ECLI:NL:RBGEL:2014:4627

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
05/860828-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Prisse
  • M. Maanicus
  • J. Schaap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in verdovende middelen en wapens

Op 23 juli 2014 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van handel in verdovende middelen, waaronder cocaïne, en het voorhanden hebben van een spuitbusje met pepperspray. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 april 2011 en 23 april 2013 in verschillende plaatsen in Nederland, waaronder Winterswijk, cocaïne heeft verkocht en afgeleverd aan meerdere personen. De verdachte is op 23 april 2013 aangehouden, waarbij ook een hoeveelheid hash en pepperspray is aangetroffen. Tijdens de rechtszittingen heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, maar de rechtbank heeft deze verweren verworpen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de handel in cocaïne, maar sprak de verdachte vrij van medeplegen, omdat er geen nauwe samenwerking met medeverdachten kon worden vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 545 dagen, waarvan 285 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 200 uur. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de volksgezondheid, maar hield rekening met de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]05/860828-13
Uitspraak d.d. 23 juli 2014
tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum],
wonende te[adres]
Raadsman: mr. Y. Bouchikhi, advocaat te Utrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 augustus 2013, 11 oktober 2013, 7 januari 2014 en 9 juli 2014.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 23 april 2013 te Winterswijk en/of te Lichtenvoorde en/of te Arnhem en/of te Nijmegen en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk aan één of meer personen (waaronder[betrokkene 1] en/of[betrokkene 2]
en/of[getuige 3]) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 23 april 2013 te Winterswijk opzettelijk aanwezig heeft gehad 92,2 gram hash (een plak) en/of 51 gram hashpoeder/hashresten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 23 april 2013 te Winterswijk een spuitbusje inhoudende een hoeveelheid pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Voorvragen
De raadsman heeft zich ter terechtzitting van 9 juli 2014 - samengevat - op het standpunt gesteld dat in het voorbereidend onderzoek sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De vormverzuimen dienen afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, omdat sprake is van een bewuste en grove veronachtzaming van de belangen van verdachte waardoor aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn strafzaak tekort is gedaan, een en ander zoals verwoord in zijn overgelegde pleitnota.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsman gevoerde verweren dienen te worden verworpen nu in de onderhavige zaak geen sprake is van onherstelbare vormverzuimen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Blijkens vaste jurisprudentie kan niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie slechts volgen indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
De rechtbank zal in het onderstaande allereerst ingaan op de door de raadsman gestelde afzonderlijke verzuimen en vervolgens ingaan op zijn betoog dat, ook indien de afzonderlijke door de raadsman gestelde verzuimen onvoldoende aanleiding zouden vormen voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, deze verzuimen als geheel en in samenhang met elkaar bezien wel aanleiding zouden moeten vormen voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Onvoldoende verdenking voor start onderzoek (artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering)
De raadsman heeft gesteld dat er onvoldoende verdenking tegen verdachte was voor de start van het onderzoek nu dit enkel was gebaseerd op twee CIE meldingen waarvan bij één melding de betrouwbaarheid niet is gebleken. De verdenking had niet enkel op de zeer algemene en niet verifieerbare CIE informatie mogen worden gebaseerd. Er is dus sprake van een onrechtmatige aanvang van het strafrechtelijk onderzoek.
De rechtbank overweegt het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat verdenking van overtreding van de Opiumwet kan worden aangenomen op basis van anoniem aan de politie verstrekte informatie (vgl. HR 5 januari 2010, LJN BK3201). De beantwoording van de vraag of dergelijke informatie toereikend is, is in belangrijke mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van omstandigheden van het geval. In het onderhavige geval was de informatie vervat in twee meldingen bij de Criminele Inlichtingen Eenheid van de politie Winterswijk (hierna: CIE). De in die meldingen vervatte gegevens waren voldoende concreet en specifiek voor het opstarten van het onderzoek. Dat niet altijd een oordeel omtrent de betrouwbaarheid kan worden gegeven, doet daar niet aan af. Op basis van de CIE-informatie kon ten aanzien van de verdachte gerede verdenking ontstaan dat deze zich schuldig had gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. De CIE-informatie heeft gediend tot inzet van bijzondere opsporingsmethoden. De rechtbank is niet gebleken van onjuiste formaliteiten, zodat niet aannemelijk is geworden dat verdachte in zijn belangen is geschaad. Het verweer van de raadsman wordt verworpen nu geen sprake is van een vormverzuim.
Verzending DVD met tapgesprekken
De raadsman heeft gesteld dat door het versturen van de tapgesprekken aan een onbekende derde privacygevoelige en zaaks relevante informatie open en bloot op straat is komen te liggen.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat de onjuiste verzending van een DVD met zaaksinformatie geen vormverzuim oplevert. In de visie van de rechtbank is er sprake van een administratieve onvolkomenheid. Niet is gebleken dat verdachte hierdoor nadeel heeft ondervonden of in zijn verdedigingsbelang is geschaad. Het verweer van de raadsman wordt verworpen nu geen sprake is van een vormverzuim.
Onjuiste weergave van de tapgesprekken
De raadsman heeft aangevoerd dat de tapgesprekken doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte in strijd met de werkelijkheid en onvolledig zijn uitgewerkt, hetgeen ook een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de tapgesprekken onjuist zijn weergegeven in het dossier nu, ook na beluistering ter terechtzitting van een door de verdediging aangedragen geluidsfragment, geen wezenlijk verschil in de gesproken en geschreven tekst is geconstateerd. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Getuigenverhoren door de politie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er ongeoorloofde druk is uitgeoefend op verschillende getuigen dan wel dat de woorden in hun mond zijn gelegd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Dat er in voorkomende gevallen tijdens een politieverhoor enige druk wordt uitgeoefend op getuigen is welhaast niet uit te sluiten Zolang er maar geen sprake is van ongeoorloofde druk waardoor een getuige zijn verklaring niet in vrijheid aflegt. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken niet aannemelijk is geworden dat de bedoelde getuigen door de politie onder een zodanige druk zijn gezet dat van een ongeoorloofde of onbehoorlijke en dus ontoelaatbare druk kan worden gesproken. Bij geen van de getuigen kan worden gesproken van een situatie waarin hij/zij zijn/haar verklaring niet in vrijheid heeft afgelegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim en verwerpt het verweer van de raadsman.
[getuige 1]
De raadsman heeft aangevoerd dat de politie na sluiting van het onderzoek [naam onderzoek] heeft benaderd en als getuige heeft gehoord in datzelfde onderzoek. In het procesdossier, opgemaakt door de politie, is niets terug te vinden van dit verhoor. Het is volgens de raadsman dan ook niet uit te sluiten dat er nog meer getuigen in dit onderzoek zijn gehoord waarvan de verklaringen niet zijn gevoegd aan het procesdossier. Verklaringen die mogelijk ontlastend zijn voor verdachte.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit een nader overgelegd proces-verbaal van bevindingen is gebleken dat de politie [getuige 1] na sluiting van het onderzoek [naam onderzoek] heeft gehoord over computers. Terloops is door de politie gevraagd of hij drugs gebruikte en of hij computers heeft geruild tegen drugs. Niet kan worden vastgesteld dat [getuige 1] werd gehoord in het onderzoek [naam onderzoek]. De verklaring van [getuige 1] is in ieder geval niet specifiek gericht op verdachte en derhalve niet relevant voor zijn strafzaak. Er zijn bovendien geen concrete aanknopingspunten dat in het onderzoek [naam onderzoek] (ontlastende) getuigenverklaringen zouden zijn achtergehouden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook hier geen sprake is van een vormverzuim en verwerpt het verweer van de raadsman.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat er in geen van de door de raadsman genoemde gevallen sprake is van vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Evenmin kan worden gesproken over gevallen waarin sprake is van strijd met de goede procesorde waardoor verdachte in zijn verdedigingsbelangen is geschaad.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
In 2012 vond in horecagelegenheden in Winterswijk een aantal gewelddadige incidenten plaats als gevolg van het gebruik van cocaïne. Het vermoeden bestond dat de geweldsincidenten mede verband hielden met de handel in harddrugs. Na diverse meldingen bij de CIE is een onderzoek gestart onder de naam [naam onderzoek] met als doel door middel van tappen en observeren een beeld te krijgen van het handelen door verdachten om vervolgens een actiedag te plannen waarop de woningen en auto’s van de verdachten worden doorzocht en verdachten worden aangehouden. Op 23 april 2013 zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden op verdenking van het handelen in verdovende middelen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, en 3 tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht een en ander zoals verwoord in haar overgelegde schriftelijk requisitoir.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Verdachte ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan de handel in verdovende middelen. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman - kort weergegeven - vrijspraak bepleit, één en ander zoals verwoord in zijn overgelegde pleitnota.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet als medepleger kan worden beschouwd aan de handel in verdovende middelen nu geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. Dat verdachte wel eens iemand heeft weggebracht levert geen opzet op in handel in cocaïne, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft als gebruiker wel eens met vrienden en/of bekenden gebruikt die dan over en weer cocaïne aan elkaar gaven. Hij heeft hier echter niets aan verdiend.
Subsidiair stelt de raadsman dat de ten laste gelegde pleegperiode van drie jaren niet bewezen kan worden. Op basis van de getuigenverklaringen zou hoogstens tot een bewezenverklaring van een paar weken gekomen kunnen worden, aldus de raadsman.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In het kader van het opsporingsonderzoek zijn verschillende personen (afnemers) als getuige gehoord.
Door de politie is aan getuige [getuige 2] een foto [2] getoond van medeverdachte [medeverdachte 1], waarop [getuige 2] heeft verklaard: “De man met de oranje jas afgebeeld op de foto herken ik als de mij bekende[medeverdachte 1].” [3] Door de politie is vervolgens een foto [4] van verdachte (rechts) en medeverdachte [medeverdachte 2] (links) getoond, waarop [getuige 2] heeft verklaard: “Ik herken de linker man op de foto als zijnde de mij bekende [medeverdachte 2]. De man rechts op de foto herken ik ook. Deze ken ik echter niet van naam.” [5]
Getuige [getuige 2] heeft verder op 3 mei 2013 en 11 mei 2013 – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij [medeverdachte 1] (de rechtbank begrijpt medeverdachte[medeverdachte 1]) een aantal jaren vóór het verhoor heeft leren kennen en sinds een jaar of drie vóór het verhoor ongeveer 10 keer per jaar cocaïne bij [medeverdachte 1] en verdachte heeft gekocht. [6] Verdachte en [medeverdachte 1] waren altijd samen. [getuige 2] had de indruk dat [medeverdachte 1] de leiding had. [getuige 2] betaalde altijd 50 euro per gram. Hij bestelde de cocaïne per sms-bericht. [medeverdachte 1] kwam vaak met een zwarte Seat of een witte Opel Astra. De jongen rechts op de foto, te weten verdachte, zat vaak bij [medeverdachte 1] in de auto. [7]
[getuige 3] verklaart dat hij vanaf een paar maanden voor eind 2012, begin 2013 weer een paar keer drugs heeft gebruikt. Hij kocht de cocaïne altijd bij verdachte,[medeverdachte 1], of [medeverdachte 2] (de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte 2]). [getuige 3] zegt één telefoonnummer gehad te hebben en wist dat hij de verdachte en diens medeverdachten daarop kon bereiken. Hij heeft één keer bij [medeverdachte 1] gekocht. [getuige 3] heeft voornamelijk bij verdachte en [medeverdachte 2] (medeverdachte [medeverdachte 2]) gekocht. Hij heeft één of twee keer cocaïne gekocht bij [verdachte] (verdachte). Een paar maanden vóór het verhoor heeft [getuige 3] verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] gezien tijdens een avondje uit. [getuige 3] was weggegaan. [getuige 3] kent medeverdachte [medeverdachte 1] van het voetbal. Zij hebben samen gespeeld, maar [medeverdachte 1] speelde op een gegeven moment op een hoger niveau. [8]
Door getuige [getuige 4] is op 24 april 2013 bij de politie het volgende verklaard, zakelijk weergegeven. Zij gebruikt al drie jaar cocaïne. Zij betaalde 50 euro per gram voor de coke. Zij haalde de cocaïne bij verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Zij kent[medeverdachte 1] van het uitgaan in Winterswijk. De drie jongens zijn bevriend met elkaar. [medeverdachte 1] is de baas van de jongens. [9]
Ten aanzien van de periode van handelen merkt de rechtbank op dat er meerdere getuigen zijn gehoord die onderling afwijkende verklaringen over de duur van handelen hebben afgelegd. Dat verbaast ook niet nu niet aannemelijk is dat de getuigen allemaal in exact dezelfde periode drugs zullen hebben gebruikt en hebben afgenomen. De gebruikers weten niet meer precies in welke periode zij cocaïne van verdachte en medeverdachten hebben gekocht. Het heeft er alle schijn van dat er gedurende drie jaar is gedeald door verdachte. Alhoewel het er alle schijn van heeft dat verdachte gedurende een langere periode gedeald heeft, leidt de rechtbank uit de voormelde getuigenverklaringen af dat verdachte in ieder geval van april 2011 tot het moment van de aanhouding op 23 april 2013 heeft gehandeld in cocaïne. Voorts volgt uit de getuigenverklaringen dat er meerdere afnemers zijn die verschillende hoeveelheden drugs hebben gekocht bij verdachte. De rechtbank acht derhalve het tenlastegelegde feit bewezen voor de periode april 2011 tot en met 23 april 2013.
Gelet op de inhoud van het dossier is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat sprake is geweest van handel in cocaïne. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of sprake is van medeplegen van deze handel in cocaïne door verdachte. Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van getuigen blijkt niet dat sprake is van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken. De verdachte zal derhalve van het medeplegen worden vrijgesproken.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat sprake is van het opzettelijk handelen in cocaïne door verdachte. Het onder 1 tenlastegelegde wordt derhalve bewezen verklaard.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit op de bewezenverklaarde wijze heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2013 [10] ;
- een proces-verbaal Opiumwet [11] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [12] , welke hij ter terechtzitting van 9 juli 2014 heeft bevestigd [13] .
Gelet op verdachtes bekennende verklaring wordt met deze opsomming volstaan.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde hashpoeder/hashresten nu niet is gebleken dat de poeder is getest en evenmin het gewicht bekend is.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit op de bewezenverklaarde wijze heeft begaan en baseert zich hierbij op de redengevende feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2013 [14] ;
- een proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2013 [15] ;
- een proces-verbaal van bevindingen van 2 mei 2013 [16] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [17] , welke hij ter terechtzitting van 9 juli 2014 heeft bevestigd [18] .
Gelet op verdachtes bekennende verklaring wordt met deze opsomming volstaan.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2011 tot en met 23 april 2013 te Winterswijk en/of te Lichtenvoorde en/of te Arnhem en/of te Nijmegen en/of (elders) in Nederland, meermalen, opzettelijk aan personen (waaronder [getuige 4] en/of[getuige 3]) heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 23 april 2013 te Winterswijk opzettelijk aanwezig heeft gehad 92,2 gram hash (een plak) zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op 23 april 2013 te Winterswijk een spuitbusje inhoudende een hoeveelheid pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:

Feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2,

onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

Feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van deOpiumwet gegeven verbod;

Feit 3:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapensen munitie.Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daartoe heeft zij eveneens de gevangenneming van verdachte gevorderd.
De raadsman heeft bij een eventuele bewezenverklaring van de feiten bepleit dat de door de officier van justitie geëiste straf dient te worden gematigd. De raadsman heeft onder meer bepleit een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis op te leggen. Indien een gevangenisstraf voor langere duur wordt opgelegd, verzoekt de raadsman dit deel voorwaardelijk op te leggen al dan niet in combinatie met een werkstraf. Het zou buitenproportioneel zijn om verdachte, nu hij weer alles op orde heeft, terug te sturen naar de gevangenis, aldus de raadsman.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van twee jaren schuldig gemaakt aan de verkoop van harddrugs (cocaïne) in Winterswijk en omstreken. Bovendien had de verdachte op het moment van zijn aanhouding een hoeveelheid hash in zijn bezit. De handel in harddrugs vormt een bedreiging van de volksgezondheid, maar heeft daarnaast ook in maatschappelijk opzicht tal van negatieve gevolgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat gebruikers van harddrugs hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de maatschappij ernstige schade en overlast wordt berokkend.
Verdachtes handelen heeft het mogelijk gemaakt dat een groep gebruikers werd voorzien van drugs. Verdachte heeft daardoor de gezondheid van die gebruikers in gevaar gebracht. Blijkbaar heeft de verdachte zich louter laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen.
Daarnaast heeft verdachte een busje pepperspray voorhanden gehad.
De rechtbank acht daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting in Opiumwet zaken van het Landelijk overleg van voorzitters van strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). De rechtbank gaat in onderhavige zaak uit van het dealen van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat gedurende een periode van twee jaren met enige regelmaat.
Door verdachtes proceshouding heeft de rechtbank niet of nauwelijks inzicht gekregen in wat verdachte heeft bewogen te handelen in harddrugs. Verdachte heeft in ieder geval geen blijk gegeven van inzicht in zijn strafbaar handelen.
De rechtbank heeft er bij de strafoplegging rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een Opiumwet-delict.
De rechtbank merkt op dat zij een lagere straf oplegt dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat rekening met de omstandigheid dat een kortere pleegperiode is bewezenverklaard, verdachte is vrijgesproken van het medeplegen en dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn verbeterd. Een gevangenisstraf zal deze positieve ontwikkeling kunnen doorkruisen waardoor de kans op herhaling van delict gedrag kan worden versterkt. De forse voorwaardelijke gevangenisstraf dient er voor de ernst van de feiten te benadrukken en fungeert tevens als stok achter de deur, teneinde de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw bezig te houden met plegen van strafbare feiten.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 545 dagen, waarvan 285 dagen voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. De vordering tot gevangenneming wijst de rechtbank af.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een werkstraf op te leggen. De rechtbank zal een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren opleggen met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen.
In beslag genomen voorwerpen
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de rechtbank over de in beslag genomen personenauto, een geldbedrag van € 2.100,- (nummers 1 en 2 op de beslaglijst) en een mobiele telefoon, een IPhone, dient te beslissen.
De officier van justitie heeft gevorderd om de onder verdachte in beslag genomen goederen, op de lijst van inbeslagname genummerd onder 1 en 2, verbeurd te verklaren. De IPhone is reeds teruggegeven aan de verdachte, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft verzocht om teruggave van het in beslag genomen geld en de auto met het kenteken [kenteken] aan de verdachte.
De rechtbank overweegt het volgende.
In het kader van het onderzoek tegen verdachte is bij de huiszoeking in verdachtes woning onder meer een personenauto, een hoeveelheid geld, en een mobiele telefoon aangetroffen. Deze voorwerpen zijn op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering inbeslaggenomen. Op de personenauto en het geldbedrag is tevens conservatoir beslag gelegd. Dat op goederen naast klassiek beslag ook conservatoir beslag rust, betekent naar het oordeel van de rechtbank, gelet op artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering, niet dat de rechtbank over deze goederen geen beslissing behoeft te nemen.
De rechtbank zal van de navolgende in beslag genomen en voor zover nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een telefoontoestel:
1.00 STK Telefoontoestel Kl:Wit, Apple Iphone, witte IPhone incl stoothoesje, kleur
wit, Apple IPhone
beslaglijst nummer:
1. 1.00 STK Personenauto [kenteken], Mercedes-Benz, C 200 Cdi 2000 Kl:Grijs, Incl
kentekenbewijs 1a, 1b en 2 + 2 sleutels
2. Geld Nederlands, geldbedrag 2.100 euro, d.d. 23 april 2013,
(formeel) de teruggave gelasten aan verdachte nu deze goederen niet direct in verband te brengen zijn met de tegen verdachte bewezen verklaarde feiten en dienen te worden teruggegeven.
De rechtbank overweegt hierbij ten overvloede (om misverstanden te voorkomen) dat deze beslissing tot teruggave onverlet laat dat op een deel van de goederen nog conservatoir beslag rust, waardoor de goederen naar het zich laat aanzien niet zullen worden teruggegeven zolang het conservatoir beslag niet is opgeheven
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen:
- 10, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht
- 2, 3, 10, 11 en 13 van de Opiumwet;
26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:

Feit 1:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2,

onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;

Feit 2:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van deOpiumwet gegeven verbod;

Feit 3:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapensen munitie.

 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
545 (vijfhonderdvijfenveertig) dagen;
 bepaalt, dat een
gedeeltevan de gevangenisstraf, groot
285 (tweehonderdvijfentachtig) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt de verdachte tot de navolgende
taakstraf, te weten:
een
werkstrafgedurende
200 (tweehonderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
 gelast formeel de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
  • 1.00 STK Telefoontoestel Kleur: wit, Apple Iphone, witte IPhone incl stoothoesje;
  • 1. 1.00 STK Personenauto [kenteken], Mercedes-Benz, C200 Cdi 2000 Kleur: grijs,
Incl kentekenbewijs 1a, 1b en 2 + 2 sleutels;
2. Geld Nederlands, geldbedrag 2.100 euro, d.d. 23 april 2013.

heft ophet -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis;

wijst afde vordering tot gevangenneming.
Aldus gewezen door mrs. Prisse, voorzitter, Maanicus en Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juli 2014.
Mr. Maanicus is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0646 2012169145, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, Team Winterswijk, gesloten en ondertekend op 6 juni 2013.
2.Een fotoblad als bijlage bij een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 771.
3.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 769.
4.Een fotoblad als bijlage bij een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 772.
5.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 769.
6.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 776.
7.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 769 en 770.
8.Een proces-verbaal van verhoor van getuige[getuige 3] d.d. 23 april 2013 (p. 690) en bij de rechter-commissaris, p. 4-6.
9.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4], p. 742.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2013, p. 547 en 549.
11.Een proces-verbaal Opiumwet van 1 mei 2013, p. 673 en 675.
12.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 879.
13.Proces-verbaal van de terechtzitting van 9 juli 2014.
14.Een proces-verbaal van bevindingen van 23 april 2013, p. 532-533.
15.Een proces-verbaal van bevindingen van 23 mei 2013, p. 547 en 549.
16.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 mei 2013, p. 630-631.
17.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 880.
18.Proces-verbaal van de terechtzitting van 9 juli 2014.