ECLI:NL:RBGEL:2014:5667

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
5 september 2014
Zaaknummer
C-05-248465 - HZ ZA 13-144
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit hoofde van kredietovereenkomst en erkenning van schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN AMRO Bank N.V. en een gedaagde, die in deze procedure wordt aangeduid als [gedaagde]. De eiseres, ABN AMRO Bank, vorderde betaling van een bedrag dat voortvloeit uit een kredietovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de verschuldigde bedragen en dat de ingebrekestellingen op de juiste wijze zijn gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet voldoende heeft aangetoond dat hij de brieven van de bank niet heeft ontvangen, en dat de bank het juiste adres heeft gebruikt voor de communicatie. De rechtbank heeft de vorderingen van ABN AMRO Bank toegewezen, waarbij het volledige saldo van de kredieten opeisbaar is verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de gedaagde met betrekking tot schending van de zorgplicht door de bank verworpen. De rechtbank oordeelde dat de bank niet verplicht was om de financiële situatie van de gedaagde te onderzoeken, gezien de aard van het kredietproduct. De gedaagde heeft niet voldoende bewijs geleverd dat de bank op de hoogte was van zijn wankele financiële positie ten tijde van de kredietverlening. De rechtbank heeft ook het beroep van de gedaagde op verjaring en schending van de klachtplicht afgewezen, en geoordeeld dat de gedaagde te laat heeft geklaagd over de vermeende tekortkomingen van de bank.

De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de vorderingen van ABN AMRO Bank, vermeerderd met de contractuele rente, en heeft de proceskosten aan de zijde van de bank toegewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/248465 / HZ ZA 13-144
Vonnis van 3 september 2014
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. A. Robustella te Ede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.C.G. Reezigt te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna ABN AMRO Bank en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 april 2014 (hierna het tussenvonnis)
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 13 juni 2014 met de daaraan gehechte brief van mr. Reezigt van 18 juni 2014
  • de brief van mr. Robustella van 26 juni 2014 met het verzoek om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De nadere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast om nadere inlichtingen te verkrijgen over de ingebrekestelling en de opzegging van de overeenkomsten, de gestelde erkenning van de vorderingen door [gedaagde], hetgeen besproken is ten tijde van de verhoging van het Flexibel Krediet in november 2005 en het beroep van ABN AMRO Bank op verjaring en schending van de klachtplicht.
Opeisbaarheid en erkenning
2.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de door ABN AMRO Bank in het geding gebrachte brieven hem niet bekend zijn. Ter comparitie heeft ABN AMRO Bank verklaard dat zij [gedaagde] heeft aangeschreven op het adres dat hij al die jaren gebruikte en dat daarop van hem respons is gekomen. [gedaagde] heeft zijn verweer terzake de ontvangst van de brieven niet nader toegelicht zodat de rechtbank met ABN AMRO Bank van oordeel is deze het juiste adres heeft gebruikt en dat de brieven [gedaagde] hebben bereikt.
2.3.
De rechtbank merkt de brieven van 4 en 23 september 2009 en 7 oktober 2009 inzake het Privélimiet Plus krediet en de brieven van 18 september 2009 en 13 oktober 2009 inzake het Flexibel Krediet aan als ingebrekestellingen. In de brieven aangaande het Privélimiet Plus krediet wordt verzocht het saldo voor een in de betreffende brief genoemde datum binnen de grenzen van de overeengekomen limiet van € 2.000,00 te brengen.
In de brieven aangaande het Flexibel Krediet wordt verzocht de betalingsachterstand voor een bepaalde datum in te lopen. Aldus is terzake beide kredieten voldaan aan het vereiste van artikel 6:82 BW van een schriftelijke aanmaning waarbij de schuldeiser de schuldenaar een redelijke termijn voor de nakoming stelt.
2.4.
