ECLI:NL:RBGEL:2014:5637

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
259014
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van aandeelhoudersbesluiten en overname van aandelen in V&M

In deze zaak vordert eiser, die aandeelhouder is van de besloten vennootschap V&M, de vernietiging van besluiten die op 11 oktober 2013 door de algemene vergadering van aandeelhouders zijn genomen. Eiser stelt dat deze besluiten niet unaniem zijn genomen, zoals vereist door de aandeelhoudersovereenkomst, en dat hij niet correct is geïnformeerd over het splitsingsverzoek dat bij de Kamer van Koophandel is neergelegd. Eiser legt zijn vordering mede ten grondslag aan de stelling dat de besluiten strijdig zijn met de artikelen 2:8 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast vordert hij dat de andere aandeelhouders, DDAP en Griffin, zijn aandelen in V&M overnemen, nu zijn dienstverband en partnerschap met de vennootschap zijn geëindigd. Eiser stelt dat DDAP en Griffin een boete verschuldigd zijn omdat zij de aandeelhoudersovereenkomst niet zijn nagekomen.

De rechtbank oordeelt dat er geen regel is die vereist dat eiser voorafgaand aan de neerlegging van het splitsingsverzoek geïnformeerd moest worden. Ook de volmacht die eiser ontving met slechts één stemkeuze levert geen vernietigingsgrond op, aangezien hij later een goede volmacht heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat de besluiten van 11 oktober 2013 niet vernietigbaar zijn en wijst de vorderingen van eiser af. De rechtbank stelt vast dat DDAP en Griffin wel gehouden zijn de aandelen van eiser over te nemen, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de te betalen koopprijs. Daarom wordt een deskundigenbericht aangevraagd om de waarde van de aandelen vast te stellen. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling.

In reconventie vordert V&M c.s. dat eiser zijn aandelen aan DDAP en Griffin overdraagt voor een symbolisch bedrag van € 1,00 en dat hij schadevergoeding betaalt. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot schadevergoeding niet is onderbouwd en wijst deze af. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen over de deskundigenrapportage.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/259014 / HA ZA 14-77
Vonnis van 30 juli 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. drs. R.M.T. van den Bosch te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VELLEKOOP & MEESTERS B.V.,
gevestigd te Ermelo,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DDAP GROEP B.V.,
gevestigd te Hattem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GRIFFIN GROEP B.V.,
gevestigd te Sittard,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. J. de Haas te Amsterdam.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser] en V&M c.s. genoemd worden. V&M c.s. wordt afzonderlijk ook aangeduid als V&M, DDAP en Griffin.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 mei 2014
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging van eis in conventie
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 18 juni 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 mei 1999 is [eiser] in dienst getreden van V&M en sinds 3 maart 2010 houdt hij 4,75% (negentien stuks) van haar aandelen.
2.2.
V&M drijft een organisatieadviesbureau en heeft vier aandeelhouders. Naast [eiser] zijn dit DDAP (45,25%), Griffin (45,25%) en [naam 1] (4,75%). Bestuurders van V&M zijn DDAP en Griffin. Bestuurder en enig aandeelhouder van DDAP is [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Bestuurder en enig aandeelhouder van Griffin is [naam 3] (hierna: [naam 3] ).
2.3.
Om zijn aandelenpakket, waarvoor € 125.000,00 betaald moest worden, te financieren, sluit [eiser] een overeenkomst van geldlening met DDAP en Griffin. Deze is opgenomen in een op 22 december 2010 door de drie partijen ondertekende akte. De looptijd van de lening bedraagt vijf jaar en aflossing dient binnen die periode in gelijke, jaarlijkse delen plaats te vinden. De normrente op personeelsleningen geldt. Artikel 4 van deze overeenkomst luidt:
Indien schuldenaar [ [eiser] ] eerder dan de maximale aflossingsperiode van de lening van vijf jaar ophoudt aandeelhouder te zijn van de vennootschap en indien de lening niet geheel is afgelost, zijn schuldeisers [DDAP en Griffin] gehouden om zoveel aandelen van schuldenaar over te nemen, gelijk schuldenaar is gehouden aan te bieden, zodat de resterende schuld kan worden verrekend. De prijs voor de geplaatste c.q. uitstaande aandelen wordt gewaardeerd conform de methode die in het rapport van Van Spaendonck & Vernooy d.d. 16 juni 2003 is gehanteerd, waarbij de zgn. ‘management fee’s’ niet ‘genormaliseerd’ worden, maar uitgegaan wordt van de werkelijk betaalde management fee’s.
2.4.
Op 3 maart 2010 worden de gekochte aandelen aan [eiser] overgedragen door Griffin en DDAP.
2.5.
Tussen DDAP, Griffin, [eiser] en [naam 1] is op 3 maart 2010 een aandeelhoudersovereenkomst tot stand gekomen. Hiervan is eveneens een akte opgemaakt. Artikel 1 ervan luidt:
Zolang partijen in het aandelenkapitaal van de vennootschap [V&M] deelnemen, zal de medewerking van ieder van hen vereist zijn voor een besluit tot wijziging van de statuten van de vennootschap, alsmede voor een besluit tot verdere uitgifte van aandelen in het kapitaal van de vennootschap.
2.6.
In artikel 2 van voormelde akte is, kort gezegd, bepaald dat een boete van € 100.000,00 wordt verbeurd door de partij die de verbintenis niet nakomt de door hem gehouden aandelen aan te bieden aan de overige aandeelhouders, indien hij daartoe in de in dat artikel omschreven gevallen gehouden is.
2.7.
Bij brief van 13 juni 2013 deelt [eiser] het bestuur van V&M mee de intentie te hebben de samenwerking en zijn dienstverband te beëindigen, uiterlijk in het begin van 2014. Hij biedt zijn aandelen V&M aan conform de aanbiedingsregeling van artikel 11 van de statuten van V&M. Hieraan voegt hij het voorstel toe de overdracht met gesloten beurzen te laten plaatsvinden: “overdracht naar jullie tegen aflossing van het restant lening”. Van de geldlening staat dan nog € 52.000,00 open.
2.8.
V&M c.s. laat hierop [eiser] weten dat er geen gegadigden zijn voor de aandelen en dat de organisatie geïnformeerd zal worden.
2.9.
[naam 2] mailt [eiser] op 26 juni 2013 een voorstel voor een bericht aan de organisatie. Op 30 juni mailt [eiser] hem dat door [naam 2] en [naam 3] een voorstel is gedaan dat onder meer inhoudt dat aan de aandelen geen waarde wordt toegekend, maar dat DDAP en Griffin bereid zijn de aandelen van [eiser] over te nemen tegen kwijtschelding van de restschuld uit geldlening en dat een opzegtermijn van drie maanden ingaat per 1 juli 2013. [eiser] antwoordt dat hij het moeilijk vindt te plaatsen dat de aandelen niets waard zouden zijn en dat hem niet duidelijk is waarom onmiddellijke opzegging van de arbeidsovereenkomst nodig zou zijn.
2.10.
Bij mail van 5 juli 2013 laat [eiser] DDAP en Griffin weten dat het hun initiatief is geweest de organisatie in te lichten terwijl hij dat nog niet wilde en dat zij eenzijdig hebben vastgesteld dat hij wilde terugtreden als partner en hem per 1 juli 2013 de toegang tot het partneroverleg hebben ontzegd.
2.11.
Het bestuur van V&M legt op 27 augustus 2013 een verzoek tot splitsing neer bij de Kamer van Koophandel. Op 25 september 2013 tekent [eiser] als werknemer van V&M verzet aan tegen de beoogde splitsing door indiening van een verzoek ex artikel 2:334 BW.
2.12.
