ECLI:NL:RBGEL:2014:5589

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
266083
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van onrechtmatige beschuldigingen aan het adres van de Belastingdienst

In deze zaak vorderde de Belastingdienst in kort geding de verwijdering van beschuldigingen van onrechtmatige en strafbare handelingen die op de website van de Stichting Afkoop Belastingschulden waren geplaatst. De beschuldigingen waren gericht aan de Belastingdienst en individuele medewerkers, en betroffen ernstige aantijgingen van fraude en corruptie. De Belastingdienst stelde dat deze beschuldigingen onjuist en grievend waren, en dat ze een ernstige schending van de eer en goede naam van de betrokken medewerkers vormden. De voorzieningenrechter moest een belangenafweging maken tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van de gedaagden en het recht van de Belastingdienst op bescherming van eer en goede naam. De rechter oordeelde dat de belangen van de Belastingdienst zwaarder wogen, gezien de aard van de beschuldigingen en het feit dat deze nog steeds op een voor iedereen toegankelijke website stonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitlatingen van de gedaagden onrechtmatig waren en wees de vorderingen van de Belastingdienst toe. De gedaagden werden veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de beschuldigingen te verwijderen en zich in de toekomst te onthouden van dergelijke uitingen. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de veroordelingen voldeden. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/266083 / KG ZA 14-303
Vonnis in kort geding van 24 juli 2014
in de zaak van
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
2.
[eiser sub 2],
woonplaats kiezende te [plaats],
3.
[eiser sub 3],
woonplaats kiezende te [plaats],
4.
[eiser sub 4],
woonplaats kiezende te [plaats],
5.
[eiser sub 5],
woonplaats kiezende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. drs. S.M. Kingma te ‘s-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [plaats],
2. de stichting
STICHTING AFKOOP BELASTINGSCHULDEN,
gevestigd te Wamel, gemeente West Maas en Waal,
gedaagden,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna de Belastingdienst (eisers gezamenlijk of eiser sub 1 afzonderlijk) en [gedaagden] (gedaagden sub 1 en 2) of [gedaagde sub 1] (gedaagde sub 1) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de brief namens de Belastingdienst van 7 juli 2014 met bijgevoegd de producties 1 tot en met 17
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de Belastingdienst.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] is de echtgenoot van mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1]).
2.2.
[naam 1] is samen met mevrouw [naam 2] (hierna: [naam 2]) van 1 december 1997 tot en met 26 september 1999 vennoot geweest in de vennootschap [bedrijf].
2.3.
Tussen [gedaagde sub 1]/[naam 1] en de Belastingdienst zijn geschillen ontstaan naar aanleiding van naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting die de Belastingdienst op 24 juli 2001 respectievelijk 25 juli 2001 heeft opgelegd aan de vennootschap onder firma waarvan [naam 1] één van de vennoten was. De naheffingsaanslagen hebben formele rechtskracht gekregen.
2.4.
Omdat de aanslagen niet werden voldaan, heeft de Ontvanger [naam 1] op 11 september 2001 aansprakelijk gesteld voor een totaalbedrag van
f202.164,00, in welk bedrag ook de invorderingsrente en -kosten zijn begrepen. Omdat [naam 1] haar aansprakelijkheid betwistte en de vordering van de Ontvanger onbetaald liet, heeft de Ontvanger haar gedagvaard voor de toenmalige rechtbank Arnhem. Bij eindvonnis van 7 mei 2003 heeft de rechtbank [naam 1] veroordeeld tot betaling aan de ontvanger van € 91.738,02 (=
f202.164,00), vermeerderd met nadere invorderingsrente en kosten. Dit vonnis is in hoger beroep bekrachtigd en heeft vervolgens kracht van gewijsde gekregen.
2.5.
Na beslagleggingen heeft [naam 1] in april 2006 haar schuld uit de aansprakelijkstelling aan de Belastingdienst voldaan.
2.6.
Eisers sub 2 tot en met 5 zijn werkzaam bij de Belastingdienst. [eiser sub 2] (eiser sub 2) was dit al ten tijde van de invordering van de naheffingsaanslagen tegen [naam 1].
2.7.
