In deze zaak heeft eiser, [X], een verzoek tot herziening van aanslagen inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 1996 tot en met 1999, 2000, 2003 en 2004 ingediend bij de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo. Dit verzoek werd door de inspecteur afgewezen, waarna het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing op 8 april 2013 niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 21 februari 2014 een comparitie heeft gehouden. Tijdens deze zitting heeft eiser een wrakingsverzoek ingediend, dat door de wrakingskamer werd afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te brengen.
Het tweede onderzoek ter zitting vond plaats op 7 augustus 2014, waarbij eiser niet verscheen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten, ondanks dat eiser nadere stukken had ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat de inspecteur het verzoek om herziening terecht heeft aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering, aangezien er geen andere wettelijke grondslag voorhanden was. De rechtbank heeft vastgesteld dat tegen de beslissing van de inspecteur geen bezwaar openstond, waardoor het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft verzocht om een alomvattend onderzoek naar de gang van zaken, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen invloed zou hebben op de uitkomst van de procedure.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.