ECLI:NL:RBGEL:2014:4419

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
3062167
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaald verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst na eerdere afwijzende beschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in een herhaald verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een stichting en een werkneemster, die sinds 1 augustus 2008 in dienst was. De werkneemster, die als begeleider nachtdienst werkte, was betrokken bij een incident met een bewoner van de zorginstelling, waarbij de bewoner een schaafwond opliep. Eerder, op 27 november 2013, had de kantonrechter een ontbindingsverzoek van de stichting afgewezen, omdat de betrokken medewerkers naar beste weten hadden gehandeld. Na deze afwijzing heeft de stichting mediation aangeboden, maar de werkneemster en de stichting konden geen oplossing vinden, wat leidde tot het huidige ontbindingsverzoek.

De stichting stelde dat er sprake was van een onherstelbare vertrouwensbreuk, omdat de mediation niet het gewenste effect had gehad. De werkneemster voerde verweer en vroeg subsidiair om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die een ontbinding rechtvaardigden, en dat de stichting niet in staat was gebleken om de eerdere beschikking op waarde te schatten. De kantonrechter benadrukte dat de werkneemster nog steeds belang hechtte aan voortzetting van het dienstverband, wat leidde tot de afwijzing van het ontbindingsverzoek.

De kantonrechter concludeerde dat de stichting de kosten van de procedure moest betalen, omdat zij als in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. De beslissing werd genomen met de overweging dat de werkneemster recht had op een integrale proceskostenvergoeding, gezien de onnodige juridische kosten die zij had moeten maken. Het verzoek van de werkneemster tot ontbinding werd niet beoordeeld, omdat de voorwaarde waaronder het was gedaan niet was vervuld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer : 3062167 HA VERZ 14-86
Grosse aan : mr. Houten
Afschrift aan : mr. Breedveld
Verzonden d.d. :
beschikking d.d. 3 juli 2014
in de zaak van:
[stichting],
gevestigd te [plaats],
verzoekster, tevens verweerster in verband met het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A.M. Breedveld,
tegen
[verweerster],
wonende te [plaats],
verweerster, tevens voorwaardelijk verzoekster,
gemachtigde: mr. L.W. Houten.
Partijen worden hierna [stichting] en [verweerster] genoemd.

1.Het procesverloop

Dit blijkt uit:
  • het verzoekschrift ter griffie ingekomen op 14 mei 2014;
  • het verweerschrift ter griffie ingekomen op 23 juni 2014;
  • de brief d.d. 30 juni 2014 met producties van mr. Breedveld;
  • de brief d.d. 30 juni 2014 met producties van mr. Houten;
  • de pleitaantekeningen van beide gemachtigden;
  • de griffiersaantekeningen van de op 1 juli 2014 gehouden zitting waar [verweerster] een zelfstandig tegenverzoek heeft ingediend, voorwaardelijk, namelijk voor het geval het primaire verweer tegen het verzoek van [stichting] niet slaagt.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
[verweerster], geboren [1974], is vanaf 1 augustus 2008 in dienst van [stichting] op basis van (laatstelijk) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een basissalaris van € 1.682,10 bruto vermeerderd met onregelmatigheidstoeslag, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. [verweerster] is voor [stichting] werkzaam als begeleider nachtdienst op een van de locaties van [locatie te plaats], een instelling die intensieve zorg biedt aan (jong)volwassenen met complexe gedrags- en psychiatrische problemen.
2.2
In de nacht van 9 op 10 juni 2013 heeft zich tijdens de nachtdienst van [verweerster] een incident voorgedaan met de bewoner [bewoner], een volwassen man met een fors postuur en het verstandelijke niveau van een 5-jarige. Nadat [bewoner] zich in een halletje van zijn woongroep had laten vallen en daar heeft liggen schreeuwen en met benen en armen gesparteld, heeft [verweerster] samen met twee van haar collega’s [bewoner] getracht te verplaatsten uit het halletje. Daarbij is [bewoner] met zijn rug in aanraking gekomen met de nylon vloerbedekking en heeft hij een forse schaafwond opgelopen.
2.3
Bij beschikking d.d. 27 november 2013 heeft de kantonrechter een eerder ontbindingsverzoek van [stichting] afgewezen. Dat verzoek was, kort gezegd, gebaseerd op het hiervoor vermelde incident. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de bij het incident betrokken medewerkers de acute situatie hebben beoordeeld en daarbij naar bevind van zaken hebben gehandeld op een dusdanige wijze die zij begrijpelijkerwijs de beste achtten. Een verwijt daarvoor viel hen niet te maken.
2.4
Nadat in de beschikking d.d. 27 november 2013 is geoordeeld dat voor toewijzing van het ontbindingsverzoek geen grond bestond is daaraan de volgende overweging ten overvloede toegevoegd:
“Gelet op de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] (lees: [verweerster]) en de afwijzende houding van [stichting] lijkt het aannemelijk dat, voordat van daadwerkelijke terugkeer sprake kan zijn, een traject van herstel van vertrouwen moet worden ingezet, mogelijk onder leiding van een mediator. De door [stichting] ter zitting aangekondigde mogelijke sanctie in in de vorm van een waarschuwing, zoals ook aan [naam] is gegeven, past niet in dat traject. Los daarvan is, gelet op hetgeen hierboven ook is overwogen, voor een dergelijke waarschuwing geen grond in het gebeurde te vinden.”
2.5
[stichting] heeft na de beschikking d.d. 27 november 2013 het initiatief genomen voor een mediation, waarmee [verweerster] heeft ingestemd. Vervolgens zijn in dat kader d.d. 29 januari 2014, 4 maart 2014 en 18 maart 2014 gesprekken gevoerd onder leiding van een mediator.

