ECLI:NL:RBGEL:2014:453

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
05/701683-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot werkstraf en ontzegging rijbevoegdheid na dodelijk verkeersongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 juni 2012 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op de Rijksweg A73 te Nijmegen. De verdachte, een ervaren vrachtwagenchauffeur, reed met een trekker-oplegger combinatie en kwam in aanrijding met een stilstaande trekker-oplegger van een ander voertuig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos en onoplettend had gereden, wat leidde tot de dood van een andere verkeersdeelnemer. De verdachte had de stilstaande vrachtwagen op de vluchtstrook waargenomen, maar zijn snelheid niet aangepast en te dicht langs het voertuig gereden, waardoor hij de bestuurder raakte die zich aan de zijkant bevond. De rechtbank achtte de schuld van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam, wat resulteerde in een veroordeling voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Naast de veroordeling voor het dodelijke ongeval, werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het verlaten van de plaats van het ongeval, wat in strijd is met artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had een werkstraf van 170 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank besloot tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk als vrachtwagenchauffeur en het tijdsverloop tussen het ongeval en de uitspraak. De rechtbank benadrukte dat de verdachte na het ongeval niet de verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden, wat zwaar meewoog in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/701683-12
Datum zitting : 10 januari 2014
Datum uitspraak : 24 januari 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw : mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 21 juni 2012, in de gemeente Nijmegen, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met kenteken [kenteken 1] en oplegger met kenteken [kenteken 2]) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), de rijksweg A73, roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij een ander motorrijtuig (trekker met kenteken [kenteken 3] en oplegger met kenteken [kenteken 4]), dat op de vluchtstrook van die Rijksweg A73 stilstond ter hoogte van hectometerpaal 97,8, had waargenomen, en/of
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
heeft gereden over de rechterrijstrook van de Rijksweg A73 komende uit de richting Oeffelt en/of gaande in de richting Nijmegen, en/of
(daarbij) zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast aan de verkeerssituatie ter plaatse, en/of
(daarbij) op korte afstand (0,10 meter) langs dat door hem waargenomen motorrijtuig is gereden, en/of
(vervolgens) naar links heeft gestuurd, ten gevolge waarvan het achterste deel van de oplegger naar rechts heeft bewogen, en/of
(vervolgens) is gebotst althans in aanrijding is gekomen met een persoon, welke zich op dat moment links naast de stilstaande trekker met oplegger bevond,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) is gedood
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 juni 2012, in de gemeente Nijmegen, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met kenteken [kenteken 1] en oplegger met kenteken [kenteken 2]) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg(en), de rijksweg A73,
terwijl hij een ander motorrijtuig (trekker met kenteken [kenteken 3] en oplegger met kenteken [kenteken 4]), dat op de vluchtstrook van die Rijksweg A73 stilstond ter hoogte van hectometerpaal 97,8, had waargenomen, en/of
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
heeft gereden over de rechterrijstrook van de Rijksweg A73 komende uit de richting Oeffelt en/of gaande in de richting Nijmegen, en/of
(daarbij) zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast aan de verkeerssituatie ter plaatse, en/of
(daarbij) op korte afstand (0,10 meter) langs dat door hem waargenomen motorrijtuig is gereden, en/of
(vervolgens) naar links heeft gestuurd, ten gevolge waarvan het achterste deel van de oplegger naar rechts heeft bewogen, en/of
(vervolgens) is gebotst althans in aanrijding is gekomen met een persoon, welke zich op dat moment links naast de stilstaande trekker met oplegger bevond,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 21 juni 2012, in de gemeente Nijmegen, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Rijksweg A73, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en/of de identiteit van het door verdachte bestuurde motorrijtuig;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 10 januari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 21 juni 2012 als bestuurder van een trekker (merk: Volvo) met kenteken [kenteken 1] en oplegger met kenteken [kenteken 2] gereden op de rechterrijstrook van de Rijksweg A73 te Nijmegen, komende uit de richting van Oeffelt en gaande in de richting Nijmegen. [2] [slachtoffer], eveneens gaande in de richting van Nijmegen had zijn trekker (merk: Mercedes) met kenteken [kenteken 3] en oplegger met kenteken [kenteken 4] op de vluchtstrook van de Rijksweg A73 ter hoogte van hectometerpaaltje 97,8 tot stilstand gebracht. [3] Verdachte had de trekker met oplegger van [slachtoffer] ongeveer 300 meter van te voren op de vluchtstrook zien staan. Het zicht van verdachte werd niet beperkt. [4] Verdachte is op een korte afstand langs de trekker met oplegger van [slachtoffer] gereden met een constante snelheid van 86 kilometer per uur. [5] Toen verdachte tijdens het passeren in de gaten kreeg dat de afstand tussen zijn voertuig en dat van [slachtoffer] te klein was heeft hij naar links gestuurd ten gevolge waarvan het achterste deel van zijn oplegger naar rechts heeft bewogen. [6] De trekker met oplegger van verdachte is hierdoor in aanrijding gekomen met [slachtoffer] [7] die daardoor is komen te overlijden. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor het primair ten laste gelegde bepleit. Door de verdediging is aangevoerd dat aan de hand van het dossier niet vastgesteld kan worden dat de alarmlichten van de op de vluchtstrook stil staande auto inwerking waren en dat verdachte geen persoon rond de stilstaande vrachtauto heeft waargenomen, waardoor verdachte er vanuit ging dat de chauffeur zich in de cabine bevond. Voorts heeft de raadvrouw ten aanzien van de positie van het slachtoffer gesteld dat het slachtoffer zich mogelijk op zijn oplegger heeft bevonden teneinde de lading extra te zekeren waarbij hij ongelukkigerwijs is komen te vallen Dit alternatieve scenario is niet door de VOA-verbalisanten onderzocht en kan dus niet worden uitgesloten.
Het enkele met normale snelheid dicht langs de vluchtstrook rijden, kan volgens de raadsvrouw van verdachte niet een bewezenverklaring van ‘schuld aan het ongeval waardoor de dood van het slachtoffer veroorzaakt werd’ rechtvaardigen.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
In het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse is beschreven dat het (schoon)veegspoor op het middelste zijschot van de oplegger van de Mercedes vermoedelijk is veroorzaakt door de schouder(s) en romp van de bestuurder van de Mercedes en dat de bloedspatjes op het linker spatscherm van de linker wielen van de trek-as, alle zijn gelegen tussen de opbergkist links onder de oplegger, direct voor het assenstel en de trek-as van de Mercedes. De opbergkist van de Mercedes was geopend. De bovenzijde van de klep van de opbergkist, raakte het wegdek.
De sporen aan de oplegger van de Volvo bestonden uit een (schoon)veegspoor aan de rechterzijde van de oplegger, de beschadiging in het dekzeil, afgeplakt middels duct-tape, de verschoven laatste vier spanbandjes van het dekzeil, het vetweefsel aan de achterste stijl van de oplegger en de bloedspatten en de haren op de rechterlaaddeur aan de achterzijde van de oplegger. Deze sporen bevonden zich allemaal achter het assenstelsel van de oplegger. [9] Gezien al deze genoemde sporen, de locatie waar deze zijn aangetroffen en het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel (botbreuken: borstbeen, schedel, linkerschouder, linkerbovenarm, rechter sleutelbeen, een hoofdwond aan de rechterzijden en de schaaf- en andere verwonding op rug, borst en armen) en het feit dat er geen sprake was van verwondingen aan de benen, is de conclusie van de rechtbank dat de bestuurder van de Mercedes rechtop links van de opbergkist heeft gestaan toen hij door de rechter zijde van het achterste deel van de oplegger van de Volvo werd geraakt waardoor hij door de opleggers van beide trekkers werd gemangeld. Voor het alternatieve scenario, waarbij het slachtoffer zich wellicht bovenop de vrachtauto bevond en hier van af is gevallen, bestaan onvoldoende aanwijzingen en de rechtbank acht een dergelijk scenario dan ook niet aannemelijk.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij om omstreeks 4.45 uur op de A73 reed in de richting van Venlo. Hij zag dat er een vrachtwagen in de tegenovergestelde richting op de vluchtstrook stilstond met de knipperlichten aan. Dit was de getuige opgevallen omdat het nog schemerdonker was. [10] De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij om 4.45 uur/4.50 uur een trekker met oplegger op de vluchtstrook zag staan met de gevarenlichten aan. De gevarenlichten waren voor hem goed zichtbaar. [11] De rechtbank acht het, m.n. gezien bovengenoemde verklaring van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 3] dat hij en [getuige 1] als eerste bij het voertuig en het slachtoffer waren [12] , uitgesloten dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 3], zoals de raadsvrouw van verdachte heeft gesteld, de alarmlichten hebben aangedaan op het moment dat zij als eerste bij de trekker met oplegger van het slachtoffer aankwamen. Om die reden gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat de alarmlichten van de trekker met oplegger brandden op het moment dat verdachte [slachtoffer] naderde en ten tijde van het ongeval.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, gezien zijn ervaring als professioneel vrachtwagenchauffeur, moet hebben geweten dat de bestuurder van de op de stilstaande trekker met oplegger niet zonder noodzaak op de vluchtstrook van een autosnelweg zou zijn gestopt. De verdachte had zich dan ook moeten realiseren dat de bestuurder van die stilstaande trekker met oplegger zich buiten de cabine op de vluchtstrook zou kunnen bevinden, bijvoorbeeld voor het verrichten van een reparatie aan zijn voertuig. Als professioneel chauffeur moet de verdachte zich voorts bewust zijn van de luchtverplaatsing, die veroorzaakt wordt door een zich met aanzienlijke snelheid voortbewegend betrekkelijk massief geheel als de door hem bestuurde trekker-opleggercombinatie en van het gevaar dat daardoor kan ontstaan, met name voor een nietig object als een mens, bij het op (te) korte afstand passeren van de stilstaande vrachtwagen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte bij de nadering van de stilstaande vrachtwagencombinatie geenszins adequaat heeft gehandeld. Integendeel, de verdachte is met onverminderde snelheid dicht langs de op de vluchtstrook stilstaande trekker-opleggercombinatie blijven rijden, waarvan de verdachte zich bewust was dat hij die naderde en terwijl voldoende gelegenheid bestond om uit te wijken naar links en om snelheid te verminderen.
Verdachte is dusdanig dicht langs de stilstaande trekker-opleggercombinatie gereden, dat hij naar links heeft moeten sturen. Hierdoor is het achterste deel van de oplegger naar rechts bewogen, zodanig dat er een aanrijding ontstond met de trekker-opleggercombinatie van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte niet de voorzichtigheid betracht die van hem verwacht mocht worden.
Verdachte heeft derhalve schuld aan het ontstane ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank beoordeelt de mate van schuld als aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Primair
hij op 21 juni 2012, in de gemeente Nijmegen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (trekker met kenteken [kenteken 1] en oplegger met kenteken [kenteken 2]) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de rijksweg A73, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij een ander motorrijtuig (trekker met kenteken [kenteken 3] en oplegger met kenteken [kenteken 4]), dat op de vluchtstrook van die Rijksweg A73 stilstond ter hoogte van hectometerpaal 97,8, had waargenomen, en
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en werd gehinderd, en
heeft gereden over de rechterrijstrook van de Rijksweg A73 komende uit de richting Oeffelt en gaande in de richting Nijmegen, en
(daarbij) zijn snelheid niet, heeft aangepast aan de verkeerssituatie ter plaatse, en
(daarbij) op korte afstand langs dat door hem waargenomen motorrijtuig is gereden, en
(vervolgens) naar links heeft gestuurd, ten gevolge waarvan het achterste deel van de oplegger naar rechts heeft bewogen, en
(vervolgens) is gebotst althans in aanrijding is gekomen met een persoon, welke zich op dat moment links naast de stilstaande trekker met oplegger bevond,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) is gedood.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 21 juni 2012 als bestuurder van een trekker met oplegger op de rijksweg A73 te Nijmegen. Verdachte is in aanrijding gekomen met een trekker met oplegger die op de vluchtstrook op die rijksweg A73 stond. Na deze aanrijding is verdachte verder gereden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het doorrijden na een ongeval.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit niet bewezen kan worden omdat verdachte niet direct een aanwijzing had dat zijn trekker met oplegger en de trekker met oplegger van het slachtoffer elkaar hadden geraakt op het moment dat hij langsreed.
Daarnaast bestond er bij verdachte geen wetenschap dat er een persoon bij de aanrijding door zijn voertuig was betrokken en zeker niet op het moment van het verlaten van de plaats van het ongeval. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft tijdens zijn tweede verhoor bij de politie verklaard dat hij bij het passeren van de vrachtwagencombinatie het gevoel kreeg dat hij de oplegger hiervan raakte en dat hij kort daarna bij Neerbosch op de vluchtstrook is gestopt en daar ook daadwerkelijk zag dat hij die oplegger geraakt had. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij toen weer is ingestapt en in lichte paniek is doorgereden [13] Deze verklaring heeft verdachte ter terechtzitting bevestigd.
Nu hij is doorgereden, heeft hij geen gelegenheid geboden tot vaststelling van zijn identiteit of de identiteit van zijn trekker met oplegger, waarmee de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen acht
.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 21 juni 2012, in de gemeente Nijmegen, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Rijksweg A73, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist schade was toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en de identiteit van het door verdachte bestuurde motorrijtuig.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 170 uren subsidiair 85 dagen hechtenis. Ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde vordert de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde dan is de verdediging van mening dat daarbij een passende straf volgens de richtlijnen moet worden gezocht waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De verdediging heeft hierbij benadrukt dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 14 augustus 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een ongeval, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Verdachte heeft hierdoor onherstelbaar leed aan de nabestaanden van het slachtoffer toegebracht. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte dit ongeval met de vreselijke consequenties niet heeft gewild. Wat de rechtbank verdachte echter zwaar aanrekent, is dat hij na het ongeval is doorgereden en dat hij niet de verantwoordelijkheid heeft genomen voor de consequenties van zijn eigen handelen. Zijn identiteit is alsnog aan het licht gekomen. Dit is echter niet aan verdachte te danken maar aan een oplettende getuige en het werk van de politie. Verdachte heeft daarnaast een lange tijd ontkend dat hij wist dat hij de trekker met oplegger van het slachtoffer had geraakt. Ook op zitting heeft verdachte slechts beperkt inzicht gegeven in de reden waarom hij niet is uitgeweken naar links en waarom hij, na inspectie van zijn eigen voertuig, zich niet alsnog heeft gemeld. Verdachte heeft ook weinig duidelijkheid verschaft over zijn beweegredenen om bij de politie zo wisselend te verklaren en over de reden waarom hij geen contact heeft opgenomen met de nabestaanden. Dit alles klemt te meer daar bij een verkeersongeval als het onderhavige bij de nabestaanden vaak veel vragen bestaan over de toedracht van het ongeval en over de eigen beleving van de veroorzaker van het ongeval. Helderheid hierover kan bijdragen aan het verwerkingsproces van de nabestaanden. Veel vragen blijven nu echter deels onbeantwoord.
In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank bovendien mee dat verdachte werkzaam is als professioneel vrachtwagenchauffeur met veel ervaring, waarbij van verdachte extra oplettendheid op de weg en het verkeer mag worden verwacht.
De rechtbank acht in het voordeel van verdachte van belang dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte is als vrachtwagenchauffeur werkzaam en het rijbewijs is daarmee essentieel voor het behoud van zijn baan als kostwinner. Voorts is er sprake van een groot tijdsverloop tussen het ongeval en de behandeling ter terechtzitting. Het tijdsverloop is niet aan verdachte te wijten en het Openbaar Ministerie heeft ook geen redelijke verklaring daarvoor kunnen geven. De rechtbank acht vanwege de grote tijdsverloop een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dan ook niet meer aan de orde en zal uitsluitend om die reden de ontzegging van de rijbevoegdheid ten aanzien van beide feiten voorwaardelijk opleggen.
Voor schuld aan een dodelijk ongeval is conform de landelijke oriëntatiepunten richtinggevend een werkstraf voor de duur van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 1 jaar. Daar komt bij dat verdachte is doorgereden na het ongeval. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de hierna te noemen werkstraf passend en geboden is en wijkt zij daarbij ten aanzien van de hoogte van de werkstraf af van de eis van de officier van justitie.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op
120 (honderdtwintig) dagen.
Ten aanzien van feit 1 primair:
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze ontzegging
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Ten aanzien van feit 2:
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat deze ontzegging
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. R.M. Maanicus, (voorzitter), mr. E. de Boer en mr. M.G.J. Post, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 januari 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Gelderland-Zuid, district Stad Nijmegen, team Nijmegen-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL081P 2012061159, gesloten op 2 augustus 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting, d.d. 10 januari 2014 en het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 4 (nummering VOA).
3.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 4 (nummering VOA).
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting, d.d. 10 januari 2014.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting, d.d. 10 januari 2014 en het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 7 en p. 29 (nummering VOA).
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting, d.d. 10 januari 2014 en het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 30 (nummering VOA).
7.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 28 (nummering VOA).
8.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 juni 2012, p. 95 en een schriftelijk bescheid te weten de akte van overlijden van [slachtoffer].
9.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse p. 27 onderaan en p. 28 bovenaan (paginanummering VOA)
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], d.d. 22 juni 2012, p. 105 12e en 11e regel van onder.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], d.d. 22 juni 2012, p. 115 vijfde alinea.
12.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 27 juni 2012, p. 112 zesde alinea.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 11 juli 2013, p. 78.