ECLI:NL:RBGEL:2014:5497

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 augustus 2014
Publicatiedatum
29 augustus 2014
Zaaknummer
05/860805-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door een vrouw op haar levensgezel met een mes

Op 29 augustus 2014 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige vrouw uit Culemborg, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op haar levensgezel. De rechtbank oordeelde dat de vrouw op 12 maart 2013, ter uitvoering van haar voornemen om haar levensgezel van het leven te beroven, hem met een mes in de hals heeft gestoken. De vrouw werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en moest daarnaast een schadevergoeding van € 4.187,79 betalen aan het slachtoffer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw op de bewuste dag met een mes naar haar levensgezel is gegaan en hem meerdere keren heeft gestoken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, wat leidde tot een lagere straf. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar de rechtbank vond de feiten voldoende bewezen.

De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, beoordeeld en deze grotendeels toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de vrouw verantwoordelijk was voor de schade die het slachtoffer had geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer, die met blijvende littekens moet leven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/860805-13
Datum zittingen : 24 juni 2013, 26 augustus 2013, 24 januari 2014 en 15 augustus 2014
Datum uitspraak : 29 augustus 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. A.D. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 12 maart 2013 te Culemborg, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, haar levensgezel [slachtoffer], van het leven te beroven, opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een mes een of meermalen in de halsstreek en/of op/in andere delen van het lichaam heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder primair niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 12 maart 2013 te Culemborg, aan een persoon, te weten haar levensgezel [slachtoffer], opzettelijk, al dan niet met voorbedachte rade, zwaar lichamelijk letsel (een of meer steek- en/of snijwonden)) heeft toegebracht, door deze opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een mes een of meermalen in de halsstreek en/of op/in andere delen van het lichaam te steken en/of snijden;
althans, indien het vorenstaande onder subsidiair niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 12 maart 2013 te Culemborg, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan haar levensgezel [slachtoffer], opzettelijk, al dan niet met voorbedachte rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, met een mes een of meermalen in de halsstreek en/of op/in andere delen van het lichaam heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 15 augustus 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] (advocaat mr. D. Simo) zich schriftelijk in het geding gevoegd.
De officier van justitie, mr. A.M. Fellinger, heeft gerekwireerd.
Verdachte en haar raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 maart 2013 is te Culemborg de levensgezel van verdachte, [slachtoffer], met een mes eenmaal in zijn halsstreek gestoken en in zijn wang en kin gesneden. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot moord op [slachtoffer].
Ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is geweest van voorbedachte raad heeft de officier van justitie, buiten het technisch bewijs en getuigenbewijs, verwezen naar de bebloede telefoon van [slachtoffer] die in zijn nachtkastje is aangetroffen, terwijl [slachtoffer] zelf heeft verklaard dat hij zijn telefoon beneden op de eettafel had neergelegd. Het bloed dat op de telefoon is aangetroffen bleek van verdachte te zijn. Met die telefoon is om 09.39 uur een sms-bericht verstuurd waarmee verdachte zich kennelijk een alibi had willen verschaffen. De schrijfstijl van dat sms-bericht past bij de schrijfstijl die verdachte hanteerde in eerder door haar verzonden sms-berichten. Ook waren de telefoonnummers van verdachtes schoonouders in de telefoon van [slachtoffer] geblokkeerd, terwijl [slachtoffer] verklaart dit niet te hebben gedaan. Daarnaast wijst de officier van justitie op omstandigheden als het ‘financiële bedrog’ door verdachte dat juist die morgen zou uitkomen, het feit dat verdachte als ‘uit het niets’ heeft gestoken, de familiaire verhoudingen tot dat moment, en het nieuwe vleesmes.
Het standpunt van de verdediging
Primair wordt vrijspraak bepleit, omdat te veel twijfel bestaat over de feitelijke toedracht, waarbij (zie hierna onder 4 en 5) een noodweer- respectievelijk noodweerexces scenario wordt geschetst.
De verdediging stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de amnesie (het tijdelijke geheugenverlies) van verdachte zeer aannemelijk is. De verklaring die verdachte wel heeft kunnen afleggen, wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen.
Het onderzoek is gekenmerkt door tunnelvisie, waarbij niet naar ontlastend bewijsmateriaal is gezocht.
De verklaring van [slachtoffer] is onbetrouwbaar en ongeloofwaardig.
Subsidiair is de verdediging van mening dat er – in ieder geval – geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat sprake verdachte voldoende tijd heeft gehad voor kalm beraad, evenmin dat sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, en wijzen alle omstandigheden juist op een van buiten komende situatie waardoor direct gehandeld moest worden.
Beoordeling door de rechtbank
Zoals onder de vaststaande feiten is opgenomen, is [slachtoffer] op 12 maart 2013 met een mes gestoken.
Dader
De eerste vraag die dan moet worden beantwoord is of het verdachte is geweest die hem heeft gestoken. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.
[slachtoffer] heeft als volgt verklaard: Hij lag op zijn linkerzij in bed. Hij zag dat verdachte met een mes vooruitgestoken in haar rechterhand naar hem toekwam. Hij zag dat zij met het mes een steekbeweging richting de rechterzijde van zijn hals maakte. Hij voelde dat het mes in zijn hals gestoken werd. Hij voelde dat verdachte hem nog een keer stak. Het mes raakte zijn kin en wang. Hij heeft verdachte het mes afhandig gemaakt en is met het mes in zijn rechterhand over de overloop naar beneden gerend . [3]
Ook verdachte heeft op dit punt verklaard. Zij heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat ze bezig was met het afdrogen van de vaat toen [slachtoffer] van boven iets riep. Zij is met een groene theedoek met (daarin) een aardappelschilmesje, een dunschiller, misschien nog een mes en een groot vleesmes in haar linkerhand, naar boven gelopen. [slachtoffer] was in de slaapkamer. Zij liep naar het nachtkastje aan de kant waar [slachtoffer] sliep. [slachtoffer] zat ook aan die kant rechtop op het bed. Het vleesmes had zij die ochtend uit de verpakking gehaald. Verdachte heeft in het nachtkastje van [slachtoffer] gekeken terwijl zij in haar linkerhand de theedoek met daarin de messen vasthield. Het volgende dat verdachte zich kan herinneren is dat zij zag dat [slachtoffer] over het bed naar het voeteneinde kroop, van het bed afstapte en naar beneden rende. Ze zag toen ook dat [slachtoffer] het grote mes dat zij in haar hand had gehad, in zijn hand had. [4]
De forensisch arts, [arts 1], heeft in een letselverklaring ten slotte het volgende opgenomen:
“(…) Gezien de diepte van de steekverwonding met intree letsel de rechter hals en uittree letsel de rechter rug en de daarbij gepaard gaande lichamelijke stress reactie ten gevolge van de pijn, acht ik het zeer onwaarschijnlijk dat [slachtoffer] in staat is geweest om zichzelf deze verwonding toe te brengen. (…)” [5]
Opzet
Vervolgens moet worden vastgesteld of verdachte het opzet, al dan niet voorwaardelijk, heeft gehad op ofwel het dodelijk dan wel zwaar verwonden van [slachtoffer].
Bij de beantwoording van deze vraag neemt de rechtbank, waar verdachte zich niet uitlaat cq. zich niet kan uitlaten over de vraag of sprake was van opzet, de uiterlijke verschijningsvorm van het voorgevallene, in beschouwing. De rechtbank kijkt in het bijzonder naar de aard en omvang van het letsel, de plaats van het letsel en het gebruikte wapen.
Aard, omvang en locatie letsel
In voornoemde letselverklaring van de forensisch arts is opgenomen dat [slachtoffer] diverse kleinere steekverwondingen in zijn gelaat had en één diepe steekverwonding in zijn rechterhals.
De arts schrijft: “Op grond van de medische rapportage en mondelinge toelichting van de behandelend chirurg is het zeer waarschijnlijk dat het stekend voorwerp vanaf de rechter hals het lichaam is binnen gedrongen en er via de rechter rug weer een uittree verwonding is toegebracht. (…) Kan gesteld worden dat twee grote vaten, een ader en een slagader (…) blootlagen cq op een haar na niet geraakt zijn. (...) In beginsel is de verwonding aan de rechterhals doorlopend tot in de rechter rug dodelijk geweest omdat hierbij dodelijke bloedingen hebben kunnen ontstaan. [6]
Het gaat dus om een steekverwonding die vanaf de hals, dwars door het lichaam heen, bij de rug er weer is uitgekomen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm en meer in het bijzonder op de verklaring van de arts leidt het geen twijfel dat het door verdachte aan [slachtoffer] toegebrachte letsel in beginsel dodelijk had kunnen zijn.
Het mes
De rechtbank acht bewezen dat [slachtoffer] is gestoken met een groot scherp koksmes.
Uit de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] volgt dat verdachte met diverse messen naar boven is gelopen. Deze messen had verdachte samen met een theedoek vast, op het moment dat zij de slaapkamer in liep. Verdachte heeft verklaard dat ze het mes pas die ochtend uit de verpakking had gehaald. Ze had het nodig om die avond vlees mee te snijden, het mes dat zij al had was daarvoor te bot. [7]
Na het steekincident is [slachtoffer] met een mes in zijn hand naar beneden gegaan.
In het proces-verbaal van bevindingen van 12 maart 2013 is door de verbalisant geverbaliseerd dat zij zag dat in de woonkamer achter de eettafel een man lag. Zij zag dat voor de eettafel een mes op de grond lag. Over het mes lag een shirt. De verbalisant zag dat het shirt bebloed was [8]
Uit het proces-verbaal van forensisch onderzoek blijkt dat de DNA-profielen verkregen uit de bloedsporen op het in de woonkamer aangetroffen mes (bemonsteringen
AAFS1115NL#01 tot en met #06) afkomstig kunnen zijn van het slachtoffer [slachtoffer] (matchkans kleiner dan één op één miljard)
Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat het mes, dat in de woonkamer is aangetroffen, het mes was waarmee verdachte [slachtoffer] heeft gestoken.
Dit wordt ook onderschreven door de verklaring van de forensisch arts, waar hij op de vraag met welk type mes de verwondingen zijn toegebracht, antwoordt dat, hoewel zekerheid niet valt te geven, de verwonding aan de rechterhals “zou kunnen passen bij een mes dat aan één kant snijdend is (…)”. [9]
Foto’s van het betreffende mes zijn opgenomen in het dossier. [10]
Het gaat, zo stelt de rechtbank vast, om een groot (het lemmet ervan is 19 cm. lang [11] ) nieuw en – dus – scherp koksmes.
Gezien de aard van de verwondingen kan het niet anders zijn dan dat verdachte het mes met kracht in de hals van [slachtoffer] heeft gestoken.
De rechtbank concludeert op basis van al het voorgaande – aard en omvang van het letsel, plaats van het letsel, het mes en de kracht waarmee is gestoken – dat verdachte het opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Voorbedachte raad
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van een poging tot moord, dan wel van een poging tot doodslag.
Het verschil tussen een poging tot moord en een poging tot doodslag is gelegen in het antwoord op de vraag of de poging tot opzettelijke levensberoving door verdachte al dan niet met voorbedachte raad is begaan. Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad dient vast komen te staan dat de verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank stelt vast dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat zich (kort) voor of tijdens het toebrengen van de steekwonden door verdachte heeft afgespeeld.
Verdachte kan zich daarvan niets herinneren, waarschijnlijk als gevolg van een ‘mnestic bloc syndrome’, zoals psychiater [psychiater] beschrijft in zijn aanvullende rapportage Pro Justitia.
De verklaring van [slachtoffer] is gedetailleerd maar de rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] niet geheel consistent is in zijn verklaringen, bijvoorbeeld ten aanzien van de vraag hoe vaak hij is gestoken. Bovendien wordt zijn verklaring slechts ten dele ondersteund door de aangetroffen bloedsporen, zoals de deskundige [deskundige] in zijn aanvullend ‘rapport bloedspoorpatroononderzoek’ concludeert. De rechtbank twijfelt daarom aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]. Daarbij wijst zij ook op de opmerking van de verbalisanten die het sporenonderzoek in de woning hebben verricht, dat het opvallend was dat, ondanks het geringe tijdsverloop tussen daad en tijdstip onderzoek, zeer veel bloeddruppels op het laminaat waren ingedroogd en los hadden gelaten van de ondergrond.
Weliswaar staat daar tegenover dat een aantal zaken zou kunnen pleiten voor voorbedachte raad: in het bijzonder wijst de rechtbank op het sms-bericht dat om 9.39 uur die morgen is verstuurd vanaf de telefoon van [slachtoffer] naar de vader van [slachtoffer] met de tekst “Pa je moet nu hier komen anders gaat het niet goed.[verdachte] is al onderweg naar ma moet ze daar even wachten”. Verbalisanten hebben vastgesteld dat de schrijfwijze van dit tekstbericht overeenkomsten vertoont met de schrijfwijze van andere berichten die verdachte heeft gestuurd. Bovendien is de telefoon later aangetroffen met bloed daarop, dat waarschijnlijk van verdachte was. De telefoon bleek geblokkeerd voor inkomend telefoonverkeer van de ouders van [slachtoffer].
Ook is het opmerkelijk dat verdachte diezelfde ochtend een nieuw vleesmes uit de verpakking had gehaald. Voorts staat niet ter discussie dat, eveneens diezelfde ochtend, waarschijnlijk zou uitkomen dat verdachte al meerdere maanden de hypotheeklasten niet meer voldeed.
Echter, de bebloede telefoon is niet bij de doorzoeking aangetroffen maar pas enkele dagen later, door de vader van [slachtoffer]. Verdachte ontkent bovendien stellig dat zij het betreffende sms-bericht heeft verzonden (evenals [slachtoffer] dat ontkent). De politie heeft niet kunnen vaststellen wanneer de blokkering op de telefoon heeft plaatsgevonden. Dit maakt dat bij de rechtbank twijfels blijven bestaan over de precieze toedracht. De omstandigheid dat deskundige [deskundige] van het NFI concludeert dat zowel het door verdachte als door [slachtoffer] geschetste scenario slechts deels past bij de door hem aangetroffen en geanalyseerde bloedsporen, bevestigen de rechtbank in haar twijfel.
Weliswaar is daar een aantal opmerkelijkheden, zoals boven genoemd, over het nieuwe mes en de spanningen van diezelfde morgen, maar deze opmerkelijkheden zijn onvoldoende om buiten twijfel te kunnen vaststellen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte raad van het leven heeft willen beroven.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde voorbedachte rade .
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
zij 12 maart 2013 te Culemborg, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk, haar levensgezel [slachtoffer], van het leven te beroven, opzettelijk, met een mes meermalen in de halsstreek en in andere delen van het lichaam heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging doodslag
Ten aanzien van de strafbaarheid van het feit:
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat verdachte primair een beroep op noodweer toekomt. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de zeer kleine ruimte waarin het incident plaatsvond en de positie van verdachte en [slachtoffer], het niet mogelijk was voor verdachte om te ontsnappen indien zij zou zijn aangevallen. Voorts valt niet vast te stellen welke handelingen eerst zijn gepleegd, maar duidelijk is wel dat verdachte meerdere klappen heeft gekregen en snijwonden in haar handen heeft.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van noodweer. Er is evenmin gebleken dat zich vanwege de ongelukkige relatie waarin verdachte en [slachtoffer] zaten een situatie heeft voorgedaan die een succesvol beroep op tardief noodweer zou kunnen doen slagen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een gerechtvaardigd beroep op noodweer strenge criteria gelden waaraan slechts in uitzonderlijke, telkens individueel te benaderen, gevallen wordt voldaan. Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is geweest van een gerechtvaardigde inbreuk op het verbod van eigenrichting, geboden door noodzakelijke verdediging, dienen steeds de specifieke feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 3 reeds heeft overwogen kan onvoldoende worden vastgesteld wat zich kort voor of tijdens het toebrengen van de steekwonden door verdachte heeft afgespeeld. Verdachte kan zich daarvan niets herinneren en de verklaring van het slachtoffer wordt niet ondersteund door de aangetroffen bloedsporen.
Dat er sprake zou zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte waartegen zij zich mocht verdedigen kan dan ook niet worden vastgesteld.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Bij gebreke van een situatie waarin het voor verdachte was geboden zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding, kan het beroep op noodweerexces zoals de raadsman dat subsidiair heeft gedaan, evenmin slagen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde, poging tot moord, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit. Zij heeft erop gewezen dat het maar weinig had gescheeld of het slachtoffer was overleden. Een langdurige gevangenisstraf, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, is onontkomelijk, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen dan is de verdediging van mening dat rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft gedurende meerdere jaren vele geweldshandelingen van [slachtoffer] moeten verduren en er bestaat nog steeds geen duidelijkheid over de prognose van haar ziekte. Ten gevolge van haar detentie heeft verdachte een grote vertraging opgelopen bij de behandeling van haar ziekte. Daarnaast heeft verdachte inmiddels haar kinderen anderhalf jaar niet meer gezien. Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Gelet op alle omstandigheden is de verdediging van mening dat geen nadere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden. De verdediging verwijst hierbij ook naar het reclasseringsadvies waarin een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf wordt geadviseerd met een meldplicht en een verplichting tot het ondergaan van een behandeling.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte, gedateerd 3 juli 2014; en
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 20 juni 2013 en een aanvullend reclasseringsadvies, gedateerd 23 augustus 2013, betreffende verdachte;
  • een psychologisch onderzoek Pro Justitia van [psycholoog], psycholoog, gedateerd 5 juli 2013;
  • een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van [psychiater], gedateerd 20 augustus 2013;
  • een aanvullend rapport Pro Justitia van [psychiater], gedateerd 22 augustus 2013
  • een (gedrags)neurologisch onderzoek Pro Justitia van prof. Dr. [arts 2], gedragsneuroloog, gedateerd 19 augustus 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van haar partner door hem met een mes door de hals te steken.
Met haar handelen heeft zij een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en het is aan het toeval te danken dat [slachtoffer] niet aan zijn verwondingen is overleden.
[slachtoffer] zal met de zichtbare en met de onzichtbare littekens die hij aan het incident heeft overgehouden moeten leren leven. Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Hoewel de rechtbank zich bewust is van de precaire gezondheidssituatie van verdachte en verdachte om deze reden eerder ook uit de voorlopige hechtenis geschorst is, vind de rechtbank gelet op de ernst van het feit en de geschetste huidige gezondheidssituatie van verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van acht jaar geëist. Hoewel een langdurige straf op zijn plaats is, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, in de eerste plaats omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie de voorbedachte raad niet bewezen acht.
De rechtbank houdt daarnaast in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte te kampen heeft met zeer ernstige gezondheidsproblemen. Daarnaast heeft verdachte haar kinderen al anderhalf jaar niet gezien en moeten de kinderen hun moeder missen.
Ook is verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen. Voorts staat niet ter discussie dat al jaren sprake was van een zeer moeizame relatie tussen verdachte en [slachtoffer].
Hoewel de psychiater [psychiater] heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van PDD NOS, een autisme spectrum stoornis, heeft de psychiater geen reden gezien aan te nemen dat daarom bij verdachte sprake zou zijn van verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank zal daarmee dan ook geen rekening – in het voordeel van verdachte – houden.
Gelet op de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de hierna te bepalen duur van de op te leggen gevangenisstraf alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank het evenmin noodzakelijk om de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd, in het bijzonder gericht op diagnose en behandeling van de door de psychiater geconstateerde stoornis, op te leggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
6A. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
Middels het indienen van een voegingsformulier, gedateerd 21 augustus 2013, heeft
[slachtoffer] een bedrag van € 4.937,90 gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit. Het bedrag van € 4.937,90 valt blijkens de toelichting op de vordering uiteen in een bedrag van € 1.937,90 aan materiële schade en
€ 3.000,- aan immateriële schade. Deze materiële schade bestaat uit € 293,60 ter zake van reiskosten, € 894,19 ter zake van ziektekosten en € 750,- ter zake van bed en beddengoed.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 4.937,90 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 59 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de vordering niet voldoende is onderbouwd en dat de genoemde medische kosten buiten het eigen risico vallen. Daar dit ook niet blijkt uit de stukken, dienen de kosten buiten het eigen risico niet-ontvankelijk te worden verklaard. Daarnaast heeft verdachte gesteld dat zij het bed zelf betaald heeft en dat dit een stuk goedkoper was dan wat nu door de benadeelde partij wordt gevorderd. Ook deze kosten dienen naar mening van de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten slotte ziet de verdediging verschillen met de zaak welke ter onderbouwing van de immateriële schade is overgelegd en om die reden verzoekt de verdediging het bedrag aan immateriële schade te matigen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht het hierboven genoemde feit wettig en overtuigend bewezen. Dit brengt met zich dat verdachte verantwoordelijk en aansprakelijk is voor de schade die daaruit als rechtstreeks gevolg voortvloeit.
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade in haar geheel toewijzen.
Voor wat betreft de materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de schade terzake van de reiskosten en de ziektekosten voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is.
De schade ter zake van het bed en het beddengoed, zal door de rechtbank worden afgewezen. Verdachte heeft dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij gemotiveerd betwist en [slachtoffer] heeft de vordering onvoldoende onderbouwd. Om die reden is dit deel van de vordering van de benadeelde partij niet voor toewijzing vatbaar.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 4.187,79 (vierduizend honderdzevenentachtig euro en negenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 4.187,79 (vierduizend honderdzevenentachtig euro en negenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 51 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. E. de Boer (voorzitter), mr. N.K. van den Dungen- Dijkstra en mr. M.C. Gerritsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 augustus 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, districtsrecherche locatie Tiel, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2013023490 ED, gesloten op 12 augustus 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 14 maart 2013, p. 93 en een schriftelijk bescheid te weten, een brief van het Universitair Medisch Centrum Ziekenhuis te Utrecht, d.d. 2 april 2013, p. 109 en 110.
3.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer], d.d. 19 maart 2013, p. 101.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 maart 2013, p. 36 onderaan en 37 bovenaan en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2013.
5.Een schriftelijk bescheid, te weten een Letselverklaring, opgesteld door forensisch arts mr. drs. [arts 1], d.d. 14 juni 2013, p. 417.
6.Een schriftelijk bescheid, te weten een Letselverklaring, opgesteld door forensisch arts mr. drs. [arts 1], d.d. 14 juni 2013, p. 417.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 13 maart 2013, p. 36 en haar verklaring afgelegd ter terechtzitting van 26 augustus 2013
8.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 12 maart 2013, p. 64 vijfde en zesde alinea.
9.Een schriftelijk bescheid, te weten een Letselverklaring, opgesteld door forensisch arts mr. drs. [arts 1], d.d. 14 juni 2013, p. 418, onder 6.
10.Proces-verbaal van bevindingen, fotobijlage p. 69 en proces-verbaal sporenonderzoek p. 378, met fotobijlagen ihb de foto’s 1 t/m 4 op p. 381 en 382
11.Het proces-verbaal sporenonderzoek, p. 379