In artikel 5 van de Flexibel Krediet overeenkomst (zie het tussenvonnis onder 2.2.) staat dat de algemene voorwaarden en de daar aangeduide productvoorwaarden (hierna de productvoorwaarden) naast elkaar van toepassing zijn. Ter comparitie van partijen heeft [gedaagde] naar voren gebracht dat sprake is van tegenstrijdige bepalingen over de opeisbaarheid. Daarvan is evenwel geen sprake nu de in de algemene voorwaarden en de productvoorwaarden geformuleerde voorwaarden over opeisbaarheid niet met elkaar in tegenspraak zijn, ook al stellen ze verschillende vereisten.
Artikel 4 van de Productvoorwaarden (zie het tussenvonnis onder 2.3) bepaalt dat “
Alle op grond van de Krediet overeenkomst aan de Bank verschuldigde bedragen (…) ineens opeisbaar [zullen-rechtbank] zijn indien (…) Kredietnemer gedurende ten minste twee (…) maanden achterstallig is in de betaling van een (…) vervallen Maandbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen; (…)
Artikel 21 van de algemene voorwaarden van ABN AMRO Bank (zie het tussenvonnis onder 2.5) bepaalt dat “
Indien de cliënt na ingebrekestelling tekortschiet in de nakoming van enige verplichting jegens de bank, (…) de bank bevoegd [is - rechtbank] haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar te maken. Zodanige opzegging dient schriftelijk te geschieden en de reden van de opzegging te vermelden.
Nu ABN AMRO Bank [gedaagde] terzake beide kredieten in gebreke heeft gesteld (zie onder 2.3) conform beide genoemde voorwaarden en [gedaagde] nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen (zie het tussenvonnis onder 5.6) is aan het vereiste uit artikel 4 van de productvoorwaarden voldaan. Ook aan het vereiste in artikel 21 van de algemene voorwaarden is voldaan. De rechtbank leest in de brieven van 20 oktober 2009 en 26 november 2009 de op grond van dat artikel vereiste opzegging van de kredieten onder opgave van redenen. Uit de tekst van die brieven had het [gedaagde] redelijkerwijs kenbaar kunnen zijn dat ABN AMRO Bank daarmee de kredieten opzegde en dat zij de saldi opeiste. Bovendien blijkt uit de gedragingen van [gedaagde] na de data van die brieven dat hij dit begrepen heeft.
Een en ander betekent dat het volledige saldo van de beide kredieten opeisbaar is.
2.5.
Daar komt bij dat ABN AMRO Bank stelt dat [gedaagde] de vorderingen heeft erkend. Zij beroept zich terzake op de betalingsregeling en het schikkingsvoorstel (zie het tussenvonnis onder 2.9 en 2.10). Dit beroep slaagt. [gedaagde] heeft de erkenning niet (voldoende) betwist. Bovendien ziet het schikkingsvoorstel blijkens de door [gedaagde] vermelde dossiernummers op beide kredieten en staat daarin dat het gaat om een ‘
eenmalige schikking’ en om kwijtschelding van het ‘
daarna nog openstaande bedrag’. Weliswaar biedt [gedaagde] een bedrag aan dat in verhouding tot de totale vordering van ABN AMRO Bank laag is maar het is, gezien ook voormelde bewoordingen, te hoog om slechts betrekking te hebben op de toen achterstallige maandbedragen. Derhalve heeft [gedaagde] met het schikkingsvoorstel de gehele vorderingen, en niet slechts het vorderingsrecht betreffende de achterstallige maandbedragen, erkend.
2.6.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat uit de brief van ABN AMRO Bank van 7 augustus 2013 (productie 2 van [gedaagde]) blijkt dat van beëindiging van het Flexibel krediet geen sprake is geweest. Uit de tekst van die brief blijkt echter dat sprake is van een standaard brief waarin de contractuele afspraken samenhangend met verlaging van de kredietlimiet vanaf het 65e jaar van de kredietnemer worden weergegeven. Deze brief staat derhalve los van de status van de kredieten en ziet enkel op de leeftijd van [gedaagde]. Die brief doet aan voormeld oordeel van de rechtbank dan ook niet af.
Zorgplicht
2.7.
