ECLI:NL:RBGEL:2014:4816

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
05/780064-13, 05/740163-13 en 05/721544-12 (TUL)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Schaap
  • Kleinrensink
  • A. van der Mei
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling, bedreiging en drugsmisdrijven

Op 30 juli 2014 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 34-jarige man. De man werd veroordeeld voor meerdere misdrijven, waaronder het (zwaar) mishandelen van zijn (toenmalige) vriendin, het bedreigen van haar, het beschadigen van haar auto en verschillende drugsmisdrijven. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met als doel recidive te voorkomen en de bescherming van de vriendin te waarborgen.

De zaak kwam aan het licht na een reeks incidenten waarbij de verdachte zijn vriendin mishandelde. Op 9 maart 2013 heeft hij haar meermalen geslagen, wat resulteerde in een blauw oog. Daarnaast heeft hij op 8 maart 2013 een fiets op de motorkap van haar auto gegooid, waardoor deze beschadigd raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk handelde.

In een ander incident op 22 december 2013 heeft de verdachte zijn vriendin bedreigd met een mes en haar met tape de mond dichtgeplakt. Hij heeft haar ook meermalen geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank achtte deze feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van getuigenverklaringen en het bewijs dat drugs in de woning van de verdachte zijn aangetroffen. De verdachte werd ook veroordeeld voor het bezit van cocaïne en hennep.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen blijk heeft gegeven van inzicht in de ernst van zijn daden en dat de bescherming van het slachtoffer voorop staat. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsorde en ter bescherming van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05/780064-13, 05/740163-13 en 05/721544-12 (TUL)
Datum uitspraak : 30 juli 2014

vonnis van de meervoudige kamer

in de zaak van

de officier van justitie bij het arrondissement Oost-Nederland

tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum], [adres 1], [woonplaats],
thans gedetineerd in de [adres 2],
raadsvrouw : mr. N.J.H. Lina, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 juli 2014.

