Op 29 januari 2014 heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die in 2007 was veroordeeld voor drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit de handel in drugs. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel zou schatten en de veroordeelde zou verplichten tot betaling aan de Staat. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn bij het vaststellen van de betalingsverplichting.
Tijdens de zittingen op 19 november 2009, 22 oktober 2013 en 15 januari 2014 zijn verschillende getuigen gehoord die verklaringen hebben afgelegd over hun drugsaankopen bij de veroordeelde en zijn medeveroordeelden. De rechtbank heeft de verklaringen van de gebruikers beoordeeld en vastgesteld dat de totale opbrengst van de drugshandel door de veroordeelde en zijn medeveroordeelden geschat kan worden op € 20.630,00. Na aftrek van kosten, waaronder inkoopkosten en reiskosten, heeft de rechtbank de winst uit de drugshandel vastgesteld op € 14.652,41.
De rechtbank heeft de winstverdeling tussen de veroordeelde en zijn medeveroordeelden vastgesteld op 40% voor de veroordeelde, 40% voor medeveroordeelde 2 en 20% voor medeveroordeelde 1. Dit resulteert in een bedrag van € 5.860,96 aan wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerder verbeurd verklaarde bedragen en heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld op nihil. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.