ECLI:NL:RBGEL:2014:494

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2014
Publicatiedatum
29 januari 2014
Zaaknummer
06/580132-07 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Mei
  • A. Welbergen
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel en ontnemingsvordering

Op 29 januari 2014 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die in 2007 was veroordeeld voor drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de handel in drugs. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel zou schatten en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de Staat. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de vordering van de officier van justitie aangepast. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 5.860,96, en na rekening te houden met een verbeurdverklaring van € 810,00, is de betalingsverplichting vastgesteld op € 4.000,00. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gegrond verklaard op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat de veroordeelde en zijn medeveroordeelden in de drugshandel hebben meegedeeld in de winst. De rechtbank heeft ook de verklaringen van verschillende gebruikers van drugs beoordeeld en de betrouwbaarheid daarvan in acht genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met twee jaar en drie maanden is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de betalingsverplichting. De beslissing is genomen in het belang van de rechtszekerheid en de rechtsbescherming van de veroordeelde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 06/580132-07 (ontneming)
Data zittingen : 19 november 2009, 22 oktober 2013 en 15 januari 2014
Datum uitspraak: 29 januari 2014
tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. P.P. Verdoorn, advocaat te Apeldoorn.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel voorlopig wordt geschat op € 87.193,60.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 15 januari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. Verdoorn, voornoemd.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en gevorderd dat ontnomen dient te worden een bedrag groot € 14.741,09 aan wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hand van de verklaringen van de gehoorde gebruikers dient te worden berekend. De overige in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel gerelateerde berekeningen heeft de officier van justitie niet gehandhaafd.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd. Door de verdediging is -kort samengevat- het volgende aangevoerd. Deze ontnemingszaak is niet afgedaan binnen de daarvoor geldende redelijke termijn. Als aanvangsmoment van deze redelijke termijn moet gelden 16 oktober 2007. Gelet op de dusdanig grote schending van de redelijke termijn, zonder verontschuldigbare redenen, dient deze schending te worden gecompenseerd met een bedrag gelijk aan het geschatte genoten voordeel, zodat het te ontnemen bedrag op nihil gesteld moet worden.
Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verklaringen van gebruiker [naam 1] ongeloofwaardig zijn en daarom niet tot bewijs kunnen worden gebruikt. Uit de overige bewijsmiddelen kan niet onomstotelijk blijken welke rol veroordeelde heeft gespeeld en of hij daadwerkelijk in de winst heeft gedeeld. Er kan dan ook niet boven iedere twijfel worden vastgesteld of zelfs maar geschat of, en zo ja tot welk bedrag, veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Meer subsidiair stelt de verdediging dat, indien tot een ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gekomen, rekening gehouden dient te worden met het gelegde conservatoire beslag en met de overschrijding van de redelijke termijn.

3.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 30 oktober 2007 tegen veroordeelde gewezen vonnis.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
De rechtbank overweegt als volgt.
Periode van drugshandel
Bij genoemd vonnis is veroordeelde veroordeeld voor (kort gezegd) de handel in harddrugs over de periode van 1 augustus 2006 tot en met 19 september 2006 en van 8 december 2006 tot en met 20 april 2007. Deze onderbreking heeft te maken met een door veroordeelde in die periode ondergane detentie.
Bij genoemd vonnis van 30 oktober 2007 is medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] (met betrekking tot hetzelfde strafrechtelijke onderzoek) veroordeeld voor (kort gezegd) de handel in harddrugs over de periode van 1 december 2006 tot en met 20 april 2007, waarbij de rechtbank er rekening mee heeft gehouden dat de handel tot 8 december 2006 heeft stil gelegen.
Medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] is (met betrekking tot hetzelfde strafrechtelijk onderzoek) veroordeeld voor (kort gezegd) de handel in harddrugs over de periode van 1 augustus 2006 tot en met 20 april 2007, waarbij er in de strafmaat rekening mee is gehouden dat de handel gedurende de periode van 20 september 2006 tot 8 december 2006 heeft stil gelegen.
Drugsprijzen en versnijding
In het rapport wordt gerelateerd dat door gebruikers voor een gram heroïne of voor een gram cocaïne normaal gesproken een bedrag van € 50,00 wordt betaald. De verdediging heeft dit niet weersproken. Voor zover de gebruikers geen afnameprijs hebben aangegeven, zal de rechtbank dit bedrag dan ook als uitgangspunt nemen.
