ECLI:NL:RBGEL:2014:4440

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
05/901322-10
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en hennepteelt door verdachte in Zevenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van witwassen en het aanwezig hebben van hennep. De verdachte werd beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van een aanzienlijk bedrag van ongeveer € 176.149,82, dat afkomstig zou zijn uit misdrijven, en van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en hennep in een loods in Zevenaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 januari 2007 tot en met 11 juli 2011, zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende gelegenheid had om de herkomst van het geld te verklaren, maar dat zijn verklaringen onvoldoende concreet en verifieerbaar waren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De medeverdachte, de vrouw van de verdachte, werd vrijgesproken van witwassen, omdat niet bewezen kon worden dat zij op de hoogte was van de criminele herkomst van het geld. De rechtbank heeft ook de inbeslaggenomen goederen, waaronder twee flatscreens en twee auto’s, verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/901322-10
Data zittingen : 24 juli 2013, 02 juli 2014
Datum uitspraak : 16 juli 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres 1]
plaats : [woonplaats].
raadsman : mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met heden, althans tot en met 11 juli 2011, te Zevenaar, althans in
Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans
alleen, (een) voorwerp(en), te weten: (een) hoeveelheid/hoeveelheden Euro's
(tot een totaalbedrag van ongeveer 176.149,82), althans enige valuta heeft
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of
hiervan gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat
dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig
misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen
van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt; (artikel 420ter
Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 11 juli 2011 te Zevenaar, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de/het pand(en) aan [adres 1] en/of
[adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 502, althans een
groot aantal hennepplanten en/of een hoeveelheid van 7.083,11 gram en/of een
hoeveelheid van 121,64 gram, in elk geval meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, terwijl bovengenoemd feit betrekking heeft op een grote
hoeveelheid (zijnde 502 planten en/of 7.083,11 gram) van bovengenoemd middel,
zijnde meer dan de hoeveelheid van het middel van een in een Algemene
Maatregel van Bestuur genoemde grens van grote hoeveelheid (zijnde 200 planten
en/of 500 gram); Opiumwet, artikel 11 lid 5

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is voor het laatst op 2 juli 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. G. Steeghs, heeft de veroordeling van verdachte gevorderd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3.De beslissing inzake het bewijs

Vormverzuim
De raadsman heeft betoogd dat de start van het onderzoek onrechtmatig is geweest. De onderzoeksresultaten die voort zijn gevloeid uit de (drie) vorderingen verstrekking gegevens, gedaan voorafgaand aan de doorzoeking, en de verklaring van verdachte van 8 november 2010 leverden een onvoldoende verdenking op om tot doorzoeking over te gaan. Dit is volgens de raadsman een onherstelbaar vormverzuim waarbij een belangrijk strafvorderlijk voorschrift is geschonden, waardoor verdachte in zijn belang is geschaad en nadeel heeft ondervonden. De raadsman heeft daarom verzocht de resultaten van de doorzoeking in de woning van verdachte en in de loods die hij huurde, uit te sluiten van het bewijs. De sanctie van bewijsuitsluiting dient als signaal dat opsporingsambtenaren niet te makkelijk tot doorzoeking overgaan en vorderingen tot het verstrekken van gegevens aanvragen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Uit de resultaten die op basis van de door de raadsman genoemde vorderingen zijn verkregen en de gegevens van de belastingdienst volgde dat verdachte een bedrag van ruim € 29.000,- had uitgegeven ten behoeve van de aanschaf van twee auto’s en een bedrag van € 35.800,- contant had uitgegeven in de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 april 2011, terwijl uit de gegevens van de belastingdienst volgde dat er vanaf 2007 geen aangiften waren gedaan. Uit het dossier volgt dat de gegevens van de belastingdienst zijn verkregen op 13 december 2010 (p. 46). Op basis van deze gegevens bestond naar het oordeel van de rechtbank voldoende verdenking dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan witwassen om tot doorzoeking van zijn woning en de loods die hij huurde, over te gaan. Er is dus geen sprake van een vormverzuim. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman heeft verzocht verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken.
