ECLI:NL:RBGEL:2014:4730

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
C/05/259129 / KG ZA 14-73
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de bewijskracht van authentieke akten en de mogelijkheid van tegenbewijs in een civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding waarin de eiser, [eiser], vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De kern van het geschil draait om de vraag of de inbeslagname van de inboedel van [eiser] op 16 januari 2014 rechtmatig was. Eiser stelt dat er geen bestaande schuld was aan [gedaagde sub 1] en dat de pand- en hypotheekakten die zijn opgesteld, enkel zijn gemaakt uit paniek vanwege dreigende beslaglegging door derden. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde sub 1] op basis van eerdere overeenkomsten tot geldlening een vordering heeft op [eiser] van in totaal € 410.000,00. De rechter oordeelt dat de notariële akte van 21 februari 2012, waarin een hypotheekrecht is gevestigd, dwingend bewijs oplevert van de schuld van [eiser] aan [gedaagde sub 1]. Eiser heeft onvoldoende tegenbewijs geleverd om de inhoud van deze akte te weerleggen. De rechter concludeert dat de inbeslagname van de inboedel van [eiser] niet onrechtmatig was en wijst de vorderingen van [eiser] af. In reconventie heeft [gedaagde sub 1] vorderingen ingesteld die zijn toegewezen, waarbij [eiser] wordt verplicht om de locaties van de verpande zaken te onthullen en toegang te verschaffen aan [gedaagde sub 1]. De proceskosten worden aan [eiser] opgelegd, aangezien hij in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/259129 / KG ZA 14-73
Vonnis in kort geding van 12 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. de Graaf te Nijmegen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1],
statutair gevestigd te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
advocaat mr. H.J. Ligtenbarg te Velp, gemeente Rheden.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord in kort geding, tevens houdende eis in reconventie, met
producties
  • de akte vermeerdering en wijziging van eis van [eiser]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de (mondelinge) vermindering van eis van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Guapo Beheer B.V. (hierna: Guapo) is enig aandeelhouder van [gedaagde sub 1] Enig aandeelhouder van Guapo is [gedaagde sub 2]. Van beide vennootschappen is [gedaagde sub 2] (mede)bestuurder.
2.2.
Op grond van een op 22 december 2009 tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] gesloten overeenkomst tot geldlening heeft [gedaagde sub 1] een bedrag van € 350.000,00 geleend aan [eiser]. Op 15 februari 2010 heeft [gedaagde sub 1] nog een extra bedrag van € 60.000,00 geleend aan [eiser].
2.3.
Op 17 februari 2010 hebben Guapo, in de kop aangeduid als crediteur, en [eiser] Holding B.V., in de kop aangeduid als debiteur, een overeenkomst tot geldlening gesloten. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Debiteur heeft op 11 en 17 Februari een totaal bedrag van € 235.000,00 (zegge tweehonderdvijfendertigduizend euro) boven op de bestaande reeds betaalde bedrag groot € 350.000,00 (zegge driehonderdvijftigduizend euro) betaald, dus totaal reeds € 585.000,00 (zegge vijfhonderdvijfentachtigduizend euro). Deze extra storting is gedaan onder de zelfde voorwaarde als de hoofdlening van € 350.000,00 die overeengekomen is op 22-12-2009, maar dan met een rente percentage van 13%. Hierbij komt crediteur overeen dat de leningen die verstrekt zijn onder de zelfde voorwaarde als de overeenkomst van 22-12-2009 over gaan naar Guapo Beheer BV gevestigd te [adres] te Oostrum en dat de debiteur [eiser] Holding BV zal worden met terug werkende kracht.
2.4.
Op 14 februari 2012 is tussen Guapo en [gedaagde sub 1] als pandhouders en [eiser] als pandgever een ‘pandakte inventaris en rollend materieel’ tot stand gekomen. In deze pandakte is onder meer het volgende opgenomen:
In aanmerking nemende:
a. a) dat de pandhouder met de pandgever overeenkomsten heeft gesloten de dato 22 december
2009 en 15 februari 2010, waarbij aan de pandgever financiële middelen ad € 410.000 ter
beschikking zijn gesteld en de pandhouder vorderingen heeft op de pandgever uit hoofde
van deze overeenkomsten;
(…)
Zijn overeengekomen dat de pandakte inventaris en rollend materieel wordt beheerst door de volgende voorwaarden en bepalingen:
Artikel 1 – Verpanding
1. Ter meerdere zekerheid voor de nakoming van de betaling door de pandgever van al
hetgeen deze aan de pandhouder verschuldigd is of zal worden (ondermeer) uit hoofde
van of krachtens de onder sub a. van de considerans genoemde overeenkomst(en) geeft de
pandgever hierbij zijn huidige en toekomstige inventaris en zijn huidige en toekomstig
Rollend Materieel aan de pandhouder in pand. (…)
2. Onder Inventaris in de zin van deze akte wordt verstaan: alle huidige en toekomstige
inventaris en uitrusting behorende tot de woning aan [adres]
van de pandgever, één en ander in de ruimste zin van het woord. Tevens behoort
het registergoed het schip van het merk Jan van Gent, type 10.35 Cabin met bouwjaar
2005 tot de Inventaris.