Nu vaststaat dat ABN AMRO Bank twee vorderingen heeft op [gedaagde], ligt de vraag voor of [gedaagde] een beroep kan doen op verrekening met een vordering uit hoofde van schadevergoeding. [gedaagde] heeft daartoe een beroep gedaan op schending van de zorgplicht door ABN AMRO Bank.
In het tussenvonnis (zie onder 5.10) heeft de rechtbank reeds overwogen dat de reikwijdte van deze zorgplicht afhangt van de omstandigheden van het geval en de aard van de door de kredietverstrekker verleende dienst, waarbij bij een relatief risicoloos en eenvoudig financieel product zoals het onderhavige in beginsel niet van een kredietgever zal worden verlangd dat hij onderzoekt of de kredietnemer zich de volledige omvang van de aangegane verplichtingen (voldoende) realiseert tenzij sprake is van aanvullende omstandigheden. Volgens [gedaagde] zijn die gelegen in het wegvallen van zijn huurinkomsten.
2.8.
Ter comparitie heeft [gedaagde] onder meer verklaard: “
Voor de verhoging van het krediet heb ik op het bankkantoor van ABN Amro in Apeldoorn met twee heren gesproken. Ik heb toen gezegd dat ik bezig was met Goede Woning en dat ik geld zou krijgen. Ik heb toen gezegd: “ Als ik het krijg, krijg ik een paar ton.” Ik heb ook gezegd dat het kon zijn dat ik het pand zou kwijtraken. Ik had geld nodig om de kosten te betalen.
Ik heb gezegd dat ik € 10.000,00 extra nodig had en waarom. Ik had niet verwacht dat ik het geld niet zou krijgen.
ABN AMRO Bank heeft onder meer verklaard: “
De informatie over de wankele financiële positie van [gedaagde] heeft de bank niet bereikt. In dat geval zou de bank het verzochte krediet niet verstrekt hebben. Het verhaal dat [gedaagde] (…) doet is de bank niet bekend. In het dossier zijn daarvoor geen aanknopingspunten te vinden. Als iemand bij de bank komt met het verzoek om geld uit te lenen ten behoeve van het voeren van een procedure dan is dat voor de bank een participatie in een kans en dat vraagt om een andere afweging dan verstrekking van een consumptief krediet. Het is niet vanzelfsprekend dat de bank daarvoor geld uitleent. Als deze informatie verstrekt was had zij verzocht om informatie aan te leveren over alle aspecten van het geschil teneinde de kansen van [gedaagde] in te schatten.
2.9.
De rechtbank begrijpt uit de verklaring van [gedaagde] dat het gesprek waarover hij vertelt, plaatsvond ter gelegenheid van de verhoging van het krediet. Derhalve kan eerst sprake zijn van schending van de zorgplicht ten tijde van de verhoging van het Flexibel Krediet en niet al bij het afsluiten van dat krediet of van het Privélimiet Plus krediet en kan het verrekeningsverweer niet verder strekken dan voor zover het ziet op een kredietbedrag van € 10.000,00 en de rente die daarop betrekking heeft.
2.10.
Uit hetgeen ABN AMRO Bank heeft verklaard volgt dat als in het gesprek ter gelegenheid van de verhoging van het krediet inderdaad is gesproken over de wankele financiële positie van [gedaagde] of over het feit dat hij het extra kredietbedrag wilde gebruiken om daarmee een procedure te voeren zij het extra krediet niet verstrekt zou hebben. De rechtbank komt echter niet toe aan het aan [gedaagde] opdragen van bewijs dat deze aspecten tussen partijen besproken zijn omdat [gedaagde] zijn standpunt in het licht van de betwisting door ABN AMRO Bank onvoldoende geconcretiseerd heeft nu hij dit niet met stukken, namen of data onderbouwd heeft noch de concrete omstandigheden waaronder het gesprek plaatsvond, heeft toegelicht. Bovendien slaagt het hierna te bespreken beroep van ABN AMRO Bank op schending van de klachtplicht.
Verjaring
2.11.
ABN AMRO Bank stelt dat de vordering van [gedaagde] op grond van schending van de zorgplicht is verjaard. Op grond van artikel 6:131 BW eindigt de bevoegdheid tot verrekening echter niet door verjaring van de rechtsvordering zodat het verjaringsverweer ABN AMRO Bank in de onderhavige procedure niet kan baten.
Schending van de klachtplicht
2.12.
Subsidiair wijst ABN AMRO Bank op de klachtplicht van artikel 6:89 BW. [gedaagde] had bij haar moeten klagen binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken. Dit moment lag volgens ABN AMRO Bank op het moment dat het wegvallen van de huurinkomsten aanstaande was, althans toen ze wegvielen althans twee maandtermijnen daarna althans toen zijn kredietruimte in het Privélimiet Plus krediet was opgesoupeerd althans na het verschijnen van twee maandtermijnen terzake het Flexibel Krediet. Door het late klagen is ABN AMRO Bank in haar bewijspositie benadeeld doordat zij niet meer geheel kan reconstrueren op welke wijze en onder welke voorwaarden zij het krediet aan [gedaagde] heeft verstrekt. Ook zou zij bij tijdig klagen meer informatie tot haar beschikking hebben gehad om aan te tonen dat zij ten tijde van het verstrekken van het krediet aan haar zorgplicht heeft voldaan, aldus ABN AMRO Bank.
2.13.
[gedaagde] heeft ten verwere aangevoerd dat geen sprake is van een gebrek in de prestatie als bedoeld in artikel 6:89 BW - immers ABN AMRO Bank heeft de juiste prestaties geleverd - maar van een gebrek in de overeenkomst zelf, nu deze niet op deze voorwaarden tot stand had mogen komen. Dit verweer gaat niet op omdat [gedaagde] miskent dat de aan de feitelijke verschaffing van het verhoogde krediet voorafgaande beslissing van ABN AMRO Bank dat [gedaagde] in aanmerking kwam voor die verhoging, deel uitmaakt van de geleverde prestatie en de klachtplicht derhalve ook op dat deel van de prestatie ziet.
2.14.
De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde] uiterlijk toen de huurinkomsten in 2006 wegvielen, heeft ontdekt dat het betalen van de maandtermijnen uit zijn, sterk gedaalde, reguliere inkomsten moeilijk of onmogelijk werd. Op dat moment nam de termijn een aanvang waarbinnen hij moest onderzoeken of ABN AMRO Bank hem wel terecht een hoger krediet had verschaft. De lengte van de termijn van dat onderzoek is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer van belang zijn de aard en waarneembaarheid van het gebrek, de wijze waarop dit aan het licht treedt en de deskundigheid van de schuldeiser.
In dit geval was sprake van een eenvoudig financieel product, te weten een geldlening waarover rente moest worden betaald en die moest worden terugbetaald. [gedaagde] was bovendien (anders dan in het geval waarover het Hof Leeuwarden op 7 februari 2012, LJN BV3437, oordeelde) een ervaren kredietnemer aangezien gesteld en niet weersproken is dat het in 2004 afgesloten krediet mede werd aangewend voor het aflossen van andere kredieten. Het gebrek was eenvoudig waarneembaar: de verplichtingen op grond van de kredietenovereenkomsten waren te hoog gezien het gedaalde inkomen van [gedaagde]. Daar komt bij dat [gedaagde] in diezelfde periode werd bijgestaan door een advocaat in de procedure over de huurinkomsten zodat hij eenvoudig professioneel advies kon inwinnen.
Een en ander leidt tot de conclusie dat [gedaagde] binnen enkele maanden na het wegvallen van de huurinkomsten, dus uiterlijk medio 2007, in elk geval bij ABN AMRO Bank had moeten klagen, hetgeen hij toen niet heeft gedaan. Nu [gedaagde] derhalve te laat heeft geklaagd en ABN AMRO Bank daardoor, zoals zij onbetwist heeft gesteld, in haar verdediging is geschaad, gaat het beroep van ABN AMRO Bank op artikel 6:89 BW op.