De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is onder parketnummer 05/780064-13 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 maart 2013 te Apeldoorn, opzettelijk zijn levensgezel [slachtoffer], heeft mishandeld door haar (meermalen) te slaan en/of te stompen, waardoor deze letsel (een blauw oog) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 08 maart 2013 te Apeldoorn, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield en/of beschadigd, door een fiets op de motorkap van die auto te gooien;
Aan verdachte is, na een toegestane vordering tot wijziging van de tenlastelegging, onder parketnummer 05/740163-13 ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 december 2013 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet boven op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan zitten en/of (vervolgens) haar meermalen (met gebalde vuist) op het hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 december 2013 te Apeldoorn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen (met gebalde vuist) op het hoofd heeft geslagen, terwijl hij boven op het lichaam van die [slachtoffer] zat, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 22 december 2013 te Apeldoorn [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een stuk (duct)tape over haar mond geplakt en/of (vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp bij de (dichtgeplakte) mond heeft gehouden en/of (daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd : "ik ga je nu verminken, want dan kan iedereen zien dat je hebt gepraat", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 23 december 2013 te Apeldoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer (in totaal) 250 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 22 december 2013 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
737 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/721544-12) betreffende de voorwaardelijke veroordeling door politierechter te Arnhem op 20 december 2012.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/780064-13 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 8 maart 2013 te Apeldoorn is door handelen van verdachte een fiets op de motorkap van de auto van [slachtoffer] terechtgekomen. Hierdoor is de auto beschadigd. [2]
Op 9 maart 2013 te Apeldoorn heeft verdachte [slachtoffer] geslagen, waardoor zij een blauw oog heeft bekomen. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aangeefster niet kan worden aangemerkt als levensgezel van verdachte. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat het opzet op een vernieling niet kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of aangeefster als levensgezel van verdachte kan worden aangemerkt. Verdachte heeft verklaard dat hij sinds september 2013 gedurende twee jaren een relatie met aangeefster had. Ze hadden een seksuele relatie en gingen samen met vakantie. [4] Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat de relatie verdergaand was dan een enkele vriendschappelijke relatie. [5]
Aangeefster heeft de rechtbank een tweetal brieven geschreven waarin zij stelt dat zij, ondanks het opgelegde contactverbod, contact heeft gezocht met verdachte gedurende diens (geschorste) voorlopige hechtenis. Zij heeft bovendien verzocht om opheffing van het contactverbod. Voorts heeft zij aangegeven dat zij veel om verdachte geeft en dat ze in de afgelopen jaren ook veel hebben meegemaakt in positieve zin. Zij hoopt dat verdachte zal veranderen door middel van een gedragstherapie/agressie training om problemen in de toekomst te voorkomen. [6] Uit deze brief kan afgeleid worden dat aangeefster uitgaat van een verdere toekomst samen met verdachte. Nu verdachte op zitting heeft aangegeven open te staan voor een mogelijke agressiereguleringstraining en voor relatiegesprekken met aangeefster [7] , gaat de rechtbank ervan uit dat zowel aangeefster als verdachte uitgaan van een nauwe lotsverbondenheid. De rechtbank zal aangeefster dan ook voor de tenlastegelegde periode aanmerken als levensgezel van verdachte.
Voorts overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 9 maart 2013, omstreeks 04.45 uur, in de woning van verdachte was. Aldaar heeft verdachte haar hardhandig achterover geduwd op het bed en aangeefster allerlei vragen gesteld, zoals ‘of zij lekker uit was geweest’ en ‘of zij de hoer had gespeeld’. Bij elke vraag die hij stelde, sloeg hij aangeefster met zijn vlakke hand in het gezicht. Aangeefster gaf geen antwoord, waardoor hij alsmaar kwader werd. Vervolgens sloeg verdachte aangeefster twee keer met zijn rechter tot vuist gebalde hand in haar gezicht. Tevens heeft verdachte haar mond dichtgeplakt met tape en zat hij boven op haar, waardoor hij haar belemmerde in haar bewegingen. De klappen deden ontzettend pijn en aangeefster heeft hierdoor een blauw linkeroog opgelopen. Pas de volgende dag durfde aangeefster haar moeder te bellen en te vragen om haar op te halen. [8]
De moeder van aangeefster heeft bevestigd dat aangeefster haar belde en vertelde dat ze was geslagen, waarbij ze vroeg haar op te komen halen. Toen de moeder van aangeefster haar ophaalde, zag zij dat aangeefster een blauw oog had en dat haar gezicht opgezwollen was. [9]
