ECLI:NL:RBGEL:2014:565

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
awb_13_2177
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding en inbreuk op huisrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. M.Th.H.M.J. Aarts, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met terugwerkende kracht vanaf 20 september 2005. De gemeente Nijmegen heeft de uitkering ingetrokken en een bedrag van € 98.748,12 teruggevorderd wegens vermeende gezamenlijke huishouding met een andere persoon, [naam]. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is ongegrond verklaard door verweerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, een alleenstaande ouder met een bipolaire stoornis, sinds 30 oktober 2001 een bijstandsuitkering ontvangt. De gemeente heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij onder andere een huisbezoek is afgelegd. De rechtbank oordeelt dat het huisbezoek onrechtmatig was, omdat er geen redelijke grond voor was en er geen 'informed consent' was verkregen. Dit betekent dat de bevindingen van het huisbezoek niet gebruikt mogen worden in de beoordeling van de rechtmatigheid van de bijstandsverlening.

Desondanks concludeert de rechtbank dat er voldoende bewijs is dat eiseres en [naam] in de periode van 20 september 2005 tot 4 juni 2012 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De rechtbank oordeelt dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door deze gezamenlijke huishouding niet te melden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de kosten blijven bestaan. De gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team Bestuursrecht
Zaaknummer: 13/2177 Wwb

Uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen:
[eisers], eisers,
(gemachtigde: mr. M.Th.H.M.J. Aarts),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2012 heeft verweerder de uitkering van [eiseres] (hierna: eiseres) op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met terugwerkende kracht vanaf 20 september 2005 ingetrokken en de teveel betaalde bijstand over de periode van 20 september 2005 tot
1 mei 2012 tot een bedrag van € 98.748,12 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 27 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het namens eiseres en de bewindvoerder van eiseres ([bewindvoerder]) ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Namens eisers is door de gemachtigde beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 november 2013, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. T. van Maaren en I. Tomas, fraudepreventiemedewerker bij de gemeente Nijmegen.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres, een ongehuwde alleenstaande ouder met twee kinderen en bekend met een bipolaire stoornis, ontvangt sedert 30 oktober 2001 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder. Eiseres is woonachtig op het adres [adres 1].
Volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) staat sedert 31 maart 2009 op dit adres tevens [naam] (hierna: [naam]) ingeschreven. [naam] stond van 20 september 2005 tot 31 maart 2009 volgens de GBA ingeschreven op het adres [ander adres]. In maart 2009 heeft eiseres telefonisch aan haar klantmanager [naam klantmanager] gemeld dat iemand in haar afwezigheid op de woning past en voor de dieren zorgt. In februari 2010 heeft eiseres tijdens een voortgangsgesprek aangegeven dat zij sedert maart 2009 een kamer verhuurt aan [naam]. Op 8 maart 2010 heeft eiseres een schriftelijke verklaring betreffende de kamerhuur ingediend. Vervolgens is daarop de aan eiseres toegekende woonkostentoeslag ingevolge de Wwb verlaagd naar tien procent.
Naar aanleiding van het vermoeden dat eiseres met [naam] een gezamenlijke huishouding zou voeren op het adres[adres 2], heeft verweerder een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verstrekte bijstandsuitkering.
In dat kader zijn de fraudepreventiemedewerker en de sociale recherche ingeschakeld. Op
11 april 2011 is een onaangekondigd huisbezoek verricht, in de periode van 13 april 2011 tot 11 mei 2011 zijn heimelijke waarnemingen verricht, er is informatie ingewonnen bij diverse instanties en eiseres, [naam] en zeven getuigen hebben verklaringen afgelegd.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapporten van 7 november 2011 en 31 mei 2012.
2.
Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 4 juni 2012 de bijstandsuitkering van eiseres vanaf 20 september 2005 ingetrokken op de grond dat eiseres met [naam] een gezamenlijke huishouding voert in de zin van artikel 3, derde lid, van de Wwb. Door deze gezamenlijke huishouding niet te melden, heeft eiseres naar de mening van verweerder haar inlichtingenplicht geschonden. Dit besluit is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3.
De rechtbank stelt met eisers vast dat in het bestreden besluit noch anderszins op de bezwaargronden, waaronder het ontbreken van ‘informed consent’, is ingegaan. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd en ziet geen aanleiding om dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Dit motiveringsgebrek is reden om het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank zal vervolgens bezien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand kunnen blijven.
4.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat verweerder aan de intrekking van de bijstand per 20 september 2005 geen einddatum heeft verbonden. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (onder meer uitspraak van 18 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2413) volgt dat de beoordeling door de bestuursrechter in een dergelijk geval de periode bestrijkt vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire (intrekkings)besluit. Voor het onderhavige geval betekent dit dat beoordeeld dient te worden de periode van 20 september 2005 tot 4 juni 2012.