3.Het verzoek, het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

3.1
[stichting] verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verweerster] te ontbinden op grond van gewichtige redenen in de zin van wijziging van omstandigheden. Er is volgens haar sprake van een onherstelbare vertrouwensbreuk nu de mediation niet het gewenste effect heeft gehad en dat wel als voorwaarde geldt voor terugkeer van [verweerster]. De gerezen conflictsituatie is niet eenvoudig op te lossen en [stichting] ziet niet in hoe nog tot een vruchtbare inzet van [verweerster] kan worden gekomen. Omdat [verweerster] zich wel heeft ingespannen om in de mediation tot een oplossing te komen is [stichting] bereid om bij ontbinding een vergoeding aan haar toe te kennen gebaseerd op de kantonrechtersformule met correctiefactor C=1, oftewel € 15.281,34 bruto.
3.2
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd primair gericht op afwijzing van het verzoek, terwijl zij subsidiair aanspraak maakt op een vergoeding groot € 97.895,60 bruto. Op dat verweer wordt hierna voor zover nodig verder ingegaan.
3.3
Indien de kantonrechter zou oordelen dat het primaire verweer van [verweerster] geen stand houdt, verzoekt zij tevens zelfstandig om de arbeidsovereenkomst te ontbinden met toekenning aan haar van een vergoeding ad € 97.895,60 bruto, teneinde te anticiperen op een eventuele intrekking van het verzoek van [stichting] bij toekenning van deze vergoeding.
3.4
Tegen het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster] heeft [stichting], na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen (nader) verweer gevoerd. Zij wenst een ontbinding van de arbeidsovereenkomst tegen de door haar voorgestelde vergoeding.

4.De beoordeling van het verzoek van [stichting]

4.1
De kantonrechter heeft zich er van vergewist dat het verzoek geen verband houdt met het bestaan van enig opzegverbod.
4.2
Het gaat om een tweede verzoek tot ontbinding van [stichting], ingediend enkele maanden na afwijzing van het eerste verzoek. Dat mag vanwege het bepaalde in artikel 7:685 lid 11 BW niet de strekking hebben van een verkapt hoger beroep. Er zal dus sprake moeten zijn van nieuwe feiten.
4.3
Die nieuwe feiten zijn er niet. Partijen hebben overeenkomstig het advies van de kantonrechter gebruik gemaakt van mediation. Daarmee is er de gelegenheid geweest om in een sfeer van vertrouwelijkheid met elkaar van gedachten te wisselen niet alleen over het incident met de bewoner [bewoner] zelf maar, naar valt aan te nemen, ook over de reactie daarop van [stichting]. Daarbij valt onder meer te denken aan de bijzondere stap die [stichting] heeft gezet om voor de vaststelling van de feiten rond het incident een bedrijfsrechercheur in te schakelen, een beslissing die de betrokken medewerkers als krenkend hebben ervaren.
Nu er dus ruimschoots gelegenheid is geweest om over dat alles vrijelijk te spreken, moest er daarna eenvoudig een punt achter het incident worden gezet. De kantonrechter volgt [stichting] dus niet waar zij aan de mediation de eis verbindt dat daarin een “gewenst effect” moest worden bereikt. De mediation was niet bedoeld om [verweerster] in dat traject een soort examen te laten afleggen als voorwaarde voor haar werkhervatting, noch mocht de mediation door [stichting] worden gebruikt om daarin alsnog het gelijk te behalen dat zij in de eerste ontbindingsprocedure juist niet heeft gekregen. Dat [verweerster] voor de mediation moest “slagen” staat niet in de beschikking d.d. 27 november 2013 en dat past ook volstrekt niet bij de overwegingen van die beschikking welke overduidelijk er op neer komen dat [stichting] het incident met [bewoner] verkeerd heeft beoordeeld ten nadele van de daarbij betrokken medewerkers. Zelfs voor een waarschuwing bestond immers geen grond in de visie van de kantonrechter.
4.4
Het is [stichting] aan te rekenen dat zij niet bekwaam is gebleken de eerdere beschikking op juiste waarde te schatten, omdat zij daardoor al veel te lang de re-integratie van [verweerster] en de door haar gewenste feitelijke terugkeer op het werk blokkeert.
Ook de toonzetting van het nu voorliggende ontbindingsverzoek, waarin fors is ingespeeld op het sentiment dat de relatie verstoord is omdat één partij dat nu eenmaal vindt, wordt niet gewaardeerd en al helemaal niet om die enkele reden gehonoreerd. [1]
4.5
[verweerster] heeft ter zitting aangegeven, na ampel beraad, dat zij desondanks nog steeds belang hecht aan voortzetting van het dienstverband en dat wat haar betreft geen sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk. Die respectabele en te respecteren beslissing geeft voor de kantonrechter in dit geval uiteindelijk de doorslag en leidt daarom tot afwijzing van het verzoek.
4.6
Ook nu volgt nog een overweging ten overvloede. Het is naar het inzicht van de kantonrechter de hoogste tijd dat [stichting] de verdere afwikkeling van dit geschil uit handen neemt van het locale management en verplaatst naar een hoger niveau binnen de organisatie, waar mogelijkerwijs wel het inzicht bestaat dat er situaties kunnen zijn om nederig toe te geven dat er inschattingsfouten zijn gemaakt. Een goed werkgever behoort daartoe in staat te zijn. [verweerster] kan er in elk geval aanspraak op maken dat haar verder geen strobreed in de weg wordt gelegd als het aankomt op de door haar gewenste re-integratie.
4.7
Omdat het verzoek wordt afgewezen geldt [stichting] als de in het ongelijk gestelde partij en dient zij de kosten van de procedure te betalen. Er is in het licht van het hiervoor overwogene voldoende aanleiding om aan [verweerster] daarbij een integrale in plaats van een forfaitaire proceskostenvergoeding toe te kennen, omdat zij in het kader van deze overbodige procedure opnieuw juridische kosten heeft moeten maken. Bij gebreke van concete gegevens daaromtrent maar lettend op de aard en de omvang van het geschil en de daaraan schattenderwijs bestede uren, wordt de proceskostenveroordeling vastgesteld op het hierna te vermelden bedrag.

5.De beoordeling van het tegenverzoek van [verweerster]

5.1
Omdat de voorwaarde waaronder dat verzoek is gedaan niet is vervuld komt een beoordeling van het tegenverzoek niet aan de orde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af,
veroordeelt [stichting] in de kosten van de procedure welke aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 5.000,-- wegens gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.T.G. Roovers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie in dit verband de bijdrage van mr. G. Mannoury in de rubriek `Ter Visie` van Sociaal Recht 1996-5 waarin hij onder meer schreef: "Het is té veel gewoonte geworden om een verzochte ontbinding als vanzelfsprekend toe te wijzen en pas wakker te worden bij de vraag "Wat kost dat?". Als de werknemer de aangevoerde gewichtige reden aanvecht, hoort de rechter dat serieus te nemen, rekening te houden met de mogelijkheid dat de werknemer gelijk heeft en bereid te zijn hem dat gelijk ook te geven. Ik ken het argument dat, als de werkgever `met deze man niet meer door de deur kan`, het toch nooit meer wat wordt en ik weet dat dat argument op zichzelf doorgaans juist is. Maar het is absurd om je daardoor maar te laten omblazen. Dat betekent immers dat je in het feit dat iemand geen zin heeft om te doen waartoe hij rechtens gehouden is, voldoende grond ziet om hem daarvan dan maar vrij te stellen. Daar moet hij dan weliswaar voor betalen, maar dat is geen oplossing. Het miskent dat het belang van de werknemer niet zonder meer een financieel belang is. Het miskent ook dat de vergoeding doorgaans toch niet écht de schade vergoedt."