatie niet hoeft te verstrekken.
8.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep, welke zijn begroot op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor 1) aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Verder dient toepassing te worden gegeven aan artikel 8:74 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep ten bedrage van € 974;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 156 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.