De Belastingdienst ziet zich geconfronteerd met klachten, beschuldigingen en strafrechtelijke aangiften van [gedaagde sub 1], niet alleen gericht op de Belastingdienst als instelling maar ook op individuele ambtenaren, waarin hij beschuldigingen uit van allerlei strafbare en/of anderszins onrechtmatige gedragingen in verband met de hiervoor beschreven naheffingsaanslagen en de invordering daarvan. Het gaat onder meer om het navolgende.
2.8.
Op 22 november 2002 heeft [naam 3], medewerker van de Belastingdienst, aangifte gedaan van bedreiging door [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] zou die dag in een telefoongesprek met een collega van [naam 3] hebben gedreigd dat als hij [naam 3] voor de auto zou krijgen hij zijn remmen niet zou laten werken, en dat hij met een geweer naar binnen zou komen of met de auto naar binnen wilde rijden.
2.9.
In een fax van 7 mei 2004 aan [eiser sub 2] heeft [gedaagde sub 1] onder meer geschreven:
Duidelijk mag zijn dat ik niet zal rusten totdat een aantal spelers in dit illustere gezelschap ook persoonlijk aan de schandpaal genageld zijn, al kost het alles.
en in een fax van 30 juni 2004 aan “De Voormalige Belastingdienst”:
Verder deel ik u alvast mede dat de volgende stappen van mij zullen zijn om […] conservatoir beslag te laten leggen op roerende en onroerende zaken van deze verantwoordelijke types, adressen zijn, ondanks de welwillende tegenwerking van Uw dienst, mij reeds bekend.
2.10.
Op 24 juni 2004 is [naam 3] uitgevallen met psychische klachten. Hij heeft na ruim twee jaar zijn werk weer kunnen hervatten.
2.11.
In 2010 heeft [naam 1] de Ontvanger van de Belastingdienst alsmede [naam 3] en [eiser sub 2] gedagvaard voor de toenmalige rechtbank Arnhem. In die procedure vorderde [naam 1] van de Ontvanger, [naam 3] en [eiser sub 2] betaling van het door de Ontvanger geïnde bedrag als schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. De onrechtmatige daad zou er kort gezegd en onder meer uit bestaan dat de Ontvanger, [naam 3] en [eiser sub 2] [naam 1] stelselmatig en op onrechtmatige wijze hebben benadeeld ten opzichte van [naam 2]. Bij vonnis van 22 december 2010 heeft de rechtbank alle vorderingen van [naam 1] afgewezen. Het hoger beroep van De Rijk is verworpen door het toenmalige hof Arnhem bij arrest van 6 november 2012. Het arrest heeft kracht van gewijsde verkregen.
2.12.
Ook in twee andere gerechtelijke procedures van [naam 1] tegen de Ontvanger is [naam 1] in het ongelijk gesteld.
2.13.
Op 3 mei 2012 is de Stichting Afkoop Belastingschulden (gedaagde sub 2; hierna: de Stichting) opgericht. [gedaagde sub 1] is enig bestuurder en tevens voorzitter, secretaris en penningmeester van de Stichting. De Stichting is houder van de domeinnaam “stichtingafkoopbelastingschulden.nl”. Op dat domein wordt uit naam van de Stichting een website gehost.
2.14.
Bovenaan de startpagina van de website van de Stichting staat in een kader de tekst:
BELASTINGDIENST RIVIERENLAND
EEN CRIMINELE ORGANISATIE?
2.15.
Op een andere pagina van de website staat onder meer de volgende tekst:
De Stichting Afkoop Belastingschulden was opgericht om belastingplichtigen bij te staan om een oplossing te bewerkstelligen voor ontstane belastingschulden.
Nu blijkt echter dat in bepaalde gevallen de belastingdienst en haar medewerkers zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige vergrijpen en de stichting is van mening dat hiervan melding gemaakt dient te worden middels publicaties op deze website en in de media.
Als eerste hebben een aantal belastingplichtigen de stichting een aanzienlijk dossier ter beschikking gesteld over de handel en wandel van ambtenaren binnen de belastingdienst Rivierenland, [adres].
In dit dossier, welke een periode van ruim 13 jaar beslaat, is de rode draad tweeledig, enerzijds overtreden ambtenaren opzettelijk, langdurig en categorisch bestaande wetten en regels, anderzijds kiezen hun collega’s en superieuren er voor, eveneens opzettelijk, langdurig en categorisch, ondanks vele signalen en meldingen, om hier niets tegen te ondernemen.
Het gaat hier in feite om de zeer dubieuze handelwijze van ambtenaren die bepaalde belastingplichtigen de ruimte, middelen en bescherming verstrekken om aanzienlijke bedragen, waaronder belastinggelden, te verduisteren. Kort gezegd, belastingplichtigen frauderen, vervalsen en stelen, betreffende ambtenaren zijn hiervan op de hoogte en kiezen er opzettelijk voor om geen stappen te ondernemen, hetgeen faciliteren inhoudt.
Dit omvangrijke dossier toont klip en klaar aan dat binnen de belastingdienst Rivierenland ambtenaren zich schuldig hebben gemaakt aan vele vergrijpen. Hieronder een kort overzicht wie het betreft, wat zijn of haar functie was of is en aan welke (strafbare) feiten zij zich hebben schuldig gemaakt.
De heer[naam 3], voormalig inspecteur, nu veldwerker bij de belastingdienst Rivierenland:
- Faciliteren van verduistering door belastingplichtigen van aanzienlijke sommen geld tijdens een door de belastingdienst opgelegd beslag.- Faciliteren van verduistering door belastingplichtigen van een bedrijfsadministratie tijdens een boekenonderzoek.
- Faciliteren van vervalsing door belastingplichtigen van een deel van de bedrijfsadministratie, zijnde het kasboek, tijdens een boekenonderzoek.
- Faciliteren van fiscale fraude.
- Faciliteren van financiële fraude.
- Afleggen van meinedige ambtsedige verklaringen.
- Obstructie van de rechtsgang middels het opzettelijk onjuist informeren aan de rechtbank.
- Valsheid in geschrifte.
- Corruptie c.q. vriendjespolitiek.
- Niet naleven van geldende wetten en regels.
- Aantasting van goede naam en zeden.
- Intimidatie en machtsmisbruik.
- Schending van het gelijkheidsbeginsel.
De heer[eiser sub 2][eiser sub 2 – vzr]
, voormalig ambtenaar afdeling ontvanger bij de belastingdienst Rivierenland, nu werkzaam bij een makelaarskantoor te [plaats]:
- Faciliteren van onttrekking van vermogensbestanddelen door belastingplichtigen. - Faciliteren van fiscale fraude.
- Faciliteren van financiële fraude.
- Faciliteren van faillissementsfraude.
- Obstructie van de rechtsgang middels het opzettelijk onjuist informeren aan de rechtbank.
- Valsheid in geschrifte.
- Corruptie c.q. vriendjespolitiek.
- Niet naleven van geldende wetten en regels.
- Aantasting van goede naam en zeden.
- Intimidatie en machtsmisbruik.
- Schending van het gelijkheidsbeginsel.
Mevrouw[eiser sub 3][eiseres sub 3 – vzr]
, ambtenaar afdeling ontvanger bij de belastingdienst Rivierenland en ex-collega van de advocaat van betreffende bevoordeelde belastingplichtigen:
- Faciliteren van fiscale fraude.
- Faciliteren van financiële fraude.
- Corruptie c.q. vriendjespolitiek.
- Niet naleven van geldende wetten en regels.
- Intimidatie en machtsmisbruik.
- Schending van het gelijkheidsbeginsel.
Alle bovenstaande constateringen worden in het aan de stichting verstrekte dossier onderbouwd door vele bewijzen en documenten, voor het merendeel afkomstig van de belastingdienst Rivierenland zelf.
Gezien de ernst van de zaak hebben benadeelde belastingplichtigen jarenlang vele pogingen ondernomen middels diverse schriftelijke meldingen aan de belastingdienst en het ministerie van financiën om deze zaak aan te pakken, echter tot op heden wenst men geen actie te ondernemen.
Bovengenoemde (strafbare) feiten zijn in de loop der jaren gemeld door belastingplichtigen, hun advocaten en accountants o.a. aan de volgende ambenaren:
- [naam 4], kantoor [plaats]
- [naam 5], kantoor [plaats]
- [naam 6], kantoor [plaats]
- [eiser sub 4][eiser sub 4 – vzr]
, kantoor [plaats]
- [eiser sub 5][eiser sub 5 – vzr]
, ministerie van financiën
Allen hebben er opzettelijk voor gekozen om deze zaak niet te willen behandelen en in de doofpot te stoppen, dat terwijl aangeleverde bewijzen en documenten minimaal een gedegen onderzoek rechtvaardigen. Kennelijk is hier dus sprake van een ander belang dan het naleven van geldende wetten en regels, de gemeenschap aanzienlijke bedragen misloopt en het begrip integriteit terzijde wordt geschoven.
De vele vergrijpen welke zijn begaan door ambtenaren van de belastingdienst Rivierenland in samenspan met belastingplichtigen duiden op het bestaan van een criminele organisatie binnen deze belastingdienst. Er is hier namelijk sprake van misdrijven, gepleegd met voorbedachten rade en in vereniging, zijnde de kenmerken van een dergelijke organisatie.
Zoals eerder gemeld kunnen gedane beweringen onderbouwd worden door vele bewijzen en documenten en de stichting zal deze één op één gaan publiceren op de website.
2.16.
Bij brief van 8 april 2014 heeft de Belastingdienst aan [gedaagde sub 1]/de Stichting verzocht om de hierboven weergegeven beschuldigingen te verwijderen. [gedaagde sub 1] heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
2.17.
Bij brief van 23 mei 2014 heeft de Belastingdienst [gedaagde sub 1] gesommeerd de hierboven bedoelde beschuldigingen binnen 48 uur te verwijderen. In reactie hierop heeft [gedaagde sub 1] bij brief van 25 mei 2014 aan de Belastingdienst kort gezegd meegedeeld dat zijn beschuldigingen terecht zijn en dat hij niet zal overgaan tot het verwijderen daarvan. Verder vermeldt de brief dat de Stichting “rustig [door zal] gaan met publicatie over deze zaak” en dat strafrechtelijke aangiften tegen ambtenaren van de Belastingdienst in voorbereiding zijn.
2.18.
Bij brief van 28 mei 2014 heeft de advocaat van de Belastingdienst [gedaagde sub 1] nogmaals gesommeerd de beschuldigingen van de website te verwijderen en verwijderd te houden. Deze brief heeft niet geleid tot het door de Belastingdienst gewenste resultaat.

3.Het geschil

3.1.
De Belastingdienst vordert, samengevat:
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] om binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle beschuldigingen van onrechtmatige en strafbare handelingen aan het adres van de Belastingdienst en zijn medewerkers, zoals in de dagvaarding onder 2.28 en 2.29 (geciteerd onder 2.14 en 2.15 van dit vonnis) nader omschreven, alsmede de namen van deze medewerkers, te (doen) verwijderen en verwijderd te houden van de website op het domein stichtingafkoopbelastingschulden.nl;
veroordeling van [gedaagden], ieder voor zich, om zich te onthouden van toekomstige uitingen in het openbaar van beschuldigingen van onrechtmatige en strafbare handelingen aan het adres van de Belastingdienst en/of andere medewerkers van de Belastingdienst, via welk medium dan ook (in de krant, op de radio, op de televisie, op internet, per e-mail of anderszins), met betrekking tot het in de dagvaarding onder 2.1-2.26 beschreven geschil en de daaruit voortgevloeide klachten en procedures, en om niet toe te staan of te bewerkstelligen dat anderen dergelijke beschuldigingen uiten op websites waarover gedaagden de feitelijke macht kunnen uitoefenen;
te bepalen dat [gedaagden] een dwangsom verbeuren van € 5.000,00 in totaal, maximaal per dag, voor iedere dag of deel daarvan dat geheel of gedeeltelijk niet aan één of meer van de bovengenoemde veroordelingen is voldaan, tot een maximum van € 100.000,00, en te bepalen dat [gedaagden] hoofdelijk voor deze dwangsommen zijn verbonden,
althans zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, en voorts:
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, vermeerderd met rente;
veroordeling van [gedaagden] in de nakosten.
3.2.
De Belastingdienst legt aan zijn vorderingen ten grondslag, samengevat, dat [gedaagden] op zijn website de Belastingdienst en met naam genoemde individuele medewerkers van de Belastingdienst van strafbaar en anderszins onrechtmatig handelen beschuldigt. Die beschuldigingen zijn volgens de Belastingdienst onjuist, grievend en onrechtmatig en vormen een ernstige schending van de eer en goede naam van de betreffende medewerkers van de Belastingdienst en ook van de Belastingdienst zelf. [gedaagden] maakt inbreuk op de rechten die worden gewaarborgd door onder meer artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus de Belastingdienst. Die inbreuk kan volgens de Belastingdienst niet worden gerechtvaardigd door het recht op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM) van [gedaagden] De vorderingen van de Belastingdienst strekken ertoe dat [gedaagden] wordt bevolen de bestaande onrechtmatige uitlatingen van internet te verwijderen en zich in de toekomst te onthouden van het doen van nieuwe beschuldigingen.
3.3.
[gedaagden] voert verweer.
3.4.
De voorzieningenrechter zal in het navolgende nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] betwist dat de Belastingdienst een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Hij voert daartoe aan dat de Belastingdienst al twee jaar op de hoogte is van het feit dat de gewraakte tekst op de website van de Stichting staat, aangezien [gedaagde sub 1] de Belastingdienst daarover zelf herhaaldelijk heeft ingelicht. De Belastingdienst had volgens [gedaagden] dus al veel eerder actie kunnen ondernemen in plaats van nu pas dit kort geding aanhangig te maken. Daarnaast heeft de Belastingdienst volgens [gedaagden] in de dagvaarding dermate veel punten aangevoerd, dat het hem uren zal kosten om op al die punten te reageren. De vordering van de Belastingdienst leent zich daarom volgens [gedaagden] niet voor behandeling in kort geding, maar eerder voor een bodemprocedure.
4.2.
Laatstbedoeld verweer heeft de voorzieningenrechter ter zitting verworpen. Zij heeft daartoe overwogen dat het geschil niet ziet op de achtergrond van en de gang van zaken rond de belastingaanslagen en de invordering daarvan, maar zich concentreert op de uitlatingen van [gedaagden] op de website van de Stichting, en dat [gedaagden] in staat moet worden geacht om zijn standpunt daarover binnen het bestek van dit kort geding voor het voetlicht te brengen.
4.3.
Over het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. De enkele omstandigheid dat de eisende partij lang heeft stilgezeten rechtvaardigt nog niet het oordeel dat de eisende partij geen spoedeisend belang (meer) heeft bij de gevraagde voorziening (HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553). Tijdens de mondelinge behandeling is namens de Belastingdienst gemotiveerd uiteengezet dat hij niet heeft stilgezeten, maar vanaf het moment dat hij wist dat het artikel van [gedaagde sub 1] op de website van de Stichting stond langs diverse wegen heeft geprobeerd het artikel van de website verwijderd te krijgen. [gedaagden] heeft dit op zichzelf niet weersproken. Daarnaast heeft de Belastingdienst ter zitting aangevoerd dat zijn spoedeisend belang er ook in is gelegen dat [gedaagde sub 1] hem diverse strafrechtelijke aangiften in het vooruitzicht heeft gesteld en dat [gedaagden] dus niet van plan is te stoppen met zijn beschuldigingen. Ook dit heeft [gedaagden] niet weersproken. Gezien het voorgaande en gelet op de aard van de beschuldigingen van [gedaagden] en het feit dat die zich nog altijd op de – voor een ieder toegankelijke – website van de Stichting bevinden, is het spoedeisend belang van de Belastingdienst bij zijn vordering tot verwijdering en het verwijderd houden van de beschuldigingen gegeven. Het verweer van [gedaagden] wordt dan ook in zoverre verworpen.
4.4.
Gezien het voorgaande gaat de voorzieningenrechter nu over tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het kader van dit kort geding – anders dan [gedaagden] kennelijk meent – niet ter beoordeling voorligt of hetgeen [gedaagden] beweert over de Belastingdienst en zijn medewerkers, zoals hierboven weergegeven onder 2.14-2.15, feitelijk juist is. Kernvraag die in dit geschil moet worden beantwoord is, of de onder 2.14-2.15 aangehaalde uitingen van [gedaagden] ten opzichte van de Belastingdienst zijn aan te merken als onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Alleen ingeval van onrechtmatigheid bestaat immers grond voor de door de Belastingdienst gevorderde beperking van het grondrecht op vrijheid van meningsuiting, dat is neergelegd in artikel 10 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In dit verband moet een belangenafweging plaatsvinden tussen enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op bescherming van eer en goede naam en persoonlijke levenssfeer.
4.6.
Als belang van [gedaagden] geldt dat hij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en waarschuwend moet kunnen uitlaten over – vermeende – misstanden die de samenleving raken. Het belang van de Belastingdienst is erin gelegen dat zijn individuele medewerkers het recht hebben verschoond te blijven van ernstige beschuldigingen die leiden tot aantasting van hun eer en goede naam alsmede van ontoelaatbare inbreuken op hun persoonlijke levenssfeer. De Belastingdienst heeft er verder belang bij dat hij zijn publieke taak goed kan uitoefenen en dat hij wordt gezien als een betrouwbare organisatie. Daarnaast rust op de Belastingdienst als werkgever de verantwoordelijkheid te zorgen voor een werkomgeving waarin zijn medewerkers, waaronder eisers sub 2 tot en met 5, ongestoord hun werk kunnen doen. Het is mede daarom ook in het belang van de Belastingdienst dat zijn medewerkers in de uitoefening van hun functie verstoken blijven van onrechtmatige publicaties, die de Belastingdienst in een kwaad daglicht stellen. Deze belangen van de Belastingdienst moeten zwaarder wegen dan het belang van [gedaagden] om zich vrij te kunnen uiten. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat er voor [gedaagden], als hij het niet eens is met de beslissingen en/of de handelwijze van de Belastingdienst of individuele medewerkers van de Belastingdienst, andere wegen open staan. Zo kan [gedaagden] een klacht indienen, bezwaar maken of aangifte bij de politie doen. Het aan de digitale schandpaal nagelen van de Belastingdienst en zijn medewerkers door deze met naam en toenaam op een – voor een ieder toegankelijke – website van ernstige vergrijpen te beschuldigen is niet de geëigende weg en gaat te ver. Gezien het voorgaande kwalificeren de uitlatingen van [gedaagden] als vermeld onder 2.14-2.15 als onrechtmatig, zowel jegens de Belastingdienst als organisatie als jegens eisers 2 tot en met 5 afzonderlijk.
4.7.
Het voorgaande leidt tot onverkorte toewijzing van de vorderingen die zijn weergegeven in 3.1 onder a, b en c.
4.8.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld (3.1 onder d). De kosten aan de zijde van de Belastingdienst worden begroot op:
- dagvaarding € 95,77
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.519,77
4.9.
De gevorderde nakosten (3.1 onder e) zullen worden toegewezen als vermeld in het dictum.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één aan de veroordeling voldoet de ander zal zijn bevrijd, om binnen twee dagen na betekening van het vonnis alle beschuldigingen van onrechtmatige en strafbare handelingen aan het adres van de Belastingdienst en zijn medewerkers, zoals in de dagvaarding onder 2.28 en 2.29 nader omschreven (geciteerd onder 2.14 en 2.15 van dit vonnis), alsmede de namen van deze medewerkers, te (doen) verwijderen en verwijderd te houden van de website op het domein stichtingafkoopbelastingschulden.nl;
5.2.
veroordeelt [gedaagden], ieder voor zich, om zich te onthouden van toekomstige uitingen in het openbaar van beschuldigingen van onrechtmatige en strafbare handelingen aan het adres van de Belastingdienst en/of andere medewerkers van de Belastingdienst, via welk medium dan ook (in de krant, op de radio, op de televisie, op internet, per e-mail of anderszins), met betrekking tot het in de dagvaarding onder 2.1-2.26 beschreven geschil en de daaruit voortgevloeide klachten en procedures, en om niet toe te staan of te bewerkstelligen dat anderen dergelijke beschuldigingen uiten op websites waarover [gedaagden] de feitelijke macht kan uitoefenen;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan de Belastingdienst een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1 en 5.2 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Belastingdienst tot op heden begroot op € 1.519,77, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2014.
Coll.: JC