ECLI:NL:RBGEL:2014:5212

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
14 augustus 2014
Zaaknummer
ZUT 2014/23 KZ ZA
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in familierechtelijke procedure met betrekking tot omgangsregeling minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 juni 2014 een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoeker, die betrokken was bij een familierechtelijke procedure betreffende de omgangsregeling van zijn minderjarig kind. Verzoeker had de rechter, mr. M.M. Moolenburgh, gewraakt na een mondelinge behandeling op 30 april 2014, waarin hij vond dat de rechter niet onpartijdig was geweest. De wrakingskamer heeft het verzoek om heropening van de behandeling van het wrakingsverzoek afgewezen, maar heeft het verzoek tot wraking van de rechter toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de rechter zich niet lijdelijk had opgesteld en dat er geen sprake was van vooringenomenheid, behalve in de uitlatingen die de rechter had gedaan tijdens de mondelinge behandeling. De wrakingskamer concludeerde dat de woorden van de rechter, zoals 'superslecht', de indruk wekten dat zij vooringenomen was, wat leidde tot de toewijzing van het wrakingsverzoek. De behandeling van de onderliggende procedure zal worden overgenomen door een andere rechter. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingsnummer: ZUT 2014/23 KZ ZA
Beslissing van 12 juni 2014 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [plaats],
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M.M. Moolenburgh,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verzoeker is belanghebbende in de familierechtelijke procedure (zaaknummer 259060 FZRK 14-347) die is begonnen met een brief van zijn minderjarig kind aan de rechtbank met betrekking tot de omgangsregeling (de zogeheten ‘eigen ingang minderjarige’ ex artikel 1:377g Burgerlijk Wetboek) en een kindgesprek. In vervolg op dit gesprek heeft op 30 april 2014 in die zaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarin de ouders zijn opgeroepen en verschenen als belanghebbenden. De rechter heeft na afloop die mondelinge behandeling gesloten en bepaald dat binnen vier weken een beschikking zal worden gegeven.
1.2
Na afloop van voormelde mondelinge behandeling heeft verzoeker bij brief van 30 april 2014 de rechter gewraakt. Op 8 mei 2014 is bij de rechtbank ingekomen een door verzoeker gecorrigeerde versie van het inleidende wrakingsverzoek. Verder heeft verzoeker bij (onder meer) brieven van 2 mei 2014, 12 mei 2014, 15 mei 2014, 16 mei 2014, 20 mei 2014, 23 mei 2014 zijn wrakingsverzoek van aanvullingen voorzien (totaal 142 doorgenummerde alinea’s).
1.3
De rechter heeft niet in de wraking berust. Door de rechter is een verweerschrift, gedateerd 17 mei 2014, ingediend.
1.4
Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer behandeld achter gesloten deuren op de zitting van 26 mei 2014. Verzoeker en de rechter zijn bij de behandeling verschenen. Na sluiting van die behandeling is medegedeeld dat de beslissing van de wrakingskamer binnen drie weken zal worden gegeven.
1.5
Bij brief van 27 mei 2014 (per post ontvangen op 4 juni 2014) heeft verzoeker verzocht, onder aanvulling van de wrakingsgronden, om heropening van het onderzoek door de wrakingskamer.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Uit hetgeen door verzoeker (uitgebreid) op schrift is gesteld, leidt de wrakingskamer af dat verzoeker een wrakingsverzoek tegen de rechter heeft ingediend om - samengevat en zakelijk weergegeven - de navolgende redenen.
2.2
De rechter heeft ten onrechte, mede gelet op het Procesreglement Gezag en Omgang, geweigerd kennis te nemen van een door verzoeker opgesteld verweerschrift en heeft nagelaten hem tijdig aan te geven hoe hij dat verweerschrift wel zou kunnen indienen. Omtrent indiening van dat verweerschrift is verzoeker voor de mondelinge behandeling door de rechtbank gebrekkig voorgelicht. De rechter heeft niet gemeld wat de minderjarige wilde veranderen aan de omgangsregeling. Naar mening van verzoeker blijkt uit de bejegening van verzoeker door de rechter dat zij jegens hem vooringenomen is. De rechter heeft onvoldoende geluisterd naar hetgeen verzoeker ter sprake heeft gebracht; er is onvoldoende hoor en wederhoor toegepast. De rechter heeft zich bovendien niet lijdelijk opgesteld. Haar houding was begunstigend ten aanzien van verzoekers ex-partner. Ten onrechte heeft de rechter zich niet verdiept in de achtergronden van de zaak en heeft zij het verzoek van verzoeker om het verlenen van vervangende toestemming ter zake van een (medische) behandeling van de minderjarige geweigerd. Bovendien bevat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 april 2014 fouten.
