ECLI:NL:RBGEL:2014:5618

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
260476
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van beslag op Arabo-Friese hengst en vaststelling van eigendom

In deze zaak vordert eiser, een liefhebber van het Arabo-Friese paardenras, de opheffing van een conservatoir beslag dat door gedaagden is gelegd op zijn hengst Sybren P. Eiser stelt dat hij de rechtmatige eigenaar is van het paard, dat hij op 5 mei 2010 heeft gekocht van De Holm voor een bedrag van € 40.000,00. Gedaagden, waaronder Internaphta NV, betwisten de eigendom van eiser en stellen dat De Holm niet beschikkingsbevoegd was om het paard te verkopen. De rechtbank Gelderland heeft in deze procedure vastgesteld dat gedaagden sub 3, 4 en 5 niet zijn verschenen, waardoor verstek is verleend. De rechtbank heeft de feiten en de procedure besproken, waarbij eiser zijn eigendom heeft onderbouwd met bewijsstukken, waaronder het paspoort van het paard en de stamboekinschrijving. Gedaagden hebben echter aangevoerd dat er een overeenkomst bestaat tussen Internaphta en De Holm, waaruit blijkt dat zij gezamenlijk eigenaar zijn van Sybren P. De rechtbank heeft geoordeeld dat het paspoort en de stamboekinschrijving op naam van De Holm geen bewijs van eigendom opleveren. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser in behandeling genomen en gedaagden opgedragen bewijs te leveren dat eiser niet te goeder trouw was ten tijde van de koop. De zaak is aangehouden voor bewijslevering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/260476 / HA ZA 14-135
Vonnis van 23 juli 2014
in de zaak van
[eiser]
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. S.A. Wensing te Coevorden,
tegen
1. naamloze vennootschap naar Belgisch recht
INTERNAPHTA NV,
gevestigd te 3680 Maaseik (België),
gedaagde,
advocaat mr. M.J.A.P. Fransen te Budel,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.J.A.P. Fransen te Budel,
3. commanditaire vennootschap
C.V. DE HOLM,
gevestigd te Zevenhuizen,
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [plaats],
gedaagde,
niet verschenen,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [plaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden, gedaagden sub 1 en 2 afzonderlijk Internaphta en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk [gedaagden] en gedaagden sub 3, 4 en 5 gezamenlijk De Holm (vrouwelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 mei 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 juni 2014.
1.2.
De gedaagden sub 3, 4 en 5 zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen, noch iemand namens hen. Tegen de gedaagden 3, 4 en 5 is verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is liefhebber van het Arabo-Friese paardenras, een van oorsprong Fries paard gekruist met een Arabisch paard. [eiser] is onder meer eigenaar van 20 merries en een hengst (Yk Tiemen).
2.2.
[gedaagde sub 2] drijft de onderneming Internaphta N.V. Hij houdt zich onder meer bezig met het fokken van Arabo-Friese hengsten.
2.3.
De Holm is een stoeterij die zich onder meer toelegt (althans in het verleden heeft toegelegd) op het fokken en trainen van Arabo-Friese paarden.
2.4.
Op 5 mei 2010 heeft [eiser] van De Holm de Arabo-Friese hengst “Yk Sybren Friesian Dark” (hierna: “Sybren P”) gekocht voor een koopsom van € 40.000,00. [eiser] heeft op 7 mei 2010 de koopsom voldaan en heeft het paard vervolgens laten inschrijven in het Europese Arabo-Friezen Stamboek (hierna: het EAFS). [eiser] heeft Sybren P op 30 december 2010 ondergebracht bij de dressuurstal Bax-Goris in Gendt (gemeente Lingewaard).
2.5.
Bij verzoekschrift van 28 januari 2011 hebben [gedaagden] de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van De Holm op Sybren P en verzocht het paard in gerechtelijke bewaring te geven. Bij beschikking van 28 januari 2011 is het verzoek toegestaan. Op 7 februari 2011 is de beschikking (over)betekend aan dressuurstal Bax-Goris. Het paard is niet in gerechtelijke bewaring gegeven. Sybren P staat nog altijd gestald bij dressuurstal Bax-Goris in Gendt. Het paard wordt daar getraind en uitgebracht in dressuurwedstrijden (niveau Intermediair I).
2.6.
Tussen [gedaagden] en De Holm is een bodemprocedure aanhangig geweest bij de rechtbank Groningen, waarin een geschil omtrent de eigendom van een aantal Arabo-Friese paarden centraal stond. De rechtbank Groningen heeft (onder meer) geoordeeld dat [gedaagden] en De Holm elk voor 50% eigenaar zijn van een 7-tal hengsten, waaronder Sybren P. Namens de Holm is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Groningen. De hoger beroep procedure loopt nog.
