In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een verzetprocedure waarin eiser, [eiser], de gedaagde, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid genaamd [gedaagde], aansprakelijk stelt voor de verschuldigde revisierente na de afkoop van een lijfrentepolis. Eiser heeft in een eerdere procedure een verstekvonnis verkregen, waarin zijn vorderingen integraal zijn toegewezen. Gedaagde heeft in verzet gesteld dat het verstekvonnis vernietigd moet worden en dat de oorspronkelijke vorderingen van eiser moeten worden afgewezen. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail onderzocht, waarbij eiser aanvoert dat gedaagde hem niet heeft gewezen op de fiscale consequenties van de afkoop van de lijfrentepolis, met name de revisierente van € 25.300,00. Gedaagde betwist dit en stelt dat eiser te laat heeft gereclameerd, aangezien de Belastingdienst al in 2010 een aanslag had opgelegd. De rechtbank oordeelt dat eiser niet binnen de gestelde termijn van 30 dagen heeft gereclameerd, zoals vereist door de algemene voorwaarden van gedaagde. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er geen schade is geleden door eiser, omdat de kosten van de revisierente lager zijn dan de kosten van een alternatieve financiering. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem tot terugbetaling van het bedrag dat hij op basis van het verstekvonnis heeft ontvangen, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de procedure worden aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.788,00.