2.3
Op grond van het vorenstaande stelt verzoeker dat de rechter jegens hem vooringenomen is danwel de schijn daartoe heeft gewekt.

3.Het standpunt van de rechter

3.1
De rechter heeft uiteengezet dat en waarom zij het verweerschrift aan verzoeker heeft teruggegeven, alsmede binnen welke context de gewraakte opstelling geplaatst moet worden. Op dat verweer zal hierna voor zover nodig worden ingegaan.

4.De beoordeling door de rechtbank

4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan de rechter die een zaak behandelt op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Het verzoek om heropening
4.3
Na sluiting van het onderzoek op de zitting van de wrakingskamer van 26 mei 2014 heeft verzoeker schriftelijk verzocht om heropening van de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer. De reden daarvoor is dat volgens verzoeker bij die behandeling nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen.
De wrakingskamer wijst het verzoek om heropening af.
Verzoeker heeft zijn schriftelijke wrakingsverzoek zeer uitgebreid toegelicht, zowel voor als tijdens de behandeling door de wrakingskamer. Vervolgens heeft de wrakingskamer, gehoord verzoeker en de rechter, het onderzoek gesloten en bepaald dat de schriftelijke beslissing binnen drie weken zou volgen. De wrakingskamer ziet geen aanleiding tot heropening van de behandeling van het wrakingsverzoek. Het inhoudelijke debat (ter zitting) dient immers binnen redelijke termijn en grenzen afgerond te worden, ook wanneer het verhandelde ter zitting stof geeft voor nadere reacties.
Verdere beoordeling
4.4
De wrakingskamer stelt voorop dat zij geen appelinstantie is. Een negatief ervaren beslissing, een onwelgevallige of zelfs een beslissing waarvan de juistheid ernstig moet worden betwijfeld, is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking. Dit is anders, als de beslissing zo zeer onbegrijpelijk is, dat voor deze beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter.
4.5
De wrakingsgronden van verzoeker hebben in de kern betrekking op informatieverstrekking over de procedure voor de mondelinge behandeling op 30 april 2014 door de rechtbank alsmede op beslissingen van en bejegening door de rechter tijdens de mondelinge behandeling van 30 april 2014.
4.5.1
Informatieverstrekking voor de mondelinge behandeling
Niet in geschil is dat verzoeker voorafgaand aan de mondelinge behandeling een aantal maal met de rechtbank contact heeft opgenomen met de vraag of hij een verweerschrift kon indienen en dat hij op die vraag van rechtbankmedewerkers uiteenlopende antwoorden heeft gekregen. Het ene antwoord hield in dat indiening van een verweerschrift mogelijk was, het andere antwoord hield in dat hij voor indiening van een verweerschrift een advocaat nodig had.
De wrakingskamer overweegt dat het te betreuren valt dat verzoeker vooraf door rechtbankmedewerkers uiteenlopende informatie is verstrekt omtrent de mogelijkheden van indiening van een verweerschrift. Daarvan valt de rechter echter geen wrakingswaardig verwijt te maken, nu die informatie niet door haar is verstrekt. Op deze grond kan het wrakingsverzoek derhalve niet slagen.
4.5.2
Procesbeslissingen
- Het verweerschrift
De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling op 30 april 2014 het verweerschrift ongelezen aan verzoeker teruggegeven. Zij heeft daarbij excuses aangeboden voor de gang van zaken rondom de informatieverstrekking voor die zitting. De rechter heeft ter zitting van de wrakingskamer toegelicht dat zij het verweerschrift ongelezen heeft teruggegeven omdat indiening van een verweerschrift in de onderhavige procedure (met of zonder advocaat) volgens haar niet mogelijk is.
De wrakingkamer merkt deze beslissing aan als een procesbeslissing. Het is niet aan de wrakingskamer te beoordelen of deze beslissing al dan niet juist is. Zoals onder 4.4 hiervoor is vermeld, ligt ter beoordeling voor of de beslissing zo zeer onbegrijpelijk is dat voor deze beslissing redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter.
De wrakingskamer is van oordeel dat hiervan geen sprake is.
Uit de toelichting van de rechter ter zitting van de wrakingskamer en uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 april 2014 blijkt namelijk dat de rechter de beslissing genomen heeft vanuit de veronderstelling dat indiening van een verweerschrift in een procedure als de onderhavige niet mogelijk was. Schending van hoor en wederhoor ten aanzien van het onderwerp van de procedure heeft niet plaatsgevonden. De rechter heeft immers aangegeven dat verzoeker wel de gelegenheid kreeg om zijn standpunt uiteen te zetten.