2.7.
Bij de stukken bevindt zich een overeenkomst, gedateerd 4 april 2006 tussen Internaphta en De Holm. Daarin staat, voor zover van belang:
Overeenkomst
voor de gezamenlijk eigendom en opfok van de volgende hengstveulens van Dark Ynte (…)
Sybren-Friesian-Dark(…)
Tussen de partijen
Internaphta nv,(…) (…, verder I genoemd) en
Dek en KI Station ‹‹ De Holm ›› (…) (…), verder H genoemd)
Met de volgende afspraken:
1 De veulens zijn aangekocht en door beide partijen gelijkelijk betaald middels afboeking tegenover dekgelden Dark Ynte.
(…)
4 I zal zorgdragen voor alle administratieve formaliteiten, die nodig zijn voor de keuring van de jonge hengsten. De beste jonge hengsten worden uiteindelijke samen uitgeselecteerd, worden op naam gezet, naar keuze van H zonder vermelding van stille vennoot I op papier.
(…)
8 Iedere partij is verplicht zijn helft allereerst aan de andere partij aan te bieden. Zelfs als deze het aanbod afslaat, is de verkopende partij verplicht nog 7 dagen bedenktijd te geven aan de overblijvende partij, alvorens hij de verkoop aan een derde door mag laten gaan.
(…)
10 Mochten beide partijen de hengst willen verkopen, dan zal ieder proberen de hengst zo gunstig mogelijk te verkopen en kan de verkoop pas plaatsvinden na goedkeuring van de andere partij. (…)
De overeenkomst is namens Internaphta ondertekend door [gedaagde sub 2] en namens De Holm door [gedaagde sub 5].

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met rente vanaf 2 februari 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
II. primair [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot opheffing van het op 2 februari 2011 gelegde conservatoir beslag op Sybren P, binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn;
III. te bepalen dat [gedaagden] aan [eiser] een dwangsom verschuldigd zijn van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan indien zij in gebreke blijven aan de vordering onder II. te voldoen, met een maximum van € 100.000,00, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
IV. subsidiair [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een door de rechtbank te bepalen bedrag;
V. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten;
VI. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt hij krachtens de tussen hem en De Holm op 5 mei 2010 gesloten koopovereenkomst de rechtsgeldige eigenaar is van Sybren P. Dat geldt ook indien De Holm niet voor 100% eigenaar van Sybren P. zou zijn geweest en zij beschikkingsonbevoegd zou zijn geweest om Sybren P te verkopen. [eiser] stelt dat hij in dat geval beschermd wordt door artikel 3:86 lid 1 BW, omdat hij ten tijde van de koop te goeder trouw was. Nu hij eigenaar is van Sybren P. dient het door [gedaagden] gelegde beslag te worden opgeheven. Het beslag is lichtvaardig gelegd en onnodig gehandhaafd en daarom vexatoir en onrechtmatig op de voet van artikel 6:162 BW, zodat [gedaagden] aansprakelijk zijn voor en gehouden zijn tot vergoeding van de schade die [eiser] als gevolg daarvan heeft geleden en nog altijd lijdt. [eiser] heeft € 40.000,00 geïnvesteerd in een destijds (mei 2010) vijf jaar oud paard. Hij heeft het paard vervolgens professioneel laten trainen met als doel en in de verwachting om het paard tegen een hogere prijs te verkopen. Dat is gepaard gegaan met aanzienlijke kosten. Inmiddels is het paard bijna tien jaar oud en rust er nog altijd beslag op. [eiser] kan het paard om die reden niet verkopen. Hij kan het paard evenmin in de nabijheid van zijn woonplaats in [land] stallen en ziet zich daarom nog steeds geconfronteerd met aanzienlijke extra kosten. De exacte omvang van de schade kan nog niet worden vastgesteld, hetgeen dient te geschieden in een schadestaatprocedure.
3.3.
[gedaagden] betwisten dat De Holm 100% eigenaar was van Sybren P onder verwijzing naar de overeenkomst van 4 april 2006 tussen Internaphta en De Holm. Zij betwisten voorts dat [eiser] ten tijde van de koop van Sybren P te goeder trouw was. Van een rechtsgeldige eigendomsoverdracht van Sybren P aan [eiser] is dan ook geen sprake geweest. Als mede-eigenaar van Sybren P waren [gedaagden] gerechtigd hun eigendomsrecht in te roepen en beslag te laten leggen op het paard. Het beslag is rechtmatig, zodat er geen aanleiding bestaat voor schadevergoeding. De keuze van [eiser] om Sybren P niet onder te brengen bij een erkend dekstation voor Friezen en Arabo-Friezen maar bij een dressuurstal, dient voor rekening van [eiser] te komen, aldus [gedaagden]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 5 aanhef en lid 3 EEX-Verordening (44/2001) bevoegd om van de onderhavige vordering kennis te nemen. De rechtbank Gelderland is bevoegd, nu het paard Sybren P, waarop beslag is gelegd, zich bevindt in haar arrondissement.
