ECLI:NL:RBGEL:2014:5615

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
AWB-14_4778
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met Wob-verzoek van Autoriteit Consument & Markt

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 september 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te 's-Gravenhage. Het verzoek was gericht tegen een besluit van de ACM, waarbij een Wob-verzoek grotendeels was afgewezen. De ACM had op 17 februari 2014 een besluit genomen waarin de openbaarmaking van documenten werd geweigerd, met verwijzing naar de uitzonderingsgronden van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De ACM had het bezwaar van de verzoekster ongegrond verklaard in een besluit van 3 juli 2014. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij spoedeisend belang had bij de openbaarmaking van de documenten in verband met een lopende beroepsprocedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB). Tijdens de zitting op 21 augustus 2014 is de zaak behandeld, waarbij zowel de verzoekster als de ACM vertegenwoordigd waren.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening niet snel toewijsbaar is, omdat het een onomkeerbaar karakter heeft en feitelijk een beslissing van het geschil ten gronde inhoudt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen zwaarwegend spoedeisend belang aanwezig was om de documenten openbaar te maken, en dat de verzoekster de kwestie beter bij het CBB kon aankaarten. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat eventuele motiveringsgebreken in het bestreden besluit mogelijk hersteld kunnen worden in de beroepsprocedure. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/4778

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

(gemachtigde: mr. C.H.R.M. van der Hoeven),
en

Autoriteit Consument & Markt te 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een verzoek van verzoekster op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) grotendeels afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2014. Namens verzoekster is verschenen [naam], adviseur regulering, bijgestaan door mr. Verhoeven. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B.R.J. de Haan, M.A. Hodijk en
P.J. Schnezler.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het Wob-verzoek heeft betrekking op stukken die ten grondslag liggen aan de zogeheten methodebesluiten van 26 september 2013. Ten aanzien van deze methodebesluiten is momenteel een beroepsprocedure aanhangig bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB).
Bij brief van 17 december 2013 heeft verzoekster gevraagd om openbaarmaking van alle documenten met betrekking tot de contacten tussen verweerder en het zogenaamde Consortium over twee benchmarkonderzoeken, alle documenten met betrekking tot de contacten tussen verweerder en andere Europese toezichthouders over deze twee onderzoeken en alle documenten met betrekking tot second opinions of andere adviezen ten aanzien van die onderzoeken.
Bij het primaire besluit heeft verweerder een inventarislijst gevoegd met alle documenten waarop het Wob-verzoek ziet. Openbaarmaking van vrijwel alle documenten wordt geweigerd onder verwijzing naar de uitzonderingsgronden van de Wob.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij spoedeisend belang heeft bij het verkrijgen van de verzochte stukken, omdat de behandeling van het beroep bij het CBB is geagendeerd voor de week van 22 september 2014 en zij de stukken nodig heeft om haar beroepsgronden nader te kunnen onderbouwen.
Verweerder heeft een deel van de stukken waarvan openbaarmaking is gevraagd bij het CBB ingediend als betrekking hebbend op de zaken van de methodebesluiten en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangegeven dat uitsluitend het CBB kennis mag nemen van deze stukken.
Het CBB heeft bij beslissing van 30 juli 2014 bepaald dat voor de beperking van de kennisneming van de overgelegde correspondentie gewichtige redenen bestaan, met uitzondering van de in de beslissing genoemde stukken.
Bij schrijven van 8 augustus 2014 heeft verzoekster meegedeeld, dat het onderhavige verzoek niet langer ziet op de documenten, waarover het CBB in de voornoemde 8:29 beslissing heeft geoordeeld. Het verzoek blijft echter gehandhaafd voor de stukken die verweerder niet heeft ingediend bij het CBB omdat die door verweerder niet zijn aangemerkt als op de zaken betrekking hebbend. Dit zijn volgens verzoekster de stukken die op de door haar overgelegde inventarislijst niet geel gemarkeerd zijn.
Verweerder heeft betoogd dat de stukken waarvan verzoekster openbaarmaking vraagt met name correspondentie betreft tussen verweerder en het Bundesnetzagentur. Als verzoekster vindt dat deze stukken in de procedure bij het CBB overgelegd hadden moeten worden, dan moet zij hierover de discussie aangaan met het CBB en niet via een Wob-verzoek een ander forum kiezen om een uitspraak te krijgen over de vertrouwelijkheid van die stukken, aldus verweerder. Daarnaast heeft verweerder betoogd dat het bestreden besluit rechtmatig is.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster, met het oog op de naderende zitting in de procedure bij het CBB, in beginsel voldoende spoedeisend belang bij een beoordeling van haar verzoek. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen. In dat kader overweegt zij als volgt.
Een verzoek om bij wijze van voorlopige voorziening een bestuursorgaan te gelasten om documenten openbaar te maken komt niet snel voor toewijzing in aanmerking, omdat zo’n voorziening een onomkeerbaar karakter heeft en feitelijk een beslissing van het geschil ten gronde inhoudt die de uitkomst van de procedure in beroep en eventueel in hoger beroep zinloos zou maken. Voor toewijzing van zo’n verzoek bestaat in beginsel alleen aanleiding als ernstig moet worden getwijfeld aan de rechtmatigheid van het besluit en er een zeer zwaarwegend spoedeisend belang is dat zo’n voorziening nodig maakt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat zo’n zwaarwegend spoedeisend belang in dit geval ontbreekt. Indien verzoekster meent dat de betreffende stukken op de lopende zaken bij het CBB betrekking hebben, dan dient zij dit aan te kaarten bij het CBB zodat het CBB hierover een beslissing kan nemen. Kennelijk heeft het CBB naar aanleiding van de regiezitting van 30 januari 2014, waarop afspraken zijn gemaakt over de selectie van de op de zaken betrekking hebbende stukken, en de latere correspondentie hierover met partijen, geen aanleiding gezien om deze stukken als op de zaak betrekking hebbend aan te merken. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter niet in waarom zij een zeer zwaarwegend belang moet aannemen om de betreffende stukken alsnog bij het CBB in het geding te kunnen brengen.
Voor zover op voorhand getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit, leidt dit evenmin tot toewijzing van het verzoek. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe allereerst dat verzoekster met name heeft aangevoerd dat het bestreden besluit motiveringsgebreken kent. De voorzieningenrechter acht het niet ondenkbeeldig dat deze motiveringsgebreken eventueel naar aanleiding van de behandeling van het beroep hersteld kunnen worden.
Voorts wijst de voorzieningenrechter op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2594, waaruit de voorzieningenrechter afleidt dat een Wob-verzoek waarbij gevraagd wordt om stukken ten behoeve van een lopende procedure bij een bestuursrechter opgevat moet worden als een verzoek in het kader van de toepassing van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb en geen besluit is dat vatbaar is voor bezwaar en beroep. Indien het bestreden besluit om deze reden onrechtmatig moet worden geacht, zal dit niet leiden tot het door verzoekster gewenste gevolg, namelijk openbaarmaking van betreffende stukken.
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H.M. Pastoors, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.