Verdachte heeft bekend dat hij aangeefster heeft mishandeld als gevolg waarvan zij een blauw oog heeft bekomen. Hij heeft haar slechts één maal geslagen. Dit was in de auto. Nadien is aangeefster bij hem blijven slapen, aldus verdachte. [10]
Nu aangeefster zeer gedetailleerd verklaard heeft over de mishandeling en zij haar moeder direct na thuiskomst verteld heeft meermalen geslagen te zijn door verdachte [11] en haar verklaring goed past bij haar verwondingen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] meermalen geslagen heeft. Derhalve acht de rechtbank het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 8 maart 2013, omstreeks 23.00 uur samen met [betrokkene 1] in de auto zat. Op enig moment kwamen zij verdachte en zijn vriend [betrokkene 2] (tevens de ex-vriend van[betrokkene 1]) tegen. Er vond aldaar een ruzie plaats tussen [betrokkene 2] en[betrokkene 1]. Nadat aangeefster weg reed en omkeerde om haar weg te vervolgen, stond verdachte op de weg, pakte een fiets op en gooide deze op de motorkap van de auto, waardoor er schade ontstond. [12]
Getuige [getuige 1] heeft gelijkluidend verklaard over de ruzie tussen haar en [betrokkene 2] en over het gooien van de fiets door verdachte. [13]
Verdachte heeft bevestigd dat [betrokkene 2], een woordenwisseling had met zijn vriendin. Verdachte heeft verklaard dat de fiets tegen hem aanviel, hij boos was en de fiets vervolgens tegen de auto aan gooide. [14]
De rechtbank kan de gedraging van verdachte, namelijk het gooien van de fiets op de auto van [slachtoffer], niet anders zien dan dat hij willens en wetens de auto heeft willen beschadigen en gaat uit van (het in die handeling besloten liggend) opzet. Derhalve acht de rechtbank het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 05/740163-13 [15]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 22 december 2013 te Apeldoorn heeft verdachte aangeefster [slachtoffer] meermalen geslagen. [16]
Op 23 december 2013 zijn in de bergkast [17] en op 22 december 2013 zijn in de brievenbus [18] behorende bij de woning van verdachte op cocaïne lijkende substanties aangetroffen. Tevens werd in de kelderbox van die woning 737 gram hennep aangetroffen. [19]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Het overige onder dit parketnummer tenlastegelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden geacht, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte boven op aangeefster zat ten tijde van de mishandeling noch dat hij haar met zijn vuist heeft geslagen. Er is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Omdat er sprake was van een voltooid delict, te weten een mishandeling, kan geen sprake zijn van een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorts is mogelijk sprake van vrijwillige terugtred.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring van aangeefster niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat hetgeen op 22 december 2013 is aangetroffen buiten de tenlastegelegde periode valt. Niet bewezen kan worden dat verdachte op 23 december 2013 drugs voorhanden had, omdat hij op die datum gedetineerd zat. Uit het dossier blijkt onvoldoende waar welk materiaal is aangetroffen. Bovendien is onvoldoende duidelijk welk materiaal is onderzocht door het NFI. Het is dan ook niet duidelijk of het door het NFI geteste materiaal afkomstig is uit de woning van verdachte. Verdachte had bovendien geen toegang tot de berging dan wel de brievenbus bij zijn woning. De drugs zijn van zijn zwager en toen verdachte kennis kreeg van de aanwezigheid daarvan heeft hij zijn zwager opdracht gegeven de drugs buitenshuis te brengen. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4 is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat hij de softdrugs tezamen met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad. Hij heeft slechts zijn zwager geholpen om spullen naar zijn kelder te brengen. Hij had verder geen toegang tot de kelder.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Aangeefster heeft verklaard dat zij op 22 december 2012 in bed lag met verdachte. Verdachte werd vervolgens boos, omdat hij zag dat aangeefster Facebook op haar telefoon had. Hierop is verdachte boos geworden en raakte hij in alle staten. Hij schreeuwde tegen aangeefster. Verdachte is vervolgens boven op aangeefster gaan zitten met zijn benen aan weerszijden van haar bovenarmen. Hierdoor kon aangeefster alleen haar hoofd bewegen. Vervolgens sloeg verdachte haar diverse malen met beide handen met kracht in haar gezicht, tegen haar hoofd en tegen haar oren. [slachtoffer] voelde hierdoor direct pijn aan haar gezicht en haar oren begonnen te suizen. Nadat verdachte op enig moment naar het toilet was geweest, ging hij op dezelfde manier boven op haar zitten en sloeg haar met gebalde vuisten in haar gezicht. Omdat aangeefster hard schreeuwde, heeft verdachte een stuk tape op haar mond geplakt en ging hij verder met het slaan. Vervolgens heeft verdachte een mes, van het merk Ikea, gepakt en heeft hij gezegd “ik ga je nu verminken, want dan kan iedereen zien dat jij hebt gepraat.” Hierbij zette hij het mes op de tape op de mond van aangeefster. Volgens aangeefster bedoelde verdachte met ‘het praten’ dat zij bij de politie eerder verklaard had over een hennepkwekerij die in het bezit van verdachte zou zijn. Bij het hanteren van het mes, heeft verdachte zich gesneden waardoor er bloed op een shirt van verdachte is gekomen. Dit shirt zou in de woonkamer liggen. Na deze gebeurtenissen, zijn verdachte en aangeefster omstreeks 21.30 uur wat gaan eten bij de Kentucky Fried Chicken (hierna: KFC). Aldaar heeft aangeefster uiteindelijk de hulp van een medewerker ingeroepen. [20]