[eiser] wordt uitgenodigd voor een aandeelhoudersvergadering op 11 oktober 2013. Hij ontvangt aanvankelijk een volmacht ter ondertekening waarop alleen vóór stemmen is voorzien, later een open volmacht. Op de aandeelhoudersvergadering is [eiser] de enige tegenstemmer. In die vergadering wordt besloten tot splitsing en tot statutenwijziging van V&M.
2.13.
Op 31 oktober 2013 zegt [eiser] zijn dienstbetrekking bij V&M op. Het verzet tegen de splitsing wordt door [eiser] ingetrokken.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van de eis
  • de twee besluiten die op 11 oktober 2013 door de algemene vergadering van aandeelhouders van V&M genomen zijn ex artikel 2:15 BW te vernietigen,
  • DDAP en Griffin te veroordelen op verbeurte van een dwangsom de aandelen die [eiser] houdt in V&M over te nemen en mee te werken aan alle daarvoor noodzakelijke handelingen,
  • te bepalen dat DDAP en Griffin voor deze aandelen bij overdracht daarvan € 232.137,53 dienen te betalen, althans de door een deskundige vast te stellen prijs conform de in het rapport van Van Spaendonck & Vernooy opgenomen discountend cashflow methode,
  • voor recht te verklaren dat V&M c.s. artikel 1 van de aandeelhoudersovereenkomst hebben geschonden,
  • DDAP en Griffin te veroordelen de boete ad € 100.000,00 bedoeld in artikel 2.1 en 2.2 van de aandeelhoudersovereenkomst te voldoen,
  • met veroordeling van V&M c.s. in de buitengerechtelijke kosten ad € 14.295,55 en in de werkelijke kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat op grond van artikel 2:334m lid 3 BW voor het splitsingsbesluit de regels gelden die voor statutenwijziging gelden. Het verzoek tot splitsing is bij de Kamer van Koophandel neergelegd zonder [eiser] daarover vooraf te informeren. Daarnaast heeft [eiser] aanvankelijk een volmacht ontvangen met slechts één stemkeuze en zijn de besluiten van 11 oktober 2013 niet unaniem genomen zoals artikel 1 van de aandeelhoudersovereenkomst voorschrijft. Daarom zijn de besluiten van 11 oktober 2013 vernietigbaar wegens strijd met artikel 2:8 BW en artikel 2:15 BW. Voorts zijn DDAP en Griffin gehouden de aandelen in V&M van [eiser] over te nemen, nu zijn dienstverband en partnerschap is geëindigd. De boete zijn DDAP en Griffin verschuldigd omdat zij de aandeelhoudersovereenkomst niet zijn nagekomen.
3.3.
V&M voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
V&M c.s. vordert veroordeling van [eiser] om zijn aandelenbelang in V&M aan DDAP en Griffin in gelijke delen over te dragen voor een koopprijs van € 1,00, alsmede veroordeling van [eiser] tot betaling aan V&M van € 200.000,00 ten titel van schadevergoeding, tot betaling van de aflossing en rente over 3 maart 2014 ten bedrage van € 12.000,00 en € 1.881,59 met wettelijke rente vanaf 3 maart 2014 en tot terugbetaling van het resterende saldo van de lening aan respectievelijk DDAP en Griffin, een en ander met veroordeling in de proceskosten.
3.5.
V&M c.s. stelt daartoe dat een redelijke uitleg van artikel 4 van de geldleningsovereenkomst leidt tot het bestaan van een aanbiedings- en overnameplicht van de aandelen in V&M. Gezien de jaarstukken hebben de door [eiser] gehouden aandelen een negatieve waarde, zodat kan worden uitgegaan van een koopprijs van € 1,00. Daarnaast is [eiser] op grond van onrechtmatige daad gehouden tot betaling van schadevergoeding, nu door zijn oneigenlijke verzet tegen de splitsing en de statutenwijziging het op de markt brengen van het product “solutions” is vertraagd. Voorts moet [eiser] de verbintenis nakomen inhoudende de betaling van de per 3 maart 2013 vervallen aflossing en rente terzake van de geldlening.
3.6.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Er is geen regel die meebrengt dat [eiser] eerst had moeten worden geïnformeerd voordat had mogen worden overgegaan tot neerlegging van het verzoek tot splitsing bij de Kamer van Koophandel. Dat [eiser] aanvankelijk een volmacht heeft ontvangen met slechts één stemkeuze, levert evenmin een vernietigingsgrond op. Niet in geschil is dat hij tijdig een goede volmacht heeft ontvangen. Ten slotte valt zonder nadere toelichting of onderbouwing, die ontbreken, niet in te zien dat artikel 1 van de aandeelhoudersovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat voor de besluiten van 11 oktober 2013 unanimiteit nodig was. Reeds hierom ligt de gevorderde vernietiging van de besluiten van 11 oktober 2013 voor afwijzing gereed.
4.2.
De verklaring voor recht dat artikel 1 van de aandeelhoudersovereenkomst is geschonden, is gezien het voorgaande evenmin toewijsbaar.
4.3.
Ook de op grond van artikel 2 van de aandeelhoudersovereenkomst gevorderde boete ligt voor afwijzing gereed. Deze boete heeft blijkens de tekst van artikel 2 betrekking op het niet voldoen aan de aanbiedingsplicht van de aandelen V&M. Gesteld noch gebleken is dat de boete ziet op de niet nakoming van de verbintenis de aandelen over te nemen.
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat DDAP en Griffin gehouden zijn de aandelen V&M van [eiser] over te nemen. Niet in geschil is dat de waarde van de aandelen op grond van artikel 4 van de geldleningsovereenkomst moet worden vastgesteld volgens de methode die is gehanteerd in het rapport van Van Spaendonck & Vernooy van 16 juni 2003 (hierna: het rapport). Evenmin staat ter discussie dat het rapport twee verschillende methodes van waardering bevat. In paragraaf 4.2 van het rapport is sprake van de zogenaamde “Waarderingsregel geldleningsovereenkomst” en in paragraaf 4.3 wordt uitgegaan van de zogenaamde “Discounted cashflow methode”.
4.5.
Partijen twisten over de vraag welke methode van toepassing is. Volgens V&M c.s. zijn beide methodes naast elkaar van toepassing op twee verschillende situaties. Zij stelt dat de formule die is opgenomen in paragraaf 4.2 van het rapport is bedoeld voor de situatie dat bij de aanbieding van de aandelen nog een restschuld bestaat. Aan de methode als vermeld in paragraaf 4.3 wordt pas toegekomen als de schuld is betaald en de schuldenaar nog aandelen bezit, aldus V&M c.s. [eiser] betoogt dat in artikel 4 van de geldleningsovereenkomst niet wordt gedoeld op de formule in paragraaf 4.2 en dat de methode uit paragraaf 4.3 moet worden toegepast. De benaderingswijze in paragraaf 4.2 betreft volgens hem een specifieke situatie uit het verleden die betrekking had op een geldleningsovereenkomst met een andere aandeelhouder, de heer [naam 4] , in een geheel andere situatie.
4.6.
Nu artikel 4 van de geldleningsovereenkomst in het midden laat volgens welke in het rapport genoemde methode de aandelen moeten worden gewaardeerd en partijen ter zitting hebben verklaard dat [eiser] bij de totstandkoming van de geldleningsovereenkomst geen inzage heeft gehad in het rapport uit 2003 en daarover in 2010 ook niet nader is gesproken, is het de vraag of uitleg van dat artikel dan wel aanvulling van de leemte daarin met behulp van de wet, de gewoonte en de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 BW, mogelijk is. Dat is in de onderhavige zaak slechts het geval als kan worden aangeknoopt bij de zin die partijen redelijkerwijs op grond van elkaars verklaringen en gedragingen bij het sluiten van de geldleningsovereenkomst mogen toekennen aan de bepaling dat de prijs voor de aandelen wordt gewaardeerd conform de methode die in het rapport van Van Spaendonck & Vernooy is gehanteerd. Voormelde verklaringen in achtgenomen is er echter niets om bij aan te knopen, zodat in dit verband de bedoeling van partijen ten tijde van het aangaan van de geldleningsoverenkomst niet kan worden vastgesteld en er geen grond is om bewijslevering toe te staan.
4.7.
Aangezien vast staat dat DDAP en Griffin de aandelen V&M van [eiser] moeten overnemen en partijen twisten over de daarvoor te betalen koopprijs, acht de rechtbank het nodig een deskundigenbericht in te winnen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. De rechtbank komt het wenselijk voor dat partijen in dit verband met elkaar in overleg treden en met een gezamenlijk voorstel komen over de persoon van de te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen. Partijen kunnen zich op de hierna te melden roldatum tevens uitlaten over de voor de waardebepaling te hanteren peildatum, nu zij dat nog niet hebben gedaan.
4.8.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van de waardebepaling van aandelen en dat de navolgende vragen dienen te worden voorgelegd:
Wat is de waarde van de door [eiser] gehouden aandelen V&M volgens een in de branche gangbare waarderingsmethode gelet op de verwijzing in artikel 4 van de overeenkomst van geldlening (onder 2.3.) en op het gegeven dat de waarde zal worden bepaald in verband met een overdracht tussen mede-aandeelhouders?
Wilt u de waarderingsmethode en de daarop gebaseerde waardebepaling voorzien van een toelichting en daarbij tot uitdrukking brengen welke omstandigheden de waarde hebben bepaald?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
4.9.
Zowel in conventie als in reconventie wordt de overdracht van de V&M aandelen van [eiser] aan DDAP en Griffin gevorderd. Hierin ziet de rechtbank aanleiding het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door beide partijen gezamenlijk te laten deponeren, ieder bij helfte.
4.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in reconventie
4.11.
Vast staat dat [eiser] zijn aandelen V&M aan DDAP en Griffin moet aanbieden en dat DDAP en Griffin gehouden zijn deze aandelen over te nemen. Gelet op het onder 4.4. tot en met 4.6. overwogene, acht de rechtbank het nodig een deskundigenbericht in te winnen teneinde de door DDAP en Griffin te betalen koopprijs voor [eiser] aandelen V&M te kunnen vaststellen. Bezien in dit licht dient hetgeen onder 4.7. tot en met 4.9. is overwogen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd en zal de zaak naar de rol worden verwezen zoals hierna bepaald.
4.12.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding heeft V&M c.s. gesteld dat de splitsing van V&M voor het op de markt brengen van het product “solutions” noodzakelijk was omdat de beoogde joint venture partners niet bereid waren enig risico te lopen met de consultancy activiteiten van V&M. Naar het oordeel van de rechtbank heeft V&M c.s. daarmee het verweer van [eiser] dat “solutions” ook zonder de splitsing van V&M op de markt kon worden gebracht, niet weersproken. Reeds hierom kan niet worden geconcludeerd dat het verzet van [eiser] tegen de splitsing en de statutenwijziging tot een vertraging heeft geleid van het op de markt brengen van “solutions”. Nog daargelaten dat de gevorderde schadevergoeding op geen enkele wijze is onderbouwd, ligt de vordering op dit onderdeel dus voor afwijzing gereed.
4.13.
[eiser] heeft de verschuldigdheid van de gevorderde betaling van de per 3 maart 2013 vervallen aflossing en rente voor de door DDAP en Griffin aan hem verstrekte geldlening niet betwist, zodat de vordering op dit onderdeel voor toewijzing vatbaar is.
4.14.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 augustus 2014voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over de aangekondigde deskundigenrapportage en de voor de waardebepaling te hanteren peildatum,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2014.
Coll.: SJM