3. Onder rollend materieel in de zin van deze akte wordt verstaan: alle huidige en
toekomstig rollend materieel behorende aan de pandgever, waaronder in ieder geval
begrepen alle denkbare voertuigen zoals auto’s, vrachtwagens, vorkheftrucks,
rolcontainers, draglines, aanhangers, bulldozers, tractoren, caravans, bouwketen,
laswagens, compressoren, enzovoorts, één en ander in de ruimste zin. Onder Rollend
Materieel vallen in ieder geval de auto’s met de kentekens:
a) Cadillac de Ville Convertible (kenteken: [kenteken]);
b) Cadillac de Ville Convertible (kenteken: [kenteken]);
c) S&S Coach Cadillac Brougham limousine U9 (kenteken: [kenteken]);
(…)
e) Peugeot 301, bouwjaar 1933, kenteken: [kenteken];
f) Fiat 501, bouwjaar 1919, kenteken:………;
g) Fiat 500, bouwjaar 1968, kenteken:……….;
h) Fiat 1500, bouwjaar 1966, kenteken:……….;
i) Fiat Topolino, bouwjaar 1936, kenteken:……….;
j) Fiat 130 Berlina, bouwjaar 1962, kenteken:……….;
2.5.
Bij de stukken bevindt een notariële hypotheekakte van 21 februari 2012, gesloten tussen [eiser] als hypotheekgever en [gedaagde sub 2] namens Guapo en Guapo op haar beurt voor zichzelf en namens [gedaagde sub 1] als hypotheeknemers. In deze akte is onder meer het volgende opgenomen:
Overeenkomst tot het vestigen van hypotheek- en pandrechten
De hypotheekgever en de hypotheeknemer verklaarden te zijn overeengekomen dat door de hypotheekgever ten behoeve van de hypotheeknemer het recht van hypotheek en het recht van pandrecht wordt gevestigd op de in deze akte omschreven goederen, tot zekerheid als in deze akte omschreven.
Hypotheekverlening
Ter uitvoering van voormelde overeenkomst verklaarde de hypotheekgever aan de hypotheeknemer hypotheek te verlenen tot het hierna te noemen bedrag op het hierna te noemen registergoed, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de hypotheeknemer blijkens haar administratie van de hierna te noemen debiteur te vorderen heeft of mocht hebben, ondermeer doch niet uitsluitend uit hoofde van de blijkens twee onderhandse akten respectievelijk gedateerd tweeëntwintig december tweeduizend negen en vijftien februari tweeduizend tien verstrekte geldleningen, in totaal groot vierhonderd tien duizend euro (€ 410.000,00).
(…)
Hypotheekbedrag
De hypotheekgever verklaarde dat het recht van hypotheek is verleend tot:
a. a) een bedrag van honderdduizend euro (€ 100.000,00) te vermeerderen met:
b) renten, vergoedingen, boeten en kosten, welke samen worden begroot op vijftig procent (50%) van het hiervoor onder a vermelde bedrag, derhalve tot een bedrag van vijftig duizend euro (€ 50.000,00) met dien verstande dat het hypotheekrecht slechts mede tot zekerheid voor de rente strekt voor zover deze is vervallen gedurende de laatste drie jaren voorafgaand aan het begin van de uitwinning van het onderpand, alsmede voor de rente gedurende de loop van de uitwinning van het onderpand,
derhalve tot een totaalbedrag van honderd vijftig duizend euro (€ 150.000,00), op:
Onderpand
De polyester sloep genaamd “Beautje”, brandmerk [nummer], microdotnummer [nummer], gebouwd te Loosdrecht bij scheepswerf Jan van Gent Motorsloepen B.V. onder bouwnummer [nummer], bouwjaar tweeduizendvier (…)
hierna te noemen: onderpand,
(…)
Pandrechten
De hypotheekgever verklaarde ter uitvoering van voormelde overeenkomst aan de hypotheeknemer te verpanden, voor zover nodig bij voorbaat, tot gelijke zekerheid als waarvoor hypotheek is verleend:
- alle roerende zaken die volgens verkeersopvatting bestemd zijn of bestemd zullen worden
om het onderpand duurzaam te dienen en door hun vorm als zodanig zijn te herkennen;
  • alle roerende zaken die van het onderpand worden afgescheiden; en
  • alle scheepstoebehoren zoals vermeld in artikel 1 lid 4 Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek,
waaronder begrepen de roeiboten, sloepen en alle reserve-onderdelen, ongeacht of deze
zich al dan niet aan boord van het onderpand bevinden.
2.6.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 1 november 2013 is op 16 januari 2014 in opdracht van [gedaagde sub 1] een groot deel van de inboedel uit het woonhuis van [eiser] in beslag genomen, afgevoerd en afgegeven aan de door [gedaagde sub 1] aangewezen bewaarder, zijnde Q & A Advies B.V. te Ermelo.
2.7.
Op 6 februari 2014 heeft de deurwaarder op verzoek van [gedaagde sub 1] de door notaris [naam] uitgegeven eerste grosse van de notariële akte van 21 februari 2012 aan [eiser] betekend, met bevel om binnen twee dagen een bedrag van
€ 488.467,40 te betalen. Tevens heeft de deurwaarder op 6 februari 2014 een afschrift van een schrijven van 6 februari 2014 van mr. [nummer] namens [gedaagde sub 1] aan [eiser] betekend. In dit schrijven verzoekt en voor zover vereist sommeert mr. [nummer] [eiser] om binnen twee dagen schriftelijk kenbaar te maken op welke locatie(s) de in de pandakte genoemde voertuigen (zie 2.4) en het in de notariële akte genoemde schip (zie 2.5) zich bevinden en [gedaagde sub 2] dan wel door [gedaagde sub 2] aan te wijzen derden ongehinderde toegang te verschaffen tot de locatie(s) waar de genoemde zaken zich bevinden.
2.8.
Op grond van de hiervoor genoemde eerste grosse van de notariële akte van 21 februari 2012 heeft de deurwaarder op 18 februari 2014 executoriaal beslag gelegd op alle aandelen van [eiser] in Euro Cruise Holding B.V., Royal House Holding B.V. en ECH B.V. (h.o.d.n. Euro Cruise Holding). Tevens heeft de deurwaarder op 18 februari 2014 ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag gelegd onder ECH B.V. (h.o.d.n. Euro Cruise Holding), Stichting Administratiekantoor ECH, [eiser] Group B.V., Stichting Administratiekantoor Euro Cruise Holding en Royal House Holding B.V.
2.9.
[eiser] heeft geen gehoor gegeven aan voornoemde sommatie.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert na vermeerdering, wijziging en vermindering van eis bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
A. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te gebieden om binnen drie dagen na dit vonnis de op 16
januari 2014 in vuistpand genomen zaken – als omschreven in het exploot van
betekening van 20 januari 2014 van de toegevoegd kandidaat-deurwaarder, [naam]
– ongeschonden aan [eiser] te retourneren en te
herplaatsen op de exacte plaatsen alwaar deze zaken zijn weggenomen, dit in overleg en
op aanwijzing van [eiser],
B. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te verbieden (nadere) executiemaatregelen te treffen op
basis van de pandakte van 14 februari 2012, aangegaan door Guapo Beheer B.V. en [gedaagde sub 1]
als pandhouder en [eiser] als pandgever,
C. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te gebieden om binnen drie dagen na dit vonnis de ten
onrechte, op grond van de door notaris [naam] aan en ten behoeve van
[gedaagde sub 1] op 27 januari 2014 voor eerste grosse uitgegeven notariële akte de dato
21 februari 2012, op 18 februari 2014 gelegde executoriale beslagen op te heffen,
D. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te verbieden (nadere) executiemaatregelen te treffen op
basis van de door notaris [naam] aan en te behoeve van [gedaagde sub 1]
op 27 januari 2014 voor eerste grosse uitgegeven notariële akte de dato 21 februari
2012,
een en ander telkens op straffe van een dwangsom,
subsidiair
A. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te verbieden de op 16 januari 2014 in vuistpand genomen
zaken, als omschreven in het exploot van betekening aan [eiser] van 20 januari
2014 van toegevoegd kandidaat-deurwaarder, [naam], te
verkopen; en
B. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te verbieden verdere executiemaatregelen te treffen op
basis van de pandakte van 14 februari 2012 en/of op basis van de door notaris [naam]
aan en ten behoeve van [gedaagde sub 1] op 27 januari 2014 voor
eerste grosse uitgegeven notariële akte de dato 21 februari 2012, zonder een daartoe ten
laste van [eiser] veroordelend vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te hebben
verkregen van deze rechtbank, waarbij de (door [eiser] betwiste) schuld aan [gedaagde sub 1]
komt vast te staan, en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te gebieden om binnen
twee weken na heden een eis in de hoofdzaak in te stellen teneinde de door [gedaagde sub 2]
gestelde rechten vast te stellen, bij gebreke waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2],
telkens op straffe van een dwangsom:
a. wordt geboden om binnen drie dagen na dit vonnis de op 16 januari 2014 in
vuistpand genomen zaken – als omschreven in het exploot van betekening van 20
januari 2014 van de toegevoegd kandidaat-deurwaarder, [naam]
– ongeschonden aan [eiser] te retourneren en te herplaatsen op de
exacte plaatsen alwaar deze zaken zijn weggenomen, dit in overleg en op aanwijzing
van [eiser],
b. wordt verboden (nadere) executiemaatregelen te treffen op basis van de pandakte van
14 februari 2012, aangegaan door Guapo Beheer B.V. en [gedaagde sub 1] als
pandhouder en [eiser] als pandgever,
c. wordt geboden om binnen drie dagen na dit vonnis de ten onrechte, op grond van de
door notaris [naam] aan en ten behoeve van [gedaagde sub 1] op 27
januari 2014 voor eerste grosse uitgegeven notariële akte de dato 21 februari 2012, op
18 februari 2014 gelegde executoriale beslagen op te heffen, en
d. wordt verboden (nadere) executiemaatregelen te treffen op basis van de door notaris
[naam] aan en ten behoeve van [gedaagde sub 1] op 27 januari 2014
voor eerste grosse uitgegeven notariële akte de dato 21 februari 2012.
Ten slotte vordert [eiser] zowel primair als subsidiair dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit kort geding, inclusief de nakosten.
3.2.
[eiser] legt samengevat het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De overeenkomsten tot geldlening van 22 december 2009 en 15 februari 2010 zijn vervangen door de overeenkomst tot geldlening van 17 februari 2010. Op grond van deze overeenkomst heeft Guapo de vordering van [gedaagde sub 1] op [eiser] overgenomen en heeft [eiser] Holding B.V. (hierna: [eiser] Holding) gelijktijdig de schuld van [eiser] aan [gedaagde sub 1], thans Guapo, overgenomen. Vervolgens is de schuld van [eiser] Holding aan Guapo overgenomen door Euro Shipping Voyages B.V. (hierna: Euro Shipping). Bij akte van cessie van 12 april 2011 hebben Guapo, [gedaagde sub 1] en Euro Shipping vastgesteld dat Guapo per 31 december 2010 een opeisbare vordering heeft op Euro Shipping van € 800.000,00 en zijn zij overeengekomen dat deze vordering voor 50% wordt overgedragen aan [gedaagde sub 1] Zowel Guapo als [gedaagde sub 1] hadden vanaf dat moment dus een vordering van € 400.000,00 op Euro Shipping. Bij overeenkomst van vennootschap onder firma van 21 januari 2011 hebben [gedaagde sub 1] en Euro Shipping VOF Melu opgericht. Hierbij heeft [gedaagde sub 1] haar vordering van
€ 400.000,00 op Euro Shipping ingebracht. Deze vordering is op 21 januari 2011 verrekend met door VOF Melu aan een drietal vennootschappen verschuldigde koopsommen. Er resteert dus slechts een vordering van Guapo op Euro Shipping van € 400.000,00. Omdat [gedaagde sub 1] geen vordering meer heeft op [eiser], had zij dus ook geen rechtsgrond om op 16 januari 2014 de inboedel van [eiser] in vuistpand te nemen c.q. in beslag te doen nemen en te laten afvoeren. Aldus heeft [gedaagde sub 1] onrechtmatig gehandeld door een niet bestaand pandrecht in te roepen en daarbij als grondslag een niet bestaande vordering van [gedaagde sub 1] op [eiser] in te roepen. [gedaagde sub 2] heeft als bestuurder van [gedaagde sub 1] bewust bewerkstelligd dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig de inboedel in beslag heeft laten nemen en heeft laten afvoeren, zodat ook [gedaagde sub 2] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde sub 1] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat [eiser] op straffe van lijfsdwang binnen 24 uur na betekening van dit vonnis wordt veroordeeld tot:
1. het mededelen aan [gedaagde sub 1] van de locaties waar de bij pandakte van 12 februari
2012 verpande zaken, waaronder in het bijzonder de navolgende voertuigen (1) Cadillac
de Ville Convertible - kenteken: [kenteken]; (2) Cadillac de Ville Convertible - kenteken:
[kenteken]; (3) S&S Coach Cadillac Brougham Limousine U9 - kenteken: [kenteken]; (4)
Peugeot 301 - kenteken: [kenteken], bouwjaar 1933; (5) Fiat 501, bouwjaar 1919; (6) Fiat
500, bouwjaar 1968; (7) Fiat 1500, bouwjaar 1966; (8) Fiat Topolino, bouwjaar 1936; (9)
Fiat 130 Berlina, bouwjaar 1962, zich bevinden,
2. het mededelen aan [gedaagde sub 1] van de locatie waar het bij de hypotheekakte van 21
februari 2012 verhypothekeerde schip, genaamd “Beautje”, zich bevindt,
3. [gedaagde sub 1] dan wel door [gedaagde sub 1] aan te wijzen derden volledige en
ongehinderde toegang te verschaffen tot de locaties waar de verpande en/of
verhypothekeerde zaken zich bevinden,
4. [eiser] te verbieden zonder uitdrukkelijke toestemming van [gedaagde sub 1] enige
(rechts)handeling te verrichten ten aanzien van de ten gunste van [gedaagde sub 1]
verhypothekeerde en/of verpande zaken, en in het bijzonder [eiser] te verbieden de
verpande en/of verhypothekeerde zaken zonder uitdrukkelijke toestemming en
medeweten van [gedaagde sub 1] te verplaatsen, te verkopen, over te dragen en/of enige
andere (contractuele) verplichting ter zake aan te gaan,
5. [gedaagde sub 1], op haar kosten, inzage te verschaffen in en afschrift te verstrekken van
alle bescheiden die betrekking hebben op en/of samenhangen met een eventuele verkoop,
overdracht of het aangaan van enige andere verplichting ter zake de verpande en/of
verhypothekeerde zaken, waaronder in het bijzonder (verkoop)overeenkomsten en
betalingsbewijzen ter zake de verpande en/of verhypothekeerde zaken.
Ten slotte vordert [gedaagde sub 1] dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, inclusief nakosten.
4.2.
[gedaagde sub 1] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Bij akte van 14 februari 2012 is een pandrecht gevestigd ten gunste van [gedaagde sub 1] op al het huidige en toekomstige rollend materieel van [eiser]. In de pandakte worden negen voertuigen met naam en toenaam genoemd. Bij notariële akte van 21 februari 2012 is een hypotheekrecht gevestigd ten gunste van [gedaagde sub 1] op het schip genaamd “Beautje”. [gedaagde sub 1] heeft er recht en belang bij deze zekerheidsrechten ongehinderd uit te oefenen. Zowel de voertuigen als het schip zijn echter onvindbaar, terwijl [eiser] weigert mede te delen waar deze zaken zich bevinden. Voor zover zou blijken dat [eiser] de verpande voertuigen heeft verkocht aan derden, heeft [gedaagde sub 1] als pandhouder op grond van artikel 843a Rv een rechtmatig belang bij inzage in en afschrift van de betreffende bescheiden die betrekking hebben op een overdracht van de verpande voertuigen.
4.3.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de stellingen van [eiser].
5.2.
In deze zaak gaat het om de vraag of de inbeslagname van de inboedel van [eiser] op 16 januari 2014 zonder recht of titel en op onrechtmatige basis is geschiedt. Met deze vraag hangt nauw samen de vraag of [gedaagde sub 1] een vordering heeft op [eiser]. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5.3.
Vast staat dat [gedaagde sub 1] ingevolge de overeenkomsten tot geldlening van 22 december 2009 en 15 februari 2010 een bedrag van in totaal € 410.000,00 aan [eiser] heeft geleend. Voorts staat vast dat Guapo en [gedaagde sub 1] enerzijds en [eiser] anderzijds op 14 februari 2012 een pandakte ‘inventaris en rollend materieel’ hebben gesloten. Ingevolge deze pandakte heeft [eiser] tot zekerheid voor de nakoming van de betaling van al hetgeen hij aan Guapo/[gedaagde sub 1] is verschuldigd uit hoofde van de twee overeenkomsten tot geldlening ten gunste van Guapo/[gedaagde sub 1] een pandrecht gevestigd op zijn huidige en toekomstige inventaris en zijn huidige en toekomstige rollend materieel. Hierbij wordt onder inventaris verstaan alle huidige en toekomstige inventaris en uitrusting behorende tot de woning van [eiser] aan de Ressensestraat 26 te Bemmel, alsmede het schip van het merk Jan van Gent, type 10.35 Cabin, met bouwjaar 2005. Onder rollend materieel vallen in ieder geval de in de pandakte nader aangeduide negen voertuigen. Ten slotte staat vast dat [eiser] enerzijds en [gedaagde sub 1] en Guapo anderzijds op 21 februari 2012 een notariële akte hebben laten opmaken, waarin [eiser] verklaart ten gunste van [gedaagde sub 1] en Guapo een recht van hypotheek te vestigen op het schip “Beautje” voor een bedrag van € 150.000,00, tot zekerheid voor de betaling van hetgeen [gedaagde sub 1] en Guapo uit hoofde van (in ieder geval) de twee overeenkomsten tot geldlening van [eiser] te vorderen hebben.
5.4.
De notariële akte is een authentieke akte zoals bedoeld in artikel 156 lid 2 Rv. Op grond van artikel 157 lid 1 Rv leveren authentieke akten tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar - in dit geval de notaris - binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt (artikel 151 lid 1 Rv). Als uitgangspunt geldt dus dat hetgeen in de notariële akte van 21 februari 2012 is opgenomen een juiste weergave is van wat partijen hebben beoogd overeen te komen. Dit betekent dat in beginsel vast staat dat [eiser] het bedrag van in hoofdsom € 410.000,00 uit hoofde van de twee overeenkomsten tot geldlening is verschuldigd aan [gedaagde sub 1] en dat hij tot zekerheid voor betaling van dat bedrag ten gunste van [gedaagde sub 1] (en Guapo) een recht van hypotheek heeft gevestigd op het schip “Beautje”.
5.5.
Uit artikel 151 lid 2 Rv volgt dat ook dwingend bewijs vatbaar is voor tegenbewijs. Dit tegenbewijs mag volgens artikel 152 lid 1 Rv door alle middelen worden geleverd, tenzij de wet anders bepaalt. Het staat de rechter vrij dit bewijs geleverd te achten indien hij op grond van de in het geding gebleken feiten bewezen acht dat de in de akte opgenomen verklaring onjuist is. De rechter mag daarbij aan ieder gebleken feitelijk gegeven in het geding de bewijskracht hechten die hem goeddunkt (vgl. Hoge Raad 16 maart 2007, NJ 2008, 219). In het onderhavige geval betekent dit dat [eiser] bewijs moet leveren van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat de in de notariële akte van 21 februari 2012 opgenomen tekst van de door partijen afgelegde verklaringen - en in het verlengde hiervan ook de in de pandakte van 14 februari 2012 opgenomen tekst van de door partijen afgelegde verklaringen - niet stookt met de werkelijke bedoeling van partijen.
5.6.
Omdat in kort geding geen ruimte is voor het geven van een bewijsopdracht, moet met inachtneming van het voorgaande in het kader van deze procedure worden nagegaan of er voldoende aannemelijk tegenbewijs is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval.
5.7.
In dit verband is van belang dat alle door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden, meer in het bijzonder de in de dagvaarding onder punt 13 tot en met 20 opgenomen feiten en omstandigheden, hebben plaatsgehad vóórdat de pandakte van 14 februari 2012 en de notariële akte van 21 februari 2012 zijn opgemaakt. Bovendien worden deze feiten en omstandigheden door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gemotiveerd betwist. Omdat de standpunten van partijen lijnrecht tegenover elkaar staan, is nadere bewijslevering noodzakelijk. Zoals reeds opgemerkt leent een behandeling in kort geding zich daarvoor echter niet.
5.8.
Als voorbeeld noemt de voorzieningenrechter in dit verband de overeenkomst tot geldlening van 17 februari 2010 (zie 2.3). Dit is voor [eiser] het beginpunt van zijn betoog, zoals hiervoor onder 3.2 is weergegeven. Nadere bestudering van die overeenkomst roept echter verschillende vragen op. Zo wordt in deze overeenkomst, waarbij [gedaagde sub 1] geen partij is, melding gemaakt van het feit dat debiteur (bedoeld moet zijn: crediteur, zijnde Guapo) op 11 en 17 februari een totaalbedrag van € 235.000,00 boven op het reeds betaalde bedrag van € 350.000,00 heeft betaald. Niet duidelijk is echter waar het bedrag van € 235.000,00 op ziet, nu de overeenkomst tot geldlening van 15 februari 2010 slechts ziet op een bedrag van € 60.000,00 dat op 11 februari door [gedaagde sub 1] aan [eiser] is betaald. Voorts zou Guapo op grond van de overeenkomst tot geldlening van 17 februari 2010 reeds een bedrag van € 350.000,00 hebben betaald. In de overeenkomst tot geldlening van 22 december 2009 is echter opgenomen dat [gedaagde sub 1] - en dus niet Guapo - dit bedrag aan [eiser] betaalt. Ten slotte is onduidelijk wat in de overeenkomst tot geldlening van 17 februari 2010 precies wordt bedoeld met “de leningen die verstrekt zijn onder de zelfde voorwaarde als de overeenkomst van 22-12-2009”. Zonder nadere bewijslevering kan dan ook niet zonder meer worden aangenomen dat de overeenkomsten tot geldlening van 22 december 2009 en 15 februari 2010 door de overeenkomst tot geldlening van 17 februari 2010 zijn vervangen en dat Guapo de vordering van [gedaagde sub 1] op [eiser] heeft overgenomen en dat [eiser] Holding gelijktijdig de schuld van [eiser] heeft overgenomen.
5.9.
Dan resteert nog het betoog van [eiser] omtrent de werkelijke bedoeling van partijen bij het opstellen van de pandakte van 14 februari 2012 en de notariële akte van 21 februari 2012. Volgens [eiser] was de achtergrond van deze akten geen bestaande schuld van [eiser] aan [gedaagde sub 1] en/of Guapo, maar paniek, die aanwezig was bij [eiser] op grond van een op 1 februari 2012 gewezen vonnis, waarbij [eiser] naast [eiser] Holding en Euro Shipping, hoofdelijk aansprakelijk was gesteld voor een vordering van C.R. Cushing & Co Inc. Deze veroordeling was volgens [eiser] echter ten onrechte uitgesproken, omdat de voormalige advocaat van [eiser] een beroepsfout had gemaakt. Desondanks is C.R. Cushing & Co Inc. op 9 februari 2012 al overgegaan tot het leggen van executoriaal beslag op drie personenauto’s en de aandelen die [eiser] hield in het kapitaal van Euro Cruise Holding B.V. [eiser] vreesde verdere beslagleggingen en heeft daarom in overleg met [gedaagde sub 2] de pand- en hypotheekakte laten opstellen.
5.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er bij het (doen) opstellen van beide akten sprake was van een ‘opzetje’ tussen [eiser] en [gedaagde sub 2]. Dit kan in ieder geval niet worden afgeleid uit de e-mail van 10 februari 2012 van [naam], belastingadviseur van Mazars te Nijmegen (productie 24 bij dagvaarding). Dit kan evenmin worden afgeleid uit de e-mail van 17 januari 2014 van [naam], accountant van zowel [eiser] als [gedaagde sub 2] (productie 25 bij dagvaarding). Weliswaar geeft [naam] inderdaad aan, zoals [eiser] stelt, dat vanwege de dreiging van beslaglegging door derden op de privé bezittingen van [eiser] (dit is [eiser]) toen, op 10 februari 2012, is besloten dat hij de inventaris en auto’s verpandt aan [gedaagde sub 2] (dit is [gedaagde sub 2]), maar [naam] verklaart ook:
“De kwestie was dat door het faillissement van vennootschappen die gelieerd waren/zijn aan [eiser], [gedaagde sub 2] mogelijk geen betaling zou ontvangen uit hoofde van de geldlening die hij verstrekt had aan [eiser].
[eiser] had aan diverse andere financiers/leveranciers borgen afgegeven en daarnaast was hij in een procedure persoonlijk veroordeeld tot het betalen van een bedrag X.
(…)
De afspraak is in mijn beste herinnering tot stand gekomen in het kader van de langjarige vriendschap en vertrouwen tussen jullie beiden. Doel was voor [eiser] te bewerkstelligen dat de verpande zaken zo mogelijk niet verkocht zouden worden, doch dat hij totdat de problemen waren opgelost, kon blijven “leven” met gebruik van “zijn spullen”. De verpanding had anderzijds tot doel zekerheid te creëren voor [gedaagde sub 2] uit hoofde van zijn geldleningsovereenkomsten in het geval ze toch verkocht zouden worden (waarbij de gedachte was dat het beter was als de opbrengst dan naar [gedaagde sub 2] ging dan naar een ander).
In dat kader is er een levendig telefonisch contact geweest tussen u beide collega [naam] hetgeen ertoe heeft geleid dat u op maandag 13 februari 2012 per mail de pandakte heeft ontvangen. Ik heb hem vandaag nog gesproken en hij heeft eenzelfde beeld als ik. Daarnaast is als zekerheid hypotheek verschaft op een sloep.”
5.11.
Dat de achtergrond van beide akten geen bestaande schuld was van [eiser] aan [gedaagde sub 1] en/of Guapo, maar enkel paniek, die aanwezig was bij [eiser] op grond van een op 1 februari 2012 gewezen vonnis, kan op grond van de e-mail van [naam] dan ook niet worden aangenomen.
5.12.
Een en ander leidt tot de conclusie dat vooralsnog ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde sub 1] nog steeds een vordering heeft op [eiser]. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben dan ook niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] door op 16 januari 2014 de inboedel van [eiser] in vuistpand te nemen c.q. in beslag te doen nemen en te laten afvoeren. De primaire vorderingen zullen worden afgewezen. Ditzelfde geldt voor de subsidiaire vorderingen. Zoals [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] terecht stellen, beschikt [gedaagde sub 1] reeds over een executoriale titel, namelijk de notariële akte van 21 februari 2012. Deze akte geeft [gedaagde sub 1] de bevoegdheid om zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst de in die akte vermelde aanspraak met dwangmiddelen ten uitvoer te leggen op het vermogen van [eiser].
5.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat €
816,00
Totaal € 1.424,00

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De reconventionele vorderingen van [gedaagde sub 1] strekken tot - kort gezegd - mededeling van [eiser] van de locatie(s) van de verpande voertuigen en het verhypothekeerde schip, alsmede het verschaffen van ongehinderde toegang tot die locaties, op straffe van lijfsdwang. Ook vordert [gedaagde sub 1] volledige inzage in en afschrift van eventuele koopovereenkomst(en), betalingsbewijzen en overige bescheiden en informatie die [gedaagde sub 1] behoeft ten einde haar pandrechten op de voertuigen te kunnen uitwinnen.
6.2.
Met inachtneming van hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, wat hier, voor zover nodig, wordt overgenomen, heeft [gedaagde sub 1] naar het oordeel van de voorzieningenrechter recht en belang bij ongehinderde uitoefening van haar pand- en hypotheekrechten. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat [gedaagde sub 1] onweersproken heeft gesteld dat [eiser] tot op heden weigert mede te delen waar de verpande voertuigen en het verhypothekeerde schip zich bevinden. Ten slotte is van belang dat [eiser] geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de reconventionele vorderingen van [gedaagde sub 1] Deze zullen dan ook worden toegewezen, op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
6.3.
De gevorderde lijfsdwang zal worden afgewezen. Op grond van artikel 587 Rv zal een vonnis alleen dan uitvoerbaar bij lijfsdwang worden verklaard, indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [gedaagde sub 1] onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat het zware dwangmiddel lijfsdwang moet worden toegepast indien [eiser] niet aan de gevorderde veroordelingen voldoet. Dat de oplegging van een dwangsom - een minder zwaar dwangmiddel - voor [eiser] een onvoldoende prikkelende werking zal hebben om de gevorderde veroordelingen na te leven, is weliswaar door [gedaagde sub 1] gesteld, maar onvoldoende onderbouwd. De voorzieningenrechter gaat er hierbij vanuit dat [eiser] dit vonnis zal naleven, nu hij bij monde van zijn advocaat heeft aangegeven dat uit niets blijkt dat hij zich niet aan een mogelijk veroordelend vonnis zal houden.
6.4.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] worden tot op heden begroot op
€ 408,00 aan salaris advocaat (factor 0,5 × tarief € 816,00).
6.5.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.424,00,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.4.
veroordeelt [eiser] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde sub 1] mede te delen de locaties waar de bij pandakte van 12 februari 2012 verpande zaken, waaronder in het bijzonder de navolgende voertuigen (1) Cadillac de Ville Convertible - kenteken: [kenteken]; (2) Cadillac de Ville Convertible - kenteken: [kenteken]; (3) S&S Coach Cadillac Brougham Limousine U9 - kenteken: [kenteken]; (4) Peugeot 301 - kenteken: [kenteken], bouwjaar 1933; (5) Fiat 501, bouwjaar 1919; (6) Fiat 500, bouwjaar 1968; (7) Fiat 1500, bouwjaar 1966; (8) Fiat Topolino, bouwjaar 1936; (9) Fiat 130 Berlina, bouwjaar 1962, zich bevinden,
7.5.
veroordeelt [eiser] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan [gedaagde sub 1] mede te delen de locatie waar het bij de hypotheekakte van 21 februari 2012 verhypothekeerde schip, genaamd “Beautje”, zich bevindt,
7.6.
veroordeelt [eiser] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis [gedaagde sub 1], dan wel aan door [gedaagde sub 1] aan te wijzen derden, volledige en ongehinderde toegang te verschaffen tot de locaties waar de verpande en/of verhypothekeerde zaken zich bevinden,
7.7.
verbiedt [eiser] na betekening van dit vonnis zonder uitdrukkelijke toestemming van [gedaagde sub 1] enige (rechts)handeling te verrichten ten aanzien van de ten gunste van [gedaagde sub 1] verhypothekeerde en/of verpande zaken, en verbiedt [eiser] na betekening van dit vonnis in het bijzonder de verpande en/of verhypothekeerde zaken zonder uitdrukkelijke toestemming en medeweten van [gedaagde sub 1] te verplaatsen, te verkopen, over te dragen en/of enige andere (contractuele) verplichting ter zake aan te gaan,
7.8.
veroordeelt [eiser] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis [gedaagde sub 1], op haar kosten, inzage te verschaffen in en afschrift te verstrekken van alle bescheiden die betrekking hebben op en/of samenhangen met een eventuele verkoop, overdracht of het aangaan van enige andere verplichting ter zake de verpande en/of verhypothekeerde zaken, waaronder in het bijzonder (verkoop)overeenkomsten en betalingsbewijzen ter zake de verpande en/of verhypothekeerde zaken,
7.9.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 408,00,
7.10.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
7.11.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.
Coll.: MvG