4.2.
Ingevolge artikel 10:157 BW juncto artikel 4 lid 3 Rome II-Verordening (864/2007) is Nederlands recht van toepassing op het onderhavige geschil.
Ontvankelijkheid
4.3.
Getuige het petitum in de dagvaarding zijn de vorderingen van [eiser] uitsluitend gericht tegen [gedaagden] en geen daarvan tegen De Holm. Om die reden zal [eiser] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen tegen De Holm.
De vorderingen van [eiser] jegens [gedaagden]
4.4.
De vorderingen van [eiser] jegens [gedaagden] zien op de vergoeding van schade, die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van het door [gedaagden] gelegde beslag op Sybren P, en opheffing van het beslag. Om te kunnen beoordelen of het beslag op Sybren P onrechtmatig is jegens [eiser], dient allereerst te worden beoordeeld of [eiser] de rechtmatige eigenaar van Sybren P is. De eerste vraag die in dat kader voorligt, is of De Holm beschikkingsbevoegd was om Sybren P aan [eiser] te verkopen. [eiser] stelt dat het paspoort en het stamboompapier van Sybren P destijds op naam van De Holm stonden en dat Sybren P bij De Holm gestald stond en daar door een ruiter van De Holm werd gereden. Daaruit blijkt volgens [eiser] dat De Holm eigenaar van Sybren P was dan wel als eigenaar was te beschouwen. [gedaagden] betwisten dat De Holm enig eigenaar was van Sybren P. onder verwijzing naar de overeenkomst van 4 april 2006, waaruit volgens hen blijkt dat Internaphta en De Holm gezamenlijk eigenaar waren (en zijn) van (onder meer) Sybren P.
4.5.
De rechtbank overweegt dat het paspoort van een paard dient ter registratie/identificatie van een paard en dat het paspoort ten aanzien van de houder/bezitter ervan geen bewijs van eigendom van het paard oplevert. Dat zelfde geldt voor de stamboekinschrijving: degene die beschikt over het paspoort van het paard kan het paard laten inschrijven in het stamboek. Het feit dat De Holm, waar Sybren P gestald stond, beschikte over het paspoort en, gelet op artikel 4 van de overeenkomst van 4 april 2006 (rov. 2.7.), het paspoort en de stamboekinschrijving op haar naam stonden zonder vermelding van Internaphta als stille vennoot, maakt daarom nog niet dat De Holm als enig eigenaar van het paard had te gelden. Dat Sybren P bij De Holm was gestald en daar bereden werd, maakt het voorgaande niet anders. Uit de hiervoor genoemde overeenkomst van 4 april 2006 blijkt dat Internaphta en De Holm zijn overeengekomen dat zij de gezamenlijke eigendom hadden van de in de overeenkomst genoemde hengstveulens, waaronder Sybren P. Dat sprake is van 100% eigendom van De Holm van Sybren P is gelet op die overeenkomst dan ook niet komen vast te staan. [eiser] heeft op dit punt ook geen concreet bewijsaanbod gedaan, zodat (nadere) bewijslevering niet aan de orde is. Mr. Wensing heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen opgemerkt dat De Holm in de procedure tegen [gedaagden] (thans in hoger beroep) de authenticiteit van de overeenkomst van 4 april 2006 betwist, maar de rechtbank gaat daaraan voorbij. Nog daargelaten dat De Holm in deze procedure niet is verschenen en geen verweer heeft gevoerd, heeft mr. Wensing namens [eiser] die stelling in de onderhavige procedure uitdrukkelijk niet ingenomen. Op grond van bedoelde overeenkomst, en bij gebreke van stukken waaruit blijkt dat Internaphta nadien haar aandeel in Sybren P aan De Holm heeft overgedragen en/of toestemming heeft gegeven voor de verkoop van Sybren P, was De Holm op 5 mei 2010 niet beschikkingsbevoegd om het paard te verkopen aan [eiser].
4.6.
De vraag die dan voorligt, is of [eiser] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot Sybren P op 5 mei 2010 te goeder trouw was (artikel 3:86 lid 1 BW). [gedaagden] betwisten dat. Volgens [gedaagden] gonsde het binnen het stamboek al sinds eind 2009 van de geruchten over conflicten die er bestonden tussen [gedaagden] en De Holm over de eigendom van hengsten/hengstveulens die bij De Holm gestald stonden. De echtgenote van [eiser] heeft op 28 januari 2010 een hengstenkeuring bezocht en moet bij die gelegenheid ervan op de hoogte zijn geraakt dat [gedaagden] op 25 januari 2010 drie hengsten (waaronder Sybren P) bij De Holm had opgehaald. [eiser] heeft ook kennisgenomen van de mededeling die op de website van [gedaagden] heeft gestaan over de discussie omtrent de eigendom van de hengsten. [gedaagde sub 2] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen verder verklaard dat hij als voormalig voorzitter van de Belgische vereniging van het EAFS begin 2010 meermalen telefonisch contact heeft gehad met [eiser], die tot het bestuur van de vereniging zou toetreden. Tijdens die contacten, die hebben plaatsgevonden ruim vóór de aankoop van Sybren P op 5 mei 2010, heeft [gedaagde sub 2] met [eiser] gesproken over De Holm en de conflicten die er bestonden tussen [gedaagden] en De Holm over de eigendom van hengsten/hengstveulens die bij De Holm gestald stonden en over een kort geding dat tussen [gedaagden] en De Holm was gevoerd. [gedaagde sub 2] stelt dat hij [eiser], die de familie [gedaagde sub 5] persoonlijk kende, heeft gevraagd om bij het conflict met De Holm te bemiddelen en dat hij [eiser] (onder meer) een kopie van de overeenkomst van 4 april 2006 heeft toegestuurd, waaruit bleek dat Internaphta en De Holm gezamenlijk eigenaar waren van (onder meer) Sybren P. Ook ten tijde van de overdracht van het voorzitterschap van het EAFS van [gedaagde sub 2] aan [eiser] in maart 2010 is volgens [gedaagden] de kwestie van de eigendom van onder andere Sybren P aan de orde geweest. [gedaagden] voeren ten slotte aan dat [eiser] een lagere, niet marktconforme prijs voor Sybren P heeft betaald, hetgeen ook een aanwijzing oplevert dat hij niet te goeder trouw was.
4.7.
De rechtbank overweegt dat artikel 3:86 lid 1 BW spreekt van een overdracht anders dan om niet. Anders gezegd: er is een tegenprestatie vereist en het is niet noodzakelijk dat deze correspondeert met de werkelijke waarde van het overgedragen paard. Als onbetwist staat vast dat [eiser] € 40.000,00 voor Sybren P heeft betaald. Een aanwijzing dat [eiser] niet te goeder trouw was ten tijde van de koop van Sybren P levert de betaling van een koopprijs van € 40.000,00 dan ook niet op. Dat betekent dat de stellingen van partijen met betrekking tot de waarde van het paard verder onbesproken kunnen blijven.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de door [eiser] gestelde omstandigheden, te weten dat Sybren P bij De Holm gestald was en daar werd gereden, in combinatie met het feit dat het paspoort en de stamboekinschrijving van Sybren P op naam van De Holm stonden, in beginsel rechtvaardigen dat [eiser] De Holm voor bevoegd mocht houden het paard te verkopen. [eiser] betwist dat hij voorafgaand aan de koop van Sybren P ervan op de hoogte was dat er een conflict was over de eigendom van (onder meer) Sybren P tussen [gedaagden] en De Holm. [eiser] betwist ook de door [gedaagden] gestelde contacten tussen hem en [gedaagde sub 2] begin 2010 en de ontvangst/kennisname van de overeenkomst van 4 april 2006. [eiser] stelt dat hij pas veel later, nadat de koopovereenkomst was gesloten, van een en ander op de hoogte is geraakt. De rechtbank overweegt dat de bewijslast ten aanzien van het ontbreken van goede trouw (in de zin van artikel 3:11 BW) aan de zijde van [eiser] ingevolge artikel 3:86 lid 1 juncto artikel 3:118 lid 3 BW rust op [gedaagden] De rechtbank zal [gedaagden] toelaten tot bewijslevering op dit punt.
4.9.
In afwachting van bewijslevering door [gedaagden] zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [gedaagden] op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat [eiser] niet te goeder trouw was ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot Sybren P met De Holm op 5 mei 2010,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 augustus 2014voor uitlating door [gedaagden] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [gedaagden], indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
5.4.
bepaalt dat [gedaagden], indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op donderdagen in de maanden oktober tot en met december 2014 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. K. van Vlimmeren-van Ommen in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2014.