5.
Aangezien het onderhavige besluit een voor eiseres belastend besluit is, is het naar vaste rechtspraak van de CRvB aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te verzamelen.
6.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche voldoende feitelijke grondslag bieden voor het standpunt van verweerder dat eiseres in de ter beoordeling voorliggende periode een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [naam].
7.1.
Voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wwb dient aan twee criteria te zijn voldaan, namelijk het gezamenlijk hoofdverblijf en de wederzijdse zorg.
7.2.
De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet volgens vaste rechtspraak van de CRvB worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Aan het criterium van het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning kan ook zijn voldaan indien, ondanks het aanhouden van afzonderlijke woonruimte, toch een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts één van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt.
7.3.
Met betrekking tot de wederzijdse zorg overweegt de rechtbank dat deze zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien.
8.1.
De rechtbank zal eerst ingaan op de beroepsgrond van eisers dat de bevindingen van het huisbezoek op 11 april 2011 buiten beschouwing dienen te blijven, omdat voor het afleggen van het huisbezoek geen redelijke grond aanwezig was en evenmin is voldaan aan de eis van ‘informed consent’.
8.1.1.
Naar vaste rechtspraak van de CRvB (zie onder meer uitspraak van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064) is geen sprake van een inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming van de belanghebbende berust op volledige en juiste informatie over reden en doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de (verdere) verlening van bijstand eventueel heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Van een dergelijke grond is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, dan dient de belanghebbende erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, dan moet de belanghebbende erop worden geattendeerd dat het weigeren van toestemming geen (directe) gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast ten aanzien van het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning rust op het bestuursorgaan.
8.1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond voor het afleggen van het huisbezoek op 11 april 2011 geen redelijke grond. De melding van eiseres dat [naam] op basis van een kostgangersrelatie op haar adres woonachtig is, brengt immers op zichzelf genomen niet met zich dat redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van deze opgave. Zijdens verweerder is dit ter zitting van de rechtbank ook toegegeven. Daarnaast is de rechtbank niet gebleken dat het recht op bijstand van eiseres niet op een andere effectieve en voor eiseres minder belastende wijze had kunnen worden geverifieerd, bijvoorbeeld door haar uit te nodigen voor een gesprek.
8.1.3.
Namens verweerder is ter zitting van de rechtbank erkend dat niet is gebleken dat de toestemming voor het betreden van de woning in dit geval is verleend op basis van ‘informed consent’, aangezien een door eiseres ondertekende verklaring ter zake geen deel uitmaakt van de gedingstukken en deze voorts – nu deze er volgens verweerder wél zou moeten zijn – ondanks een daartoe ter zitting geboden mogelijkheid evenmin kon worden geproduceerd.
8.1.4.
Uit hetgeen in 8.1.1 tot en met 8.1.3 is overwogen vloeit voort dat met het huisbezoek van 11 april 2011 een inbreuk op het huisrecht van eiseres is gemaakt, zodat het huisbezoek als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
8.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (onder meer uitspraak van 12 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2012:BK8928) brengt de omstandigheid dat een huisbezoek een onrechtmatig karakter draagt in gevallen als het onderhavige, waarin een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek ontbreekt, mee dat de bevindingen van dat huisbezoek in beginsel niet mogen worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op bijstand van degene jegens wie dat huisbezoek onrechtmatig is. De rechtbank ziet geen aanknopings-punten om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dat betekent dat de bevindingen van het huisbezoek van 11 april 2011 buiten beschouwing dienen te blijven.
9.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de overige onderzoeksbevindingen, in onderlinge samenhang bezien, echter voldoende grond om aan te nemen dat eiseres en [naam] in de periode in geding een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wwb. Daarbij kan in het bijzonder betekenis worden gehecht aan de op 24 mei 2012 ten overstaan van de sociale recherche afgelegde verklaringen van eiseres, [naam] en getuige [naam getuige].