Anders dan verzoeker verder heeft aangevoerd, levert het feit dat verzoeker niet onmiddellijk na indiening van zijn verweerschrift op 22 april 2014 en evenmin voor de mondelinge behandeling op 30 april 2014 eenduidig is gewezen op het feit dat dit niet kon, geen omstandigheid op die de wraking rechtvaardigt. Alleen al niet omdat de rechter voorafgaand aan de mondelinge behandeling geen mededelingen heeft gedaan of beslissingen heeft genomen over de mogelijkheid van indiening van het verweerschrift. Juist is dat verzoeker eenduidig en schriftelijk had moeten worden geïnformeerd over de onmogelijkheid van het in persoon indienen van een verweerschrift. Het enkele feit dat dit niet is gebeurd en dat eerst ter zitting door de rechter het verweerschrift is teruggegeven brengt niet met zich, mede gezien het korte tijdsverloop en de mededeling tijdens de mondelinge behandeling aan verzoeker dat hij zijn standpunt wel uiteen kon zetten, dat sprake is van vooringenomenheid of dat de schijn daarvan objectief gerechtvaardigd is gewekt.
Hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd met betrekking tot deze procesbeslissing kan aan het vorenstaande niet afdoen zodat dit geen verdere bespreking behoeft.
- Vervangende toestemming medische behandeling
Voor zover het wrakingsverzoek betrekking heeft op de weigering van de rechter een beslissing te nemen op het tijdens de mondelinge behandeling door verzoeker gedane verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming voor een (medische) behandeling/begeleiding van de minderjarige, kan het naar het oordeel van de wrakingskamer niet slagen.
De rechter heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 30 april 2014 aangegeven dat het verlenen van dergelijke toestemming niet mogelijk is gelet op de beperkte mogelijkheden in de onderhavige procedure. Naar het oordeel van de wrakingskamer valt niet in te zien dat en waarom de betreffende mededeling (beslissing) van de rechter gelet op het onderwerp van de onderhavige procedure blijk zou geven van vooringenomenheid. Op deze grond kan het wrakingsverzoek derhalve evenmin slagen. Het verzoek van de vader betreft een zelfstandig verzoek, dat met tussenkomst van een advocaat had moeten worden ingediend.
4.5.3
Zaaksbehandeling, bejegening, proces-verbaal
- Zaaksbehandeling
Verzoeker moet worden toegegeven dat blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 30 april 2014 door de rechter niet is aangegeven wat de minderjarige wilde wijzigen aan de omgangsregeling. Uit datzelfde proces-verbaal blijkt echter wel dat besproken is dat de minderjarige de omgangsregeling wilde wijzigen, dat tijdens de mondelinge behandeling verschillende mogelijkheden omtrent de invulling van de regeling zijn besproken en dat verzoeker zich daarover heeft kunnen uitlaten. Naar het oordeel van de wrakingskamer geeft deze gang van zaken geen blijk van vooringenomenheid van de rechter.
De stelling van verzoeker dat de rechter zich ten onrechte niet lijdelijk heeft opgesteld tijdens de mondelinge behandeling op 30 april 2014 kan de wraking evenmin rechtvaardigen. Naar het oordeel van de wrakingskamer ligt in het karakter van een procedure als de onderhavige besloten dat de rechter zich niet (strikt) lijdelijk opstelt. In het licht van die procedure en de wijze waarop deze is begonnen (brief minderjarige) geeft het noemen van verschillende opties door de rechter (of uitproberen onderlinge opbouwregeling of het geven van een beslissing door de rechter) als zodanig geen blijk van vooringenomenheid. Dit geldt ook voor de stelling van verzoeker dat de rechter zich ten onrechte niet veroordelend heeft uitgelaten over de opstelling van de ex-partner als het gaat om haar afwijzing van mediation. Niet valt in te zien dat de rechter daarvan een wrakingswaardig verwijt valt te maken.
De omstandigheid dat de rechter geen kennis heeft genomen van de “oude dossiers” rechtvaardigt als zodanig niet de toewijzing van het wrakingsverzoek. De rechter was immers belast met de behandeling van het onderhavige verzoek van de minderjarige.
Uit de ter zitting van de wrakingskamer van de rechter verkregen toelichting blijkt verder dat de rechter omtrent de omgangsregeling een vraag heeft gesteld en dat in antwoord daarop naar voren is gekomen dat destijds door de rechter weliswaar een omgangsregeling is vastgesteld maar dat deze nadien door partijen is verruimd. In dat licht moet de passage in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 april 2014 omtrent haar mededeling “er ligt geen door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling” begrepen worden. Niet valt in te zien hoe deze passage blijk geeft van vooringenomenheid.
- Bejegening
Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 april 2014 blijkt dat de rechter woorden heeft gebruikt als “rigide” en “medicaliseren”. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de rechter aangegeven dat zij ook het woord “superslecht” tot tweemaal toe in de mond heeft genomen, in relatie tot aan verzoeker door diens ex-partner toegeschreven handelingen.
Naar het oordeel van de wrakingskamer geeft het gebruik van krachtige of prikkelende bewoordingen als zodanig nog geen blijk van vooringenomenheid.
De woorden “rigide” en “medicaliseren” zijn kennelijk gebruikt om mogelijkheden om een onderlinge oplossing te bereiken en de wijze waarop dat zou kunnen plaatsvinden te verkennen. Het woord “rigide” is bovendien in algemene zin gebruikt. Overigens gaat het om woorden die als zodanig nog geen blijk geven van vooringenomenheid. Dit zou onder omstandigheden anders kunnen zijn. Van zodanige omstandigheden is echter niet gebleken.
Het woord “superslecht” is door de rechter blijkens haar toelichting ter zitting van de wrakingskamer gebruikt teneinde te benadrukken dat om een onderlinge oplossing te bereiken niet gedreigd moest worden met het doen van aangifte of het opperen van het doen van aangifte. De rechter heeft niet weersproken dat zij de betreffende uitlating heeft gedaan na mededelingen van de ex-partner inhoudende dat verzoeker aangekondigd had aangifte te doen wegens onttrekking aan de ouderlijke macht. Evenmin is weersproken dat de rechter verzoeker niet eerst om een reactie heeft gevraagd en dat zij zei dat het opperen ervan ook superslecht was, toen verzoeker (uit eigen beweging) aangaf dit niet te hebben aangekondigd.
Vaststaat dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling geen weergave van deze uitlatingen van de rechter bevat, ook niet in zakelijke zin. De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter door zonder eerst verzoeker te horen op de uitlatingen van de ex-partner over de aangifte maar meteen de woorden “superslecht” in de mond te nemen, welke woorden betrekking hadden op aan verzoeker toegeschreven gedrag, de indruk heeft gewekt dat zij jegens verzoeker vooringenomen was, althans dat de daarvoor bij verzoeker bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij wordt aangetekend dat een woord als “superslecht” gelet op de sterk diskwalificerende betekenis daarvan, door een rechter behoedzaam dient te worden gebruikt. Gelet op het gewicht van de uitlating en de omstandigheid dat de uitlating is gedaan zonder eerst wederhoor toe te passen, is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek op deze grond dient te worden toegewezen.
Voor zover nog van belang wordt het volgende overwogen.
- Proces-verbaal
Verzoeker heeft verder aangevoerd dat het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 30 april 2014 fouten (onjuistheden, onvolledigheden e.d.) bevat. De wrakingskamer overweegt dat een proces-verbaal in beginsel een zakelijke weergave behelst van hetgeen tijdens de betreffende behandeling aan de orde is gekomen; het bevat geen woordelijke weergave. In hetgeen verzoeker overigens omtrent dat proces-verbaal (10 pagina’s) heeft aangevoerd, ziet de wrakingskamer geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is wrakingswaardige feiten of omstandigheden. Het is niet aan de wrakingskamer om het proces-verbaal van een zitting in de onderliggende procedure vast te stellen; dat doet de behandelend rechter. In het geval verzoeker meent dat het proces-verbaal onjuist of onvolledig is, kan hij dat kenbaar maken aan de behandelend rechter die het proces-verbaal vaststelt. Het is dan vervolgens aan die rechter om te beslissen of en zo ja dat proces-verbaal wordt aangepast of dat – zoals ook wel voorkomt – wordt volstaan met voeging van dat verzoek tot aanpassing aan het dossier zodat daarvan kan worden kennis genomen.
4.6
De rechter heeft bij de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer aangevoerd dat zij zich verzet tegen kennisname door de wrakingskamer van de brieven van verzoeker van 20 en 23 mei 2014 nu zij daarvan pas kort voor de zitting kennis heeft genomen.
De wrakingskamer overweegt dat in die (in omvang beperkte) stukken wordt voortgebouwd op de eerdere wrakingsgronden. Nu het wrakingsverzoek slaagt op voormelde uitlating van de rechter, hebben de rechter en verzoeker echter geen belang meer bij beoordeling van dit geschilpunt.
4.7
De wrakingskamer overweegt dat gelet op hetgeen onder 4.5.3. (“bejegening”) hiervoor is overwogen het wrakingsverzoek dient te worden toegewezen. Hetgeen verzoeker overigens heeft aangevoerd, behoeft daarom geen verdere bespreking meer.
De wrakingskamer beslist derhalve als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
wijst afhet verzoek van verzoeker
om heropeningvan de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer;
-
wijst toehet verzoek tot wraking van de rechter;
- bepaalt dat de behandeling van de procedure bekend onder zaaknummer 259060 FZRK 14-347 wordt overgenomen door een andere rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. van der Mei, voorzitter, C.M.J. Peters en P.F.A. Bierbooms, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Oostveen-Out, griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2104.
Griffier Voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.