Hij heeft daartoe, kort gezegd, betoogd dat uit de verklaring van verdachte en andere bewijsmiddelen volgt dat het bedrag van € 176.149,82 een legale herkomst heeft. Uit het nadere onderzoek dat door de officier van justitie is verricht, volgt niet dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de in het dossier opgenomen kasopstelling, de gegevens van de belastingdienst dat er vanaf 2007 geen aangiften zijn gedaan en hetgeen hierna onder feit 2 tot het bewijs wordt gebezigd, een sterk vermoeden van witwassen. In zo’n geval mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de, in dit geval in de kasopstelling opgenomen contant uitgegeven, geldbedragen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Is daar aan voldaan, dan ligt het op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de gestelde alternatieve herkomst van de geldbedragen.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte], verdachtes toenmalige vriendin, de beschikking hadden over de volgende, legaal verkregen, contante geldbedragen:
€ 20.000,- startvermogen,
€ 1.800,- import tuinmeubelen,
€ 20.000,- exclusieve leren tassen,
€ 48.000,- werkzaamheden [betrokkene 1],
€ 17.000,- lening [betrokkene 1],
€ 8.305,- schade-uitkering,
€ 85.000,- schenkingen.
Het onder a. genoemde geldbedrag zou deels afkomstig zijn uit werkzaamheden in loondienst. De financiële rechercheurs hebben namelijk geconstateerd dat verdachte in 2007 inkomsten ontving uit arbeid. Voorts is door de verdediging ter terechtzitting van 2 juli 2014 een kopie van een bankafschrift overgelegd op naam van een ex-vriendin van verdachte waarin vermeld staat dat op haar rekening op 3 maart 2006 een bedrag van ongeveer € 13.000,- is overgeschreven, afkomstig van het bureau ontnemingswetgeving openbaar ministerie en bedoeld als teruggave aan verdachte. Volgens de verdediging heeft de ex-vriendin dit bedrag contant opgenomen en aan verdachte overhandigd.
De rechtbank overweegt dat, nu het tenlastegelegde geldbedrag gebaseerd is op de in het dossier opgenomen kasopstelling waarin uitsluitend contant betalingsverkeer is verwerkt, girale transacties, waartoe ook de inkomsten uit loondienst behoren, buiten beschouwing blijven. Dit geldt ook voor het onder f. genoemde geldbedrag inzake de schade uitkering.
Dat de ex-vriendin van verdachte het geldbedrag van € 13.000,- contant zou hebben opgenomen is, hoewel dat gemakkelijk had gekund, in het geheel niet onderbouwd.
De onder b. en c. genoemde geldbedragen zouden volgens de verdediging verdiend zijn uit twee handelsondernemingen die verdachte heeft gehad en die ook in het handelsregister van de Kamer van Koophandel opgenomen staan. Volgens verdachte heeft hij de administratie die kan dienen als onderbouwing hiervan eind 2010 overhandigd aan [betrokkene 2] uit Zevenaar die voor hem de boekhouding zou doen. Volgens verdachte kan hij geen contact meer krijgen met deze [betrokkene 2] en heeft verdachte hierover ook meerdere malen de vader van [betrokkene 2] gesproken die ook in Zevenaar woont.
Naar deze [betrokkene 2] heeft het openbaar ministerie onderzoek gedaan. Daaruit is gevolgd dat een zekere [betrokkene 2] vanaf 9 december 2008 ingeschreven stond op een adres in Zevenaar. Op 17 juni 2009 is dit adres door de gemeente in onderzoek genomen omdat de werkelijke verblijfplaats van [betrokkene 2] onbekend was. Op 7 september 2011 is hij ambtshalve uitgeschreven uit de GBA met de vermelding ‘vertrokken onbekend waarheen’. Volgens de GBA woonde de vader van [betrokkene 2] in Westendorp. Op 13 maart 2014 heeft een verbalisant op dat adres gesproken met de vrouw van de vader van [betrokkene 2] die mededeelde dat haar man, de vader van [betrokkene 2], al op 26 december 2001 was overleden en dat zij [betrokkene 2] al in geen tien jaar meer gezien had. Ter terechtzitting van 2 juli heeft verdachte verklaard dat die vader van [betrokkene 2] waarover hij heeft verklaard, de stiefvader van [betrokkene 2] blijkt te zijn.
Uit dit onderzoek zijn dus geen gegevens naar voren gekomen die de verklaring van verdachte op dit punt in voldoende mate ondersteunen.
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij met zijn handelsonderneming tuinmeubelen vanuit Thailand naar Nederland heeft gehaald en die, contant, heeft verkocht aan iemand in Brabant. Deze handel heeft verdachte echter op geen enkele wijze onderbouwd. De naam van de man met wie hij de handelsonderneming dreef, heeft verdachte niet willen noemen.
Met de andere handelsonderneming zou verdachte contant geld verdiend hebben met het helpen bij de restauratie van tassen en de verkoop daarvan. Daarvoor stond hij ook op beurzen. Verdachte heeft de naam genoemd van een Schotse man en diens bedrijf, welke man gewoond heeft in Berlijn en voor wiens bedrijf verdachte deze werkzaamheden zou hebben verricht. Dit alleen acht de rechtbank onvoldoende concreet om daar nader onderzoek naar te doen. Een andere onderbouwing, bijvoorbeeld door middel van verklaringen van zakenrelaties of van andere werknemers van dat bedrijf, heeft verdachte niet gegeven. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte met betrekking tot de verdiensten uit deze handelsondernemingen onvoldoende concreet en verifieerbaar zijn.
Volgens verdachte zou hij het onder d. genoemde geldbedrag, contant, verdiend hebben met door hem verrichte werkzaamheden voor het bouwbedrijf van [betrokkene 1], genaamd [betrokkene 1]. Verdachte heeft verklaard over wat deze werkzaamheden inhielden. Het openbaar ministerie heeft hier nader onderzoek naar gedaan. Daaruit is naar voren gekomen dat dit bedrijf, waarvan [betrokkene 1] de eigenaar was, bestaat en dat [betrokkene 1] op 5 augustus 2012 is overleden. Degene die de administratie deed voor het bedrijf, [betrokkene 3], is nader bevraagd en heeft aangegeven dat de naam [verdachte] hem niet bekend voor kwam.
Voorts zijn twee werknemers van het bedrijf gehoord. Getuige [getuige 1] heeft weliswaar verklaard dat, toen hij in november 2010 daar kwam te werken, verdachte daar al bezig was met werkzaamheden. Maar daar nader naar bevraagd heeft [getuige 1] genoemd dat hij verdachte zag op kantoor en in de hal, maar vrij weinig. Hij heeft ook verklaard welke werkzaamheden verdachte verrichtte, maar dit weet hij omdat [betrokkene 1] hem dit verteld heeft. Ook heeft hij verklaard dat hij meerdere keren geld gepind heeft met het pasje van [betrokkene 1] om elke keer rond de € 500,- contant naar verdachte te brengen. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij verdachte wel eens gezien heeft bij [betrokkene 1] op kantoor, voor het eerst in 2009 of 2010. Hij heeft verdachte een klein jaar niet gezien en toen dook hij weer op. [getuige 3] heeft zelf wel eens contant betaald gekregen.
De rechtbank overweegt dat met deze verklaringen echter nog niet is onderbouwd dat het geld dat verdachte ontving, een betaling betrof voor bouwwerkzaamheden die hij verrichte voor het bedrijf van [betrokkene 1]. Een contra-indicatie daarvoor vindt de rechtbank gelegen in de verklaring van [betrokkene 3]. Ook als het zo zou zijn geweest dat verdachte zwart uitbetaald kreeg voor bouwwerkzaamheden, is het niet aannemelijk dat [betrokkene 3] hier niet (enigszins) van op de hoogte was.
Volgens verdachte bestonden zijn werkzaamheden er uit dat hij bij particulieren thuis wanden plaatste of stukadoorde. Dit is echter door verdachte op geen enkele manier onderbouwd, hoewel dit gemakkelijk had gekund door bijvoorbeeld verklaringen van die mensen of anderszins schriftelijke stukken betreffende die werkzaamheden.
De administratie die verdachte hiervan bijhield, heeft hij naar eigen zeggen ook aan [betrokkene 2] gegeven. De rechtbank verwijst ten aanzien van dit punt naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen.
De verklaring van verdachte over de onder e. genoemde lening is op geen enkele wijze onderbouwd.
Het onder g. genoemde bedrag zou afkomstig zijn van contant geschonken geldbedragen van de familie van de ex-partner van verdachte, medeverdachte [medeverdachte]. Dat familieleden van haar contante geldbedragen schonken, vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte] en de verklaringen van haar familieleden die hierover bij de rechter-commissaris zijn gehoord. De rechtbank acht dit, in tegenstelling tot de officier van justitie, aannemelijk. De verklaringen vinden steun in elkaar en berekend over een periode van 4,5 jaar zijn dit geen dusdanig grote bedragen dat de verklaringen als ongeloofwaardig terzijde moeten worden geschoven. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op de culturele achtergrond waarbij het niet ongebruikelijk is dat familieleden elkaar geld schenken.
De rechtbank merkt op dat verdachte niet direct, bij zijn politieverhoor, deze verklaring heeft gegeven. Ook zijn alle ondersteunende verklaringen afkomstig van familieleden van Alkan en zijn zij pas gehoord op verzoek van de raadsman van verdachte. De rechtbank heeft echter geen concrete aanknopingspunten aangetroffen om de verklaringen van de familieleden als onvoldoende betrouwbaar terzijde te schuiven.
[betrokkene 4], de vader van [medeverdachte], heeft verklaard dat hij verdachte en [medeverdachte] jaarlijks een bedrag van minimaal € 7.000,- heeft geschonken (in totaal dus: € 31.500,-). [betrokkene 5] heeft verklaard dat zij en haar verloofde [betrokkene 6] in de jaren dat haar zus in Nederland woonde in totaal aan [medeverdachte] en verdachte een bedrag van maximaal € 20.000,- hebben geschonken. Dit komt overeen met de verklaring van [betrokkene 6]. [betrokkene 7] heeft verklaard in de periode van 2007 tot 2010 een totaalbedrag van minimaal € 5.000,- geschonken te hebben.
Het totaalbedrag waar de rechtbank van uit gaat betreft derhalve € 56.500,-.
Conclusie
Voor zover de verklaringen van verdachte over de legale bronnen van de geldbedragen niet door het openbaar ministerie nader onderzocht zijn, acht de rechtbank de verklaringen van verdachte onvoldoende concreet om daar nader onderzoek naar te doen.
Voor zover dat nader onderzoek wel is verricht, zijn daaruit geen gegevens naar voren gekomen die de verklaring van verdachte in voldoende mate ondersteunen. Daar waar verdachte zijn verklaringen gemakkelijk nader had kunnen onderbouwen, is dit niet geschied.
De rechtbank is van oordeel dat, op basis van de gegevens die verwerkt zijn in de kasopstelling, de gegevens van de belastingdienst en hetgeen hierna onder feit 2 tot het bewijs wordt gebezigd, het niet anders kan zijn dan dat het bedrag van € 176.149,82 voor het grootste deel uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hiervan wist. Omdat het door schenkingen verkregen bedrag is vermengd met het niet legaal verkregen bedrag is het totale bedrag besmet.
De rechtbank acht, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet wettig en overtuigend bewezen dat deze wetenschap ook bij medeverdachte [medeverdachte] bestond. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij er van uit ging dat hun geld afkomstig was uit de werkzaamheden die verdachte naar eigen zeggen verrichtte in de bouw, uit de door hem genoemde handel in goederen en uit de schenkingen van haar familie. Verdachte heeft haar verteld dat hij geld ontving uit die werkzaamheden en dat hij dat geld niet op zijn eigen rekening kon zetten omdat deze geblokkeerd was. Dat sprake was van een blokkade is door een bankmedewerker aan [medeverdachte] bevestigd. Verdachte was veel weg en [medeverdachte] heeft ook goederen - waar verdachte naar eigen zeggen in handelde - zien staan in hun woning en in de loods die verdachte huurde. Verdachte heeft ook zelf geld op de rekening van [medeverdachte] gestort.
[medeverdachte] heeft ook verklaard dat zij in de betreffende jaren min of meer aan het overleven was. Zij kwam uit Duitsland in haar eentje naar Nederland en sprak de taal niet. Zij was veel alleen thuis en had twee zwangerschappen met (ernstige) complicaties. Zij kwam weinig het huis uit en probeerde zichzelf in die jaren staande te houden.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte] dat zij dacht dat verdachte zijn geld verdiende in de bouw en in de handel niet onaannemelijk. De rechtbank heeft in het dossier voor het overige geen ander bewijsmiddel aangetroffen waaruit kan volgen dat [medeverdachte] wist dat het geld van verdachte afkomstig was uit misdrijf.
Dat [medeverdachte] zelf ook contant geld stortte, doet aan het oordeel van de rechtbank niet af, mede gelet op het feit dat de rechtbank aannemelijk heeft geacht dat zij en verdachte contante geldbedragen geschonken kregen van haar familie.
De verklaring van [betrokkene 8] waar de officier van justitie naar verwezen heeft, ziet op een andere zaak die bovendien geseponeerd is. Alleen op basis van die verklaring kan niet gezegd worden dat [medeverdachte] wist dat verdachte in hennep handelde, zoals door de officier van justitie gesteld.
Medeplegen kan dus niet bewezen worden.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 11 juli 2011, in Nederland telkens
voorwerpen te weten: hoeveelheden Euro's (tot een totaalbedrag van 176.149,82),
voorhanden heeft gehad en heeft omgezet en hiervan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf, zulks terwijl hij, verdachte, van het plegen van voormelde feiten een gewoonte heeft gemaakt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsman heeft verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte wetenschap had dat zich in de door hem onderverhuurde loods hennep bevond. Verdachtes verklaring over de onderverhuur wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2].
De rechtbank overweegt als volgt.
In de loods zijn in totaal, netto, 6.873,11 gram hennep en 502 hennepstekken aangetroffen. Verdachte huurde de loods en kwam daar ook. De verklaring van verdachte dat hij de loods had onderverhuurd, is op geen enkele wijze onderbouwd. Verdachte heeft geen namen genoemd. Dat [getuige 2] heeft verklaard dat hij daar zijn auto neer mocht zetten, een sleutel had van de loods, dat hij daar meer mensen in de loods gezien heeft en ook wel eens een onbekende met een sleutel, is onvoldoende om de, niet onderbouwde, stelling van verdachte aannemelijk te doen worden. Dat geldt ook voor [getuige 2]’ verklaring: ‘volgens mij heeft hij
(verdachte)de loods later nog weer onderverhuurd’.
Uit het dossier volgt voorts dat in de woning van verdachte 9 mobiele telefoons in beslag zijn genomen. In één van die telefoons bevindt zich een verzonden sms-bericht waarin staat ‘vraag hem gelijk of hij 500 stekken heeft en wat die kosten’. Voorts bevinden zich daarin verzonden sms-berichten waarin de verzender bericht dat hij gezien is met zijn auto bij een hennepplantage. In een reactie op die verzonden sms-berichten reageert de ontvanger met het bericht: ‘ja en nu moet je even rust nemen en die a6 snel wegdoen of niet’. Dit laatste bericht is gedateerd op 7 juli 2011. Verdachte was destijds in het bezit van een Audi A6. Voor de rechtbank staat daarom vast dat verdachte degene is geweest die de sms-berichten heeft verzonden. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ontkend en gesteld dat hij de telefoons heeft gekocht van degene aan wie hij tevens de loods heeft onderverhuurd, om deze te kunnen verkopen. Deze verklaring acht de rechtbank, gelet op het voorgaande en het feit dat verdachte dit pas voor het eerst ter terechtzitting heeft verklaard, ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad in zijn loods.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
hij op 11 juli 2011 te Zevenaar, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in het pand aan [adres 1] of [adres 2]) een hoeveelheid van 502, hennepplanten en een hoeveelheid van 6.873,11 gram en een hoeveelheid van 121,64 gram, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl bovengenoemd feit betrekking heeft op een grote
hoeveelheid (zijnde 502 planten en 6.873,11 gram) van bovengenoemd middel, zijnde meer dan de hoeveelheid van het middel van een in een Algemene Maatregel van Bestuur genoemde grens van grote hoeveelheid (zijnde 200 planten en/of 500 gram);
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
gewoontewitwassen
Ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van de feiten en het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor Opiumwetdelicten. Daarnaast heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ouderdom van de zaak.