[naam] heeft verklaard dat hij in 2005 een caravan had, waar eiseres en haar dochters ook in de weekeinden en met vakanties verbleven, en tevens dat zij, wanneer zij niet op de camping waren, op het adres van eiseres, [adres 1], verbleven. Vanaf 2005 verbleef [naam] wel eens elders, maar het merendeel bij eiseres en haar dochters. [naam] heeft verklaard dat hij vanaf 2005 zijn hoofdverblijf heeft op het adres van eiseres en dat zij in de beginperiode een vriendschappelijke relatie hadden. [naam] heeft verklaard dat het er feitelijk op neer komt dat hij de zorg heeft voor eiseres en haar dochters. Verder heeft hij verklaard dat hij eiseres financieel ondersteunt door onder andere de tv-aansluiting, internet en de mobiele telefoons van eiseres en haar dochters te betalen. Verder gaat er maandelijks een bedrag naar eiseres voor gas, water en licht. [naam] heeft verklaard dat hij wel eens meegaat naar de school van de dochters, dat hij voornamelijk de zware dingen in en om het huis doet alsmede de boodschappen en dat eiseres het huishouden en de was en strijk verzorgt.
Voorts heeft hij verklaard dat zijn spullen, zoals de banken, televisie, laptop, eettafel en stoelen, door iedereen in het huis worden gebruikt en dat eiseres zijn auto ook heeft gebruikt. Tevens heeft [naam] verklaard dat hij en eiseres elkaars pincode kennen en dat zij elkaars bankpassen wel eens gebruiken.
Eiseres heeft tijdens het tweede verhoor verklaard dat de eettafel en stoelen van [naam] zijn en dat hij de mobiele telefoons van haar dochters betaalt.
Getuige [naam getuige], bewoner van [ander adres] en tevens pleegouder en oom van [naam], heeft verklaard dat [naam] rond 1995 bij hem en zijn echtgenote is gaan wonen en dat hij daar tien jaar heeft gewoond. Daarna heeft [naam] zich uitgeschreven en is hij naar eiseres, zijn vriendin, gegaan. Verder heeft [naam getuige] verklaard dat toen het allemaal goed voelde, [naam] en eiseres zijn gaan samenwonen en dat alle spullen zijn meegegaan. [naam getuige] heeft verklaard dat [naam] in de periode van 20 september 2005 tot 31 maart 2009 op zijn adres ingeschreven heeft gestaan als zijnde een postadres. De woning werd toen verbouwd en toen is er nog een kamer voor hem gemaakt, voor het geval hij terug zou komen.
Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank eiseres niet volgen in haar standpunt dat zij sedert 31 maart 2009 een commerciële kostgangersrelatie met [naam] heeft.
10.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat een ongeoorloofde druk tot ondertekening is uitgeoefend en dat de verklaring onder valse voorwendselen is afgelegd. De rechtbank acht van belang dat de verklaring van eiseres door de sociaal rechercheurs op schrift is gesteld en door haar is ondertekend. Verder heeft eiseres haar standpunt dat tijdens het verhoor, gelet op haar psychische gezondheidssituatie, ongeoorloofde druk op haar is uitgeoefend, niet met medische stukken onderbouwd.
11.
Door de gezamenlijke huishouding niet te melden, heeft eiseres gehandeld in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wwb. In dit kader is van belang dat de rechtbank eiseres niet volgt in haar stelling dat zij reeds in maart 2009 haar klantmanager op de hoogte heeft gebracht over het verblijf van [naam] in haar woning. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres haar klantmanager heeft geïnformeerd over de kostgangersrelatie tussen haar en [naam], hetgeen naar nu blijkt, geen juist beeld is geweest.
12.
Verweerder was derhalve bevoegd om op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wwb de bijstand van eiseres over de periode hier in geding in te trekken. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking gebruik heeft kunnen maken.
13.
Met het voorgaande is tevens gegeven dat verweerder ten tijde van het primaire besluit (met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb) bevoegd en ten tijde van het bestreden besluit (op grond van artikel 58, eerste lid van de WWB nieuw) verplicht was om de gemaakte kosten van (algemene en bijzondere) bijstand tot een bedrag van € 98.748,12 bruto van eiseres terug te vorderen. Voorts ziet de rechtbank in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 58, vierde lid van de WWB vanwege dringende redenen af had moeten zien van terugvordering. Ten aanzien van de hoogte van de terugvordering ziet de rechtbank geen aanleiding om het door verweerder vastgestelde bedrag voor onjuist te houden, nu eisers de berekening van dit bedrag niet hebben betwist.
13.
Gezien het voorgaande kunnen de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand worden gelaten.
14.
De rechtbank ziet in de vernietiging van het bestreden besluit aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Met toepassing van het per 1 januari 2014 geldende Besluit proceskosten bestuursrecht worden ter zake van rechtsbijstand twee punten (indienen beroepschrift en verschijnen ter zitting) toegekend, waarbij een wegingsfactor 1 wordt gehanteerd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 44,00 aan eisers vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 974,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, voorzitter, en mr. S.W. van Osch-Leysma en mr. H.G. Eskes, leden, in aanwezigheid van M.G. van Engelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep