ECLI:NL:RBGEL:2014:4441

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
05/701869-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van witwassen en hennepbezit

In de zaak voor de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen en het aanwezig hebben van hennep. De verdachte, geboren in de Bondsrepubliek Duitsland, werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.R. Roethof. De officier van justitie, mr. G. Steeghs, had geëist dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van een bedrag van ongeveer € 176.149,82, dat afkomstig zou zijn van misdrijf.

Tijdens de zitting op 2 juli 2014 heeft de rechtbank het bewijs tegen de verdachte beoordeeld. De officier van justitie stelde dat de verdachte samen met een medeverdachte dit bedrag had witgewassen, terwijl zij wist dat het geld van misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De verklaringen van de verdachte en haar familieleden over de herkomst van het geld werden als voldoende concreet en verifieerbaar beschouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat haar medeverdachte geld verdiende met werkzaamheden in de bouw en de handel. Gezien de omstandigheden van de verdachte, waaronder haar beperkte kennis van de Nederlandse taal en haar persoonlijke situatie, achtte de rechtbank het niet onaannemelijk dat zij niet op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar medeverdachte. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, waarbij werd opgemerkt dat de verdachte in totaal ongeveer € 85.000,- had ontvangen van haar familie en dat er geen bewijs was dat zij wist dat het geld van misdrijf afkomstig was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/701869-11
Data zittingen : 24 juli 2013, 2 juli 2014
Datum uitspraak : 16 juli 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland)
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
raadsvrouw : mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met heden, althans tot en met 11 juli 2011, te Zevenaar, althans in
Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans
alleen, (een) voorwerp(en), te weten: (een) hoeveelheid/hoeveelheden Euro's
(tot een totaalbedrag van ongeveer 176.149,82), althans enige valuta heeft
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of
hiervan gebruik gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat
dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig
misdrijf, zulks terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) van het plegen
van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt; (artikel 420ter
Wetboek van Strafrecht)
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met heden, althans tot en met 11 juli 2011, te Zevenaar, althans in
Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans
alleen, (een) voorwerp(en), te weten: (een) hoeveelheid/hoeveelheden Euro's
(tot een totaalbedrag van ongeveer 176.149,82), althans enige valuta heeft
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of
hiervan gebruik gemaakt, terwijl zij en/of die ander of anderen,
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat genoemd voorwerp - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is voor het laatst op 2 juli 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. G. Steeghs, heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Verdachte en haar raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3.De beslissing inzake het bewijs

De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier van justitie is te bewijzen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] een bedrag van € 176.149,82 aan contanten heeft witgewassen, terwijl verdachte wist dat dit geld van misdrijf afkomstig was. De officier van justitie heeft daartoe gewezen op de volgende omstandigheden.
Op een rekening van verdachte die werd gebruikt als gemeenschappelijke betaalrekening zijn veel contante stortingen gedaan, ook door verdachte. Bij verdachte zijn ook stortingsbewijzen van onder andere € 500,- biljetten gevonden. Verdachte heeft contante aankopen gedaan en uit de verklaring van [betrokkene] blijkt dat verdachte op de hoogte was van de hennephandel door medeverdachte [medeverdachte]. Bovendien wist verdachte of had zij moeten weten dat [medeverdachte] zwart werd betaald voor zijn werk in de bouw.
Subsidiair heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte in ieder geval redelijkerwijs moest vermoeden dat het hiervoor genoemde geldbedrag afkomstig was van een misdrijf.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist danwel redelijkerwijs moest vermoeden dat het bedrag van € 176.149,82 afkomstig was van een misdrijf. Daarvoor bevinden zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen.
Verdachte heeft aangegeven dat:
zij veel geld, in totaal zo’n € 85.000,- over een periode van ruim vier jaren, geschonken heeft gekregen van haar familie;
zij bovendien in de veronderstelling was dat haar man in die periode geld verdiende met werken in de bouw en met zijn handel in goederen.
a.
De vraag die beantwoord moet worden, is of deze verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand volslagen onwaarschijnlijk is.
De verklaringen van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en de verklaringen van de familieleden van verdachte bevatten concrete informatie over door wie, hoe vaak, en hoeveel geld werd geschonken aan verdachte. Ook geven deze verklaringen inzicht in de redenen waarom met enige regelmaat forse geldbedragen contant werden geschonken. De verklaringen vinden voldoende steun in elkaar. Daarmee is de verklaring van verdachte voldoende concreet en meer dan enigszins verifieerbaar. Op basis van die verklaringen zou verdachte een fors bedrag, zeker meer dan € 50.000,- hebben gekregen van haar familieleden. Berekend over een periode van 4,5 jaar, is dit geen dusdanig groot bedrag dat de verklaring als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven.
De rechtbank merkt op dat verdachte niet direct, bij haar politieverhoor, deze verklaring heeft gegeven. Ook zijn alle ondersteunende verklaringen afkomstig van haar familieleden en zijn zij pas gehoord op verzoek van de raadsvrouw van verdachte. De rechtbank heeft echter geen concrete aanknopingspunten aangetroffen om de verklaringen van de familieleden als onvoldoende betrouwbaar terzijde te schuiven.
b.
De tweede vraag die beantwoord moet worden door de rechtbank is of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het (niet geschonken) geld afkomstig was uit misdrijf.
Ten aanzien van hun overige inkomsten heeft verdachte verklaard dat zij er van uit ging dat hun geld afkomstig was uit de werkzaamheden die [medeverdachte] naar eigen zeggen verrichtte in de bouw en uit zijn handel in goederen.
[medeverdachte] heeft haar verteld dat hij geld ontving uit die werkzaamheden en dat hij dat geld niet op zijn eigen rekening kon zetten omdat deze geblokkeerd was. Dat sprake was van een blokkade is door een bankmedewerker aan verdachte bevestigd. [medeverdachte] was veel weg en verdachte heeft ook goederen - waar [medeverdachte] naar eigen zeggen in handelde - zien staan in hun woning en in de loods die [medeverdachte] huurde. [medeverdachte] heeft ook zelf geld op de rekening van verdachte gestort.
Verdachte heeft ook verklaard dat zij in de betreffende jaren min of meer aan het overleven was. Zij kwam uit Duitsland in haar eentje naar Nederland en sprak de taal niet. Zij was veel alleen thuis en had twee zwangerschappen met (ernstige) complicaties. Zij kwam weinig het huis uit en zij probeerde zichzelf in die jaren staande te houden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat zij dacht dat [medeverdachte] zijn geld verdiende in de bouw en in de handel niet onaannemelijk. De rechtbank heeft in het dossier voor het overige geen ander bewijsmiddel aangetroffen waaruit kan volgen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld van [medeverdachte] afkomstig was uit misdrijf.
Dat verdachte zelf ook contant geld stortte doet aan het oordeel van de rechtbank niet af, mede gelet op het feit dat de rechtbank aannemelijk heeft geacht dat zij en [medeverdachte] contante geldbedragen geschonken kregen van haar familie.
De verklaring van [betrokkene] waar de officier van justitie naar verwezen heeft, ziet op een andere zaak die bovendien geseponeerd is. Alleen op basis van die verklaring kan niet gezegd worden dat [verdachte] wist dat verdachte in hennep handelde, zoals door de officier van justitie gesteld.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank, zoals ook betoogd door de raadsvrouw, verdachte vrijspreken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.

4.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
Aldus gewezen door:
mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. M.G.J. Post en mr. M.A. Jansen-van Leeuwen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2014.