Vertragingsvergoeding
2.15.
[gedaagde] betwist dat na het moment van opeisen de reguliere kredietvergoeding verschuldigd is. Volgens hem kan dan hooguit een bedongen vertragingsvergoeding verschuldigd zijn maar daarvan blijkt niet uit de door ABN AMRO Bank overgelegde stukken.
ABN AMRO Bank stelt dat de tussen partijen overeengekomen rente ook bij niet betaling en na opeising geldt omdat die afspraak de rechtsverhouding tussen partijen beheerst. Het is niet afgesproken en het kan niet zo zijn dat na opeising ineens wettelijke rente in plaats van contractuele rente verschuldigd zou zijn. Over de gehele opeisbare som blijft de contractuele rente verschuldigd tot het moment dat [gedaagde] aan zijn verplichtingen heeft voldaan, aldus ABN AMRO Bank.
2.16.
Vast staat dat partijen geen aparte vertragingsvergoeding overeengekomen zijn.
Artikel 6:119 BW bepaalt dat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Ingevolge lid 3 echter loopt een bedongen rente die hoger is dan die welke krachtens de eerste twee artikelleden verschuldigd zou zijn, in plaats daarvan door nadat de schuldenaar in verzuim is gekomen. Anders dan [gedaagde] kennelijk meent, heeft artikel 6:119 lid 3 BW niet alleen betrekking op een bedongen vertragingsvergoeding maar ziet dit artikellid ook op de onderhavige situatie waarin sprake is van een rentedragende schuld met een contractuele rente die hoger is dan de wettelijke rente. Deze contractuele, derhalve bedongen, rente loopt door gedurende het verzuim als zij hoger is dan de wettelijke rente. Is zij lager dan wordt zij vanaf het moment van verzuim vervangen door de wettelijke rente (zie ook Asser 6-II 2013/218 en GS Verbintenissenrecht, artikel 119 Boek 6 BW, aantekeningen 14 en 16).
Dit betekent dat ook na het opzeggen van de overeenkomst en opeisen van het op grond van de overeenkomst verschuldigde nog steeds de bedongen rente, derhalve de kredietvergoeding, verschuldigd is over de hoofdsom van het krediet. Het verweer slaagt niet.
Saldo en rente
2.17.
Het door ABN AMRO Bank gestelde saldo van de kredieten en de door haar gestelde verschuldigde rente (0,907% voor het Privélimiet Plus krediet en 0,774% voor het Flexibel Krediet) heeft [gedaagde] niet betwist, derhalve bedroeg dat saldo tot 19 juli 2013 respectievelijk € 3.744,71 te verminderen met betalingen tot € 311,37 derhalve € 3.433,34 voor het Privélimiet Plus krediet en € 72.181,69 voor het Flexibel Krediet.
De rechtbank zal de vorderingen tot die bedragen toewijzen.
2.18.
[gedaagde] heeft in het kader van zijn verweren ter zake artikel 85 Rv bepleit dat hij niet in de proceskosten wordt veroordeeld. In het tussenvonnis onder 5.2. heeft de rechtbank reeds overwogen dat zij geen consequenties zal verbinden aan het handelen van ABN AMRO Bank in strijd met de artikelen 21 en 85 Rv. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij dan ook in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van ABN AMRO Bank worden begroot op:
- dagvaarding € 94,79
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat
2.682,00(3,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.757,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ABN AMRO Bank te betalen een bedrag van € 3.433,34 (drieduizendvierhonderddrieëndertig euro en vierendertig cent), vermeerderd met de contractuele rente van 0,907% per maand over het bedrag van € 3.404,48 met ingang van 20 juli 2013 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan ABN AMRO Bank te betalen een bedrag van € 72.181,69 (tweeënzeventig duizendéénhonderdéénentachtig euro en negenenzestig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 0,774% per maand over het bedrag van € 71.685,27 met ingang van 20 juli 2013 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO Bank tot op heden begroot op € 2.757,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.I. Spoor en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2014. [1]

Voetnoten

1.TS/DB