De rechtbank zal van de juistheid van deze verklaring van aangeefster uitgaan, nu deze voldoende gedetailleerd is en ondersteund wordt door meerdere bewijsmiddelen uit andere bron. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 22 december 2013 om ongeveer 21.55 uur aan het werk was bij de KFC en dat er plotseling een jonge vrouw voor hem stond die zei: “help, help. Bel de politie, ik wil niet met hem mee.”. Hij zag dat de vrouw erg bang en mishandeld was. Ze was behoorlijk toegetakeld. Bij haar linkeroog zat een gigantische zwelling en het rechteroog was ook gezwollen. Bij een kickbokswedstrijd zien de mensen er nog niet zo uit, aldus getuige. De vrouw keek angstig uit de ogen en was aan het trillen. Een Marokkaanse man pakte de vrouw vervolgens bij de arm en zei: “kom op, ga mee, we gaan.”. Getuige heeft de politie ingeschakeld en de Marokkaanse man is vervolgens vertrokken. De vrouw heeft aangegeven dat de man haar ex betrof en dat ze heel bang voor hem was. [21]
De bij de KFC gekomen verbalisanten hebben aangeefster aangetroffen en nemen waar dat zij boven haar ogen, grote rode en blauwe plekken heeft. Ze heeft diverse krasjes op haar voorhoofd en haar ogen, mond en kaken zijn opgezwollen. [22]
Onder leiding van de rechter-commissaris heeft op 23 december 2013 een doorzoeking van de woning van verdachte plaatsgevonden. Aldaar is in de waskamer een mes, van het merk Ikea, met een stukje tape aangetroffen. In de slaapkamer werd op het nachtkastje een prop tape en op de vensterbank een rol tape aangetroffen. [23]
Tot slot heeft ook verdachte de verklaring van aangeefster op onderdelen bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij aangeefster heeft geslagen en dat hij die avond met aangeefster bij de KFC is geweest. Verder heeft verdachte aangegeven op hoog niveau aan kickboksen te doen.. [24]
Gelet op de verklaring van getuige [getuige 2] en de constateringen door de verbalisanten bij de KFC ten aanzien van het letsel bij aangeefster, acht de rechtbank de verklaringen van verdachte dat hij aangeefster in die vijf minuten maar twee tot drie keer, dan wel drie tot vier keer, heeft geslagen ongeloofwaardig. Dat hij de tape gebruikte voor het maken van zijn wasdroger, is op geen enkele wijze nader aannemelijk geworden. Daarbij komt dat dit niet kan verklaren waarom er ook een prop tape en een rol tape op de slaapkamer zijn aangetroffen.
Ten aanzien van feit 1 gaat de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, uit van het volgende:
  • verdachte, die op hoog niveau aan kickboksen doet, was zeer boos op aangeefster;
  • verdachte is op aangeefster gaan zitten, met zijn benen op haar armen, waardoor aangeefster zich niet kon bewegen;
  • verdachte heeft gedurende geruime tijd herhaaldelijk en met kracht op aangeefster ingeslagen, ook met gebalde vuisten.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt het herhaaldelijk en met kracht slaan op het hoofd, terwijl verdachte boven op aangeefster zat, met zijn benen haar armen afklemde waardoor zij alleen haar hoofd kon bewegen en zich op geen enkele wijze kon verweren, een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met zich. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte zeer boos was en dat hij getraind was in het doelmatig treffen van zijn tegenstander.
Derhalve acht de rechtbank het primair onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat door de gesproken woorden door verdachte, nadat hij aangeefster had mishandeld en terwijl hij een mes hanteerde, sprake is van een bedreiging van dien aard en onder zodanige omstandigheden gedaan dat bij aangeefster de redelijke vrees kon ontstaan dat zij daadwerkelijk zou worden verminkt. De rechtbank acht dan ook het onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
Het onderzoek is gaan lopen omdat aangeefster ([slachtoffer]) heeft verklaard dat verdachte dealde in cocaïne. Zij heeft verklaard dat hij op 22 december 2013 op meerdere plaatsen in Apeldoorn is geweest om cocaïne te verkopen. De drugs bewaarde hij in witte envelopjes in de brievenbus aan de [adres 3] en verder in de keuken, boven het systeemplafond, aldus aangeefster. [25]
In genoemde brievenbus zijn door de politie op 23 december 2013 , naast diverse poststukken, gripzakjes met daarin envelopjes aangetroffen. [26] In drie gripzakjes zaten in totaal vijf wikkels met witte substantie van in totaal (0,60 + 0,59 + 0,63 + 0,59 + 0,60 + 0,60 + 0,61 + 0,60 + 0,63) 5,45 gram. De inhoud van twee van deze wikkels is indicatief getest, waaruit een positieve reactie op cocaïne bleek. Deze goederen zijn verpakt in een sealbag met nummer 17511621. [27] Uit de gripzakjes in deze sealbag zijn monster genomen voor onderzoek door het NFI. [28] Het NFI heeft geconcludeerd dat al deze monsters cocaïne bevatten. [29]