Voorts wordt in het rapport gerelateerd dat veroordeelde en zijn medeveroordeelden handelden in versneden drugs. Daarbij is een verhouding van 50% drugs en 50% versnijdingsmiddel gehanteerd. Als tussenhandelprijs is gehanteerd € 21,68 per gram heroïne en € 31,29 per gram cocaïne. De verdediging heeft deze gegevens niet betwist.
De rechtbank zal van deze gegevens gebruik maken in haar berekening.
Gebruikers
Meerdere gebruikers hebben verklaard over van veroordeelde en zijn medeveroordeelden ([medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 1]) afgenomen drugs.
Gebruiker [naam 1]:
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verklaringen van deze gebruiker onvoldoende betrouwbaar om in deze procedure tot bewijs te worden gebezigd. Zijn verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris, dat hij drugs bij veroordeelde, dan wel zijn medeveroordeelden, afnam, is in tegenspraak met zijn (vier jaar eerdere afgelegde) verklaringen bij de politie dat hij niet van hen mocht afnemen. Daarbij komt dat hij bij de rechter-commissaris eerst heeft verklaard van september 2006 tot april 2007 te hebben afgenomen, terwijl hij, na daarmee te zijn geconfronteerd, heeft verklaard van 10 januari 2007 tot 10 mei 2007 te hebben vastgezeten. Tot slot heeft hij verklaard dat hij tussen 5 en 25 gram cocaïne per dag gebruikte, welke hoeveelheid naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere toelichting een ongeloofwaardig groot (dag)verbruik betreft, terwijl [naam 1] niet heeft verklaard ook voor anderen te hebben afgenomen. De rechtbank zal de verklaring van [naam 1] daarom niet gebruiken voor het bewijs.
Gebruiker [naam 2]:
Deze gebruiker heeft verklaard dat hij 0,5 gram cocaïne en 0,5 gram heroïne van medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] heeft gekregen [2] en dat medeveroordeelde [medeveroordeelde 1]
bijna(cursivering rechtbank) dagelijks heroïne en cocaïne bij hem afleverde. [3]
Gelet op de periode van drugshandel door veroordeelde en de datum van verhoor van deze gebruiker (te weten 4 april 2007) zal de rechtbank een periode van gebruik van 17 weken hanteren. De rechtbank schat zijn gebruik in op 0,5 gram cocaïne en 0,5 gram heroïne per dag gedurende vijf dagen in de week (gedurende 17 weken).
Derhalve heeft deze gebruiker (0,5 gram x 5 x 17 =) 42,5 gram cocaïne en 42,5 gram heroïne afgenomen.
Door deze gebruiker is geen afnameprijs voor de drugs genoemd, zodat de geschatte opbrengst van de verkoop aan deze gebruiker (42,5 x € 50 x 2=) € 4.250,00 moet zijn.
Gebruiker [naam 3]:
Deze gebruiker heeft verklaard dat hij medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] drie maanden kende en hij heel veel heroïne en cocaïne van hem afnam, mede ten behoeve van twee andere gebruikers. Hij kocht soms wel vier keer per dag of soms voor € 200,00 per dag. [4]
Gelet op deze verklaring zal de rechtbank het in het rapport als uitgangspunt genomen bedrag van € 150,00 per dag overnemen, waarbij het gebruik aan cocaïne en heroïne schattenderwijze gelijkelijk wordt verdeeld.
Door deze gebruiker is geen afnameprijs per gram genoemd, zodat het gebruik per dag op (€ 150 : € 50 =) 3 gram drugs, te weten 1,5 gram cocaïne en 1,5 gram heroïne, wordt geschat.
Derhalve heeft deze gebruiker (1,5 gram x 90 dagen =) 135 gram cocaïne en (1,5 gram x 90 dagen =) 135 gram heroïne afgenomen. De geschatte opbrengst van het gebruik door deze gebruiker is (€ 150 x 90 dagen =) € 13.500,00.
Gebruiker [naam 4]:
Deze gebruiker heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard over zijn afname bij veroordeelde. Nu hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard zich weinig van deze periode te kunnen herinneren en hij bij de politie voldoende gedetailleerd heeft verklaard, zal de rechtbank deze laatste verklaringen als uitgangspunt hanteren.
Deze gebruiker heeft verklaard bij medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] 14 gram cocaïne en 14 gram heroïne te hebben gekocht. Daarbij betaalde hij voor 0,25 gram cocaïne € 20,00 en voor 0,20 gram heroïne ook € 20,00. [5] Derhalve werd een gramprijs voor cocaïne van (€ 20,00 : 0,25 =)
€ 80,00 en voor heroïne (€ 20,00 : 0,5 =) € 40,00 gehanteerd.
De geschatte opbrengst van het gebruik door deze gebruiker is (14 gram cocaïne x € 80,00) + (14 gram heroïne x € 40,00 =) € 1.680,00.
Gebruiker [naam 5]
Deze gebruiker heeft verklaard bij medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] cocaïne en heroïne te hebben gekocht. [6] Bij de rechter-commissaris heeft deze gebruiker verklaard over de periode van de zomer 2006 tot en met december 2006 één a twee keer per week 0,25 gram heroïne voor € 20,00 van hem te hebben afgenomen. Daarna heeft hij één of twee keer in de week een bolletje cocaïne (van 0,20 gram) voor € 20,00 van veroordeelde en medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] gekocht. Als einddatum van zijn gebruik heeft deze gebruiker genoemd ongeveer maart 2007. [7]
Ten voordele van veroordeelde houdt de rechtbank geen rekening met de opmerking van deze gebruiker dat hij na januari 2007 nog wel eens een bolletje bij medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] kocht en dat hij daarvoor ook af en toe van veroordeelden en medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] afnam.
Uit deze verklaringen vloeit voort dat deze gebruiker over 3 maanden of 13 weken gemiddeld 1,5 maal per week 0,25 gram heroïne afnam, derhalve (13 x 1,5 x 0,25 gram= (afgerond)) 4,9 gram heroïne. Aan cocaïne nam hij over 2 maanden of 8 weken gemiddeld 1,5 maal per week 0,20 gram heroïne af, derhalve (8 x 1,5 x 0,20 gram =) 2,4 gram cocaïne.
De geschatte opbrengt voor het gebruik van deze gebruiker is dan (13 x 1,5 x € 20 (heroïne) =) € 390,00 en (8 x 1,5 x € 20,00 (cocaïne)=) € 240,00, tot een totaal van € 630,00.
Gebruiker [naam 6]
Deze gebruiker heeft verklaard dat hij het laatste half jaar (vanaf datum verhoor 3 mei 2007) wekelijks van medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] één bolletje cocaïne (van 0,20 gram) voor € 10,00 en één bolletje heroïne (van 0,20 gram) voor € 20,00 afnam.
Gelet op de periode waarin medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] bij de drugshandel is betrokken, gaat de rechtbank uit van een afname door deze gebruiker over 19 weken.
Hieruit vloeit voort dat deze gebruiker 0,20 gram x 19 weken = 3,8 gram cocaïne en
0,20 gram x 19 weken = 3,8 gram heroïne heeft afgenomen.
De geschatte opbrengst voor het gebruik van deze gebruiker is dan (€ 10,00 x 19 =) € 190,00 + (€ 20,00 x 19 =) € 380,00 = € 570,00.
Conclusie afname door en opbrengst van gebruikers
Uit de hiervoor besproken verklaringen van de gebruiker volgt dat zij (42,5 + 135 + 14 + 2,4 + 3,8 =) 197,7 gram cocaïne en (42,5 + 135 + 14 + 4,9 + 3,8 =) 200,2 gram heroïne hebben afgenomen.
De totale opbrengst van deze gebruikers moet worden geschat op € 4.250,00 + € 13.500,00 + € 1.680,00 + € 630,00 + € 570,00 = € 20.630,00.
Kosten
De rechtbank zal rekening houden met kosten voor de inkoop van cocaïne en heroïne. Gelet op het versnijden worden deze kosten als volgt berekend.
Cocaïne: 197,7 gram : 2 x € 31,29 = € 3.093,02.
Heroïne: 200,2 gram : 2 x € 21,68 = € 2.170,17.
De rechtbank zal eveneens rekening houden met reiskosten.
Gelet op de hoeveelheden omgezette harddrugs die in deze berekening zijn betrokken, gaat de rechtbank uit van twee maal per week reizen van Apeldoorn naar Rotterdam en terug.
Op basis van twee reizen per week naar Rotterdam houdt de rechtbank rekening met € 714,40 aan reiskosten (te weten 2 x 19 weken à € 18,80 (retourreis volgens ANWB routeplanner))
De overige door veroordeelde gestelde kosten zijn onvoldoende aannemelijk gemaakt of onderbouwd zodat de rechtbank daarmee geen rekening zal houden. Ten aanzien van de aftrek van de inkoopkosten van de inbeslaggenomen cocaïne en heroïne overweegt de rechtbank dat dergelijke kosten niet in mindering kunnen worden gebracht op het ontnemingsbedrag. Door te investeren in harddrugs heeft veroordeelde immers zelf het risico van beslag en onttrekking aan het verkeer genomen. Derhalve houdt de rechtbank rekening met kosten tot een totaal bedrag van € 5.977,59.
Winst(verdeling)
Gelet op het voorgaande wordt als winst uit de drugshandel geschat (€ 20.630,00 - € 5.977,59=) € 14.652,41.
De rechtbank acht aannemelijk dat veroordeelde en medeveroordeelden [medeveroordeelde 2] en [medeveroordeelde 1] in deze zaak hebben meegedeeld in deze winst. De stelling van veroordeelde dat hij in het geheel niet in de winst zou hebben meegedeeld, op welke wijze dan ook, is niet onderbouwd en acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
In het vonnis van een derde medeveroordeelde ([medeveroordeelde 3]) is overwogen dat niet is gebleken dat deze persoon enig wezenlijk profijt heeft gehad van het bewezenverklaarde. De rechtbank houdt met deze veroordeling dan ook geen rekening.
De rechtbank gaat er op grond van het dossier vanuit dat medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] niet een even grote rol als de broers [medeveroordeelde 2] in de onderhavige drugshandel heeft vervuld.
De rechtbank zal deze winstverdeling tussen veroordeelde en zijn medeveroordeelden schatten op 40% voor veroordeelde, 40% voor medeveroordeelde [medeveroordeelde 2] en 20% voor medeveroordeelde [medeveroordeelde 1].
Gelet hierop berekent de rechtbank de winst voor veroordeelde uit de drugshandel als volgt: 40% x € 14.652,41= € 5.860,96.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Al het voorgaande in ogenschouw nemende stelt de rechtbank het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde vast op € 5.860,96.
Verbeurdverklaring
Bij voornoemd vonnis is het onder veroordeelde in beslag genomen geldbedrag groot € 810,00 verbeurdverklaard. De rechtbank acht aannemelijk dat dit opbrengst uit de hier besproken drugshandel betreft en zal hiermee bij het vaststellen van de betalingsverplichting rekening houden. Derhalve resteert thans een betalingsverplichting van (€ 5.860,96 - € 810,00 =) € 5.010,96.
Overige beslag
Voor zover overigens conservatoir beslag is gelegd, dient het openbaar ministerie hiermee in het kader van de executie van de hierna op te leggen betalingsverplichting rekening te houden.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat onderhavige ontnemingsvordering, na aankondiging daarvan ter terechtzitting d.d. 16 oktober 2007, is gedateerd 29 oktober 2009 en aan veroordeelde is betekend op 30 oktober 2009. Na een eerste behandeling ter terechtzitting is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen. Die verhoren zijn afgerond in maart 2010. Vervolgens heeft het openbaar ministerie de zaak aangebracht tegen de zitting van 22 oktober 2013.
Volgens vaste jurisprudentie had in dit geval uiterlijk op 30 oktober 2011 uitspraak gedaan moeten worden. Derhalve is de redelijke termijn met twee jaar en drie maanden overschreden. Hiermee rekening houdende zal de rechtbank de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet opleggen voor het laatstgenoemde bedrag, maar verminderen met 20%, welk bedrag vervolgens is afgerond op € 4.000,00.
Betalingsverplichting
Uit het voorgaande vloeit voort dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling van een bedrag groot € 4.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Hierbij is de rechtbank van oordeel dat – mede gelet op de leeftijd van de veroordeelde, de hoogte van het bedrag en veroordeeldes draagkracht, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken – niet aannemelijk is geworden dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn aan enige betalingsverplichting te voldoen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- Stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 5.860,96 (zegge vijfduizend achthonderd zestig euro en zesennegentig eurocent);
- Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 4.000,00 (zegge: vierduizend euro).
Aldus gegeven door mr. Van der Mei, als voorzitter, mr. Welbergen en mr. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Aalders, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 januari 2014.
Mr. Van der Mei is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, team recherche Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, genaamd Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel handel in drugs ex artikel 36e, 2e lid Sr, met rapportnummer 07-204751, gesloten op 12 augustus 2008 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het (door)genummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2], p. 139
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2], p. 151
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3], p. 232
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4], p. 236
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5], p237
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] tegenover de rechter-commissaris, p.2, onderaan en p.3, bovenaan en proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5], p. 238