Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 9 april 2014 (hierna het tussenvonnis)
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 13 juni 2014 met de daaraan gehechte brief van mr. Reezigt van 18 juni 2014
- de brief van mr. Robustella van 26 juni 2014 met het verzoek om vonnis te wijzen.
2.De nadere beoordeling
Alle op grond van de Krediet overeenkomst aan de Bank verschuldigde bedragen (…) ineens opeisbaar [zullen-rechtbank] zijn indien (…) Kredietnemer gedurende ten minste twee (…) maanden achterstallig is in de betaling van een (…) vervallen Maandbedrag en, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen; (…)”
Indien de cliënt na ingebrekestelling tekortschiet in de nakoming van enige verplichting jegens de bank, (…) de bank bevoegd [is - rechtbank] haar vorderingen op de cliënt door opzegging onmiddellijk opeisbaar te maken. Zodanige opzegging dient schriftelijk te geschieden en de reden van de opzegging te vermelden.”
eenmalige schikking’ en om kwijtschelding van het ‘
daarna nog openstaande bedrag’. Weliswaar biedt [gedaagde] een bedrag aan dat in verhouding tot de totale vordering van ABN AMRO Bank laag is maar het is, gezien ook voormelde bewoordingen, te hoog om slechts betrekking te hebben op de toen achterstallige maandbedragen. Derhalve heeft [gedaagde] met het schikkingsvoorstel de gehele vorderingen, en niet slechts het vorderingsrecht betreffende de achterstallige maandbedragen, erkend.
Voor de verhoging van het krediet heb ik op het bankkantoor van ABN Amro in Apeldoorn met twee heren gesproken. Ik heb toen gezegd dat ik bezig was met Goede Woning en dat ik geld zou krijgen. Ik heb toen gezegd: “ Als ik het krijg, krijg ik een paar ton.” Ik heb ook gezegd dat het kon zijn dat ik het pand zou kwijtraken. Ik had geld nodig om de kosten te betalen.
De informatie over de wankele financiële positie van [gedaagde] heeft de bank niet bereikt. In dat geval zou de bank het verzochte krediet niet verstrekt hebben. Het verhaal dat [gedaagde] (…) doet is de bank niet bekend. In het dossier zijn daarvoor geen aanknopingspunten te vinden. Als iemand bij de bank komt met het verzoek om geld uit te lenen ten behoeve van het voeren van een procedure dan is dat voor de bank een participatie in een kans en dat vraagt om een andere afweging dan verstrekking van een consumptief krediet. Het is niet vanzelfsprekend dat de bank daarvoor geld uitleent. Als deze informatie verstrekt was had zij verzocht om informatie aan te leveren over alle aspecten van het geschil teneinde de kansen van [gedaagde] in te schatten.”
2.682,00(3,0 punten × tarief € 894,00)