De officier van justitie heeft voorts verzocht om de inbeslaggenomen flatscreens en auto’s verbeurd te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft betoogd dat de geëiste straf buitenproportioneel is en niet in overeenstemming met veroordelingen in soortgelijke zaken. Ook heeft hij verzocht rekening te houden met het feit dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en dat het aan justitie te wijten is dat pas heel laat tot vervreemding van de inbeslaggenomen auto’s is overgegaan waardoor verdachte hoge boetes heeft moeten betalen en de auto’s voor een lager bedrag zijn verkocht.
De raadsman heeft voorts verzocht de inbeslaggenomen auto’s niet verbeurd te verklaren nu niet aannemelijk is dat die verkregen zijn door middel van het strafbare feit noch dat met behulp daarvan een strafbaar feit is begaan.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 21 mei 2014;
 een beknopt reclasseringsadvies van Iriszorg, gedateerd13 juli 2011, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft ongeveer 500 hennepstekken en ongeveer 7 kilo hennep voorhanden gehad, hetgeen een voor verdere verspreiding geschikte hoeveelheid betreft. Hennep betreft een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding en handel van hennep gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Daarnaast heeft verdachte een bedrag van in totaal ruim € 119.000,- (rekening houdend met het bedrag dat legaal is verkregen) aan contante gelden witgewassen over een periode van 4,5 jaar.
Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie en de fiscus te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer ernstig aangetast. Het reguliere handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht.
Weliswaar is verdachte eerder veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet, maar de laatste veroordeling dateert van september 2005. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor witwassen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat voorts rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het oriëntatiepunt ten aanzien van fraudebedragen van een bedrag tussen € 70.000,- en € 125.000,- betreft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden dan wel een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt er rekening mee dat het bewezenverklaarde geldbedrag van ruim € 119.000,- is witgewassen over een periode van 4,5 jaar.
Het oriëntatiepunt ten aanzien van hennepkwekerijen met 500 tot 1000 hennepplanten betreft een werkstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden.
De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat de bewezenverklaarde feiten dateren van juli 2011.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een lagere gevangenisstraf dan geëist, passend en geboden, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Ten aanzien van het verweer omtrent schending van de redelijke termijn overweegt de rechtbank dat verdachte op 11 juli 2011 in verzekering is gesteld. De zaak is voor het eerst behandeld ter terechtzitting van 24 juli 2013. De behandeling van de zaak is toen aangehouden opdat, op verzoek van de verdediging, getuigen konden worden gehoord. Dit betrof zeven getuigen waarvan er vier woonachtig in Duitsland zijn. De in Duitsland woonachtige getuigen zijn op 20 januari 2014 gehoord. Daarna hebben verdachten op 10 maart 2014 nog een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn voor het overgrote deel gelegen is in het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van getuigen.
De rechtbank zal daarom volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
In hetgeen de raadsman heeft aangevoerd over het beslag op de auto’s ziet de rechtbank geen reden de straf te matigen.
Ten aanzien van de onder verdachte inbeslaggenomen goederen is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier volgt dat deze goederen contant betaald zijn en deze contante uitgaven in de kasopstelling zijn opgenomen. Derhalve betreft dit voorwerpen die geheel of grotendeels door middel van het onder 1 bewezenverklaarde feit zijn verkregen en zal de rechtbank deze verbeurd verklaren.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 57, 91 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: twee flatscreens en twee personenauto’s (een Audi A6 en een Renault Espace).
Aldus gewezen door:
mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. M.G.J. Post en mr. M.A. Jansen-van Leeuwen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2014.