In genoemde bergkast is op 23 december 2013 een witte plastic bak met rood deksel gevonden met daarin onder andere op cocaïne lijkend poeder. Deze witte bak met inhoud is overgedragen aan de forensische opsporing voor indicatieve testen. Het resultaat van deze test is neergelegd in het proces-verbaal met nummer PL0660-2013173432-17. [30] Blijkens dat proces-verbaal bevond zich in die witte bak tevens een plastic zak met opdruk ‘Perry’. In die plastic zak zaten vijf boterhamzakjes met brokkerige substanties van in totaal (49 + 49,8 + 49,9 + 50,88 + 24,54) 224,12 gram. Die substanties zijn indicatief getest en bleken positief op cocaïne. De inhoud van de tas met opdruk ‘Perry’ is verpakt in sealbag met nummer 17802355. De overige verpakkingen (afkomstig uit de witte plastic bak) zijn verpakt in sealbag met nummer 21825285. [31]
Uit de sealbag met nummer 2182585 zijn monsters genomen voor onderzoek door het NFI, te weten SIN AAEI8285NL en AAEI8286NL. Uit de sealbag met nummer 17802355 is een monster genomen voor onderzoek door het NFI, te weten SIN AAEI8287NL. [32] Dit laatste betrof een monster uit een gripzak met een inhoud van 49,80 gram. Het NFI heeft geconcludeerd dat al deze monsters cocaïne bevatten. [33]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat in de bergkast en de brievenbus van verdachte in totaal (5,45+ 224,12 ) 229,57 gram cocaïne is aangetroffen. Daartoe is de in dit onderzoek verrichte monsterafname voldoende representatief geweest voor de totale inhoud.
De rechtbank is tevens van oordeel dat verdachte deze drugs op 22 december 2013 (zijnde omstreeks 23 december 2013) voorhanden heeft gehad. Niet valt in te zien dat verdachte, die gedurende een jaar op dat adres ingeschreven stond, geen toegang had tot de bergkast dan wel zijn brievenbus. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. Voorts staat daar tegenover genoemde verklaring van aangeefster [slachtoffer].
Verdachte heeft als alternatief scenario aangevoerd dat de drugs afkomstig moeten zijn van zijn zwager. Hij heeft verklaard te hebben gezien dat zijn zwager met drugs bezig was in de woning van verdachte, hetgeen verdachte niet zou hebben gewild.
Deze verklaringen van verdachte zijn evenwel niet aannemelijk geworden. Daarnaast is ongeloofwaardig dat, indien verdachte heeft geageerd tegen zijn zwagers drugshandel, deze laatste het huis van verdachte zou gebruiken voor zijn drugshandel. Tot slot stroken deze verklaringen niet met de verklaringen van aangeefster, terwijl haar verklaringen worden ondersteund door het aantreffen van drugs(gerelateerde goederen) op de door haar aangewezen plaatsen. Daarom volgt de rechtbank het verweer niet.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat feit 3 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 4
Naast de in de kelderbox aangetroffen hennep, werden aldaar diverse goederen aangetroffen bestemd voor hennepteelt. Op de bar in de keuken werd een kweekschema gevonden. [34]
Verdachte heeft verklaard dat hij tezamen met zijn zwager spullen in verdachtes kelderbox heeft geplaatst. Hij wist dat dit ging om spullen, bestemd voor hennepteelt. [35]
Nu verdachte kennelijk samen met zijn zwager goederen bestemd voor hennephandel heeft opgeborgen in zijn kelderbox, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat daarbij tevens hennep zou worden opgeslagen. De verklaringen dat de drugs niet van hem waren, maar van zijn zwager, kunnen daaraan niet afdoen.
De rechtbank is van oordeel dat ook dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder deze parketnummers is tenlastegelegd heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/780064-13:
1.
hij op 9 maart 2013 te Apeldoorn, opzettelijk zijn levensgezel [slachtoffer], heeft mishandeld door haar (meermalen) te slaan en te stompen, waardoor deze letsel (een blauw oog) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 8 maart 2013 te Apeldoorn, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, geheel toebehorende aan [slachtoffer], heeft beschadigd, door een fiets op de motorkap van die auto te gooien.
Ten aanzien van parketnummer 05/740163-13:
1.
hij op 22 december 2013 te Apeldoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet boven op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan zitten en (vervolgens) haar meermalen (met gebalde vuist) op het hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 22 december 2013 te Apeldoorn [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een stuk tape over haar mond geplakt en (vervolgens) een mes, bij de (dichtgeplakte) mond heeft gehouden en (daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd : "ik ga je nu verminken, want dan kan iedereen zien dat je hebt gepraat";
3.
hij omstreeks 23 december 2013 te Apeldoorn opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer (in totaal) 250 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 22 december 2013 te Apeldoorn tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 737 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De kwalificatie van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op de volgende strafbare feiten:
Ten aanzien van parketnummer 05/780064-13
feit 1: Mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
feit 2: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen
Ten aanzien van parketnummer 05/740163-13
feit 1: Poging tot zware mishandeling
feit 2: Bedreiging met zware mishandeling
feit 3: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
feit 4: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod

De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder tenlastegelegde, waarbij de officier van justitie uit ging van vrijspraak voor feit 1, primair, onder parketnummer 05/740163-13, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een geldboete van € 2.885,00.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de officier van justitie te fors is. Volstaan kan worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de periode van voorarrest en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte is in staat een taakstraf uit te voeren. De gevorderde geldboete heeft slechts tot doel het in beslag genomen geld binnen justitie te houden. Dit is oneigenlijk, zodat geen geldboete opgelegd moet worden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 27 juni 2014;
- een rapport van psychologisch onderzoek betreffende verdachte, opgesteld door drs.[psycholoog], gezondheidszorgpsycholoog, d.d. 26 mei 2014, en
- reclasseringsadviezen van 30 december 2013, 20 februari 2014, 27 mei 2014, 12 juni 2014, en 15 juli 2014.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zes misdrijven. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank dat verdachte zijn (toenmalige) vriendin diverse malen ernstig heeft mishandeld en haar op een angstaanjagende manier heeft bedreigd. Verdachte heeft op geen enkele wijze (oprecht) laten merken het verwerpelijke van zijn handelen in te zien. Voorts heeft verdachte zich bezig gehouden met drugsgerelateerde activiteiten. Met de officier van justitie gaat de rechtbank uit van een dealer indicatie, zowel ten aanzien van de cocaïne als ten aanzien van de hennep. Verdachte had fors meer dan een gebruikershoeveelheid soft- en harddrugs voorhanden, via de bij hem aangetroffen telefoons zijn drugs-reclame berichten verstuurd en aangeefster heeft verklaard dat verdachte dealde. Dat wil dus niet zeggen dat het dealen wettig en overtuigend bewezen is, maar wel dat bij het opleggen van de straf met deze omstandigheden rekening zal worden gehouden.
De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen ter voorkoming van nadere recidive en in het bijzonder ter bescherming van aangeefster. Wel acht de rechtbank daarnaast een onvoorwaardelijk deel gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS).
Ten aanzien van het beslag overweegt de rechtbank als volgt.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot en/of met behulp waarvan het onder de feiten 3 en 4 van parketnummer 05/740163-13 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet. Het betreffen de op de beslaglijst, welke aan dit vonnis zal worden gehecht, genummerde voorwerpen: 3 tot en met 6, 8, 9 en voorts de voorwerpen genoemd op de kennisgeving van inbeslagname op pagina’s 212, 220, 243, 253, 255, 257 en 259.
De rechtbank overweegt dat de na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals hierna aan te duiden, voorwerpen zijn met behulp waarvan de feiten zijn begaan. De rechtbank zal deze voorwerpen verbeurd verklaren. Het betreffen de op de beslaglijst, welke aan dit vonnis zal worden gehecht, genummerde voorwerpen: 1, 17 en 18.
De voorwerpen op de aangehechte beslaglijst met nummers: 2, 10 en 13 en 14, en de voorwerpen genoemd op de kennisgeving van inbeslagname op pagina’s 233 en 261 kunnen worden geretourneerd aan verdachte.
De rechtbank gelast voorts de teruggave van de voorwerpen met nummer 7, 11, 19 en 20, zijnde geldbedragen nu deze niet direct in verband te brengen zijn met de tegen verdachte bewezen verklaarde feiten. Uit het dossier is niet gebleken dat conservatoir beslag op deze bedragen gelegd is. Uit het dossier blijkt uitsluitend van een “klassiek” beslag ex artikel 94 Sv.

De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling

Op grond van het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank, in tegenstelling tot de verdediging, de feitelijke grondslag van de vordering van de officier van justitie juist. Zij zal derhalve de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem op 20 december 2012, te weten 52 dagen.

De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14g, 27, 36b, 45, 47, 57, 285, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 3, 10, 11 en 13 van de Opiumwet

De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder feit 1 en 2 van parketnummer 05/780064-13 en onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 van parketnummer 05/740163-13 heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hiervoor vermeld;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
 bepaalt dat van deze gevangenisstraf
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
 beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht op het onvoorwaardelijke deel van voormelde gevangenisstraf;
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de op de beslaglijst, welke aan dit vonnis zal worden gehecht, genummerde voorwerpen: 3 tot en met 6, 8, 9 en voorts de voorwerpen genoemd op de kennisgeving van inbeslagname op pagina’s 212, 220, 243, 253, 255, 257 en 259;
 verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de op voormelde beslaglijst genummerde voorwerpen: 1, 17 en 18;
 beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten: de voorwerpen op voormelde beslaglijst met nummer: 2, 7, 10, 11, 13, 14, 19 en 20 en de voorwerpen genoemd op de kennisgeving van inbeslagname op pagina’s 233 en 261.
 gelast de
tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf voor de duur van 52 (tweeënvijftig) dagen,voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Arnhem op 20 december 2012, onder parketnummer 05/721544-12.
Dit vonnis is gegeven door mrs. Schaap, voorzitter, Kleinrensink en Van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Noord- en Oost-Nederland, district Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal, registratienummer PL0620 2013031561-20, gesloten op 16 juli 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 68 en 69 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 69 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 57 en 58.
5.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
6.Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van [slachtoffer], d.d. 7 juli 2014.
7.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
8.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 69.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 33
10.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 33
12.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 68 en 69.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 41.
14.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
15.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 4] van de politie Noord- en Oost-Nederland, district Apeldoorn, opgemaakte proces-verbaal met nummer PL0620 2013173432, gesloten op 12 maart 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
16.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 46 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 91 en proces-verbaal van bevindingen, p. 154 t/m 156.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 82 en stamproces-verbaal, p. 10.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 91 en proces-verbaal van bevindingen, p. 145 en 146.
20.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], p. 45 t/m 47.
21.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 68 en 69.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 79.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 91 en proces-verbaal van bevindingen, p. 143 en 144.
24.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 80.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 82.
27.Proces-verbaal van bevindingen Opiumwet, 148 en 149.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 151
29.een NFI rapport van Identificatie van drugs en precursoren, p. 153.
30.Proces-verbaal van bevindingen, op ambtsbelofte opgesteld door[verbalisant 2] d.d. 9 juli 2014.
31.Proces-verbaal van bevindingen Opiumwet, p. 154 t/m 156.
32.Proces-verbaal van bevindingen, op ambtseed opgesteld door [verbalisant 3] d.d. 9 juli 2014.
33.een NFI rapport van Identificatie van drugs en precursoren, p. 153.
34.Proces-verbaal van bevindingen, p. 91 en 92.
35.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting.