ECLI:NL:RBGEL:2014:4268

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
232594
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening met dwingende bewijskracht van een onderhandse akte

In deze zaak vorderde de rechtspersoon naar buitenlands recht, aangeduid als [eiseres], een bedrag van € 300.000,00 van de gedaagde, die in de procedure werd aangeduid als [gedaagde]. De vordering was gebaseerd op een lening die door [eiseres] aan [gedaagde] was verstrekt. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft op 25 juni 2014 vonnis gewezen in deze civiele zaak. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een dwingende bewijskracht van de onderhandse akte, zoals bedoeld in artikel 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeerde dat [gedaagde] op basis van de overgelegde bewijsstukken, waaronder e-mails en getuigenverklaringen, niet had aangetoond dat er andere afspraken waren gemaakt die de terugbetaling van de lening zouden uitsluiten.

De procedure begon met een tussenvonnis van 27 maart 2013, waarin [eiseres] bewijs was opgedragen van haar stelling dat [gedaagde] uiterlijk op 31 december 2011 het bedrag van € 300.000,00 diende terug te betalen. De rechtbank heeft in het vonnis van 25 juni 2014 vastgesteld dat [eiseres] in haar bewijsvoering is geslaagd. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de inhoud van de e-mails als consistent en ondersteunend voor de vordering van [eiseres] beoordeeld. De rechtbank heeft ook de rol van de notaris in de ondertekening van de overeenkomst besproken, maar heeft geen handschriftdeskundige benoemd, omdat de bewijsvoering voldoende was.

De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten. De rechtbank heeft ook de beslagkosten toegewezen en de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. G.J. Meijer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/232594 / HA ZA 12-547
Vonnis van 25 juni 2014
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[eiseres]
gevestigd te [vestigingsplaats],
[eiseres],
advocaat mr. B.M. König te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te[woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.J.F.M. de Kerf te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 maart 2013
  • de akte van [eiseres] waarin zij aangeeft welke e-mails als bewijs dienen te worden aangemerkt
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 juni 2013
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 januari 2014
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 februari 2014
  • de conclusie na getuigenverhoor van [eiseres] met producties
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor
  • de conclusie houdende uitlating producties van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Aanvullende feiten

2.1.
[naam 1] (hierna:[naam 1]) is werkzaam voor [eiseres], althans voor één van de aan haar gelieerde vennootschappen.
2.2.
Bij de stukken zitten diverse e-mails waarvan hieronder in chronologische volgorde de relevante delen worden geciteerd.
2.2.1.
Een e-mail van 13 september 2010, 5:31 uur van [gedaagde] aan [naam 1] (productie 8 bij dagvaarding):
(…) Anyway we want to give you a 100% guarantee by Notary based on a mortgage of the overvalue from our house.
Secondly if the company will be successful in a few years where I have a strong believe in, of course we will pay you back the total above mentioned amount.
2.2.2.
Na een reactie van [naam 1] reageert [gedaagde] nog diezelfde dag om 23:01 uur (productie 8 bij dagvaarding) als volgt:
[naam 1] be so kind and look again what financial possibility you have next to the salary matter, because now I have to ask (begging) you, please look to a possibility so that we can survive. If you could help me with 200K from January 2011 (what I definitely will pay back) next to the salary we will survive and we can finish our house, otherwise we will lose really everything.
2.2.3.
In een mail van 16 september 2010, 5:39 uur, schrijft [naam 1] aan [gedaagde]:
You have tried very hard to convince me that the loan you need for me is safe. (…)You need help for me which I have already new since long ago. Therefore, I made an agreement with you for the Euro.60K loan. (…) Because, I need to give you the loan to support your normal live. (…) Why or for what reason I need to do so? I do not owe you anything in my live but only try to help you. (…) Go back to your case, if we cannot reach the goal next year, what can be happen to you? You will not receive any management fees from BBW/QT-Asia, how are you going to live? This is a serious question which I like to have your answer. (…) [naam 1], I also feel really bad that we are friends but also in bad business together. You have no other ways to earn money and the help becoming a long lasting problems to me.
2.2.4.
Een e-mail van 17 september 2010, 03:56 uur van [gedaagde] aan [naam 1] (productie 8 bij dagvaarding):
(…) At this moment we have to invest in our house project in order to finish it, because in this stadium it is impossible to sell it for a reasonable amount. In case that BBW will not be successful at the end of next year, what I don’t believe, and we can’t make a living out of it, we can sell our house with a good profit. With that profit we can pay back your loan and we have some reserves for the coming years.
We understand and also don’t expect that you always will support, because we don’t want that you come into trouble because of us. It is clear that you owe us nothing and of course this is a temporarily matter and not forever. (…)
2.2.5.
Een e-mail van 24 januari 2011, 5:55 uur van [naam 1] aan [gedaagde] (productie 1 bij conclusie van antwoord):
Regarding your private loan, I have made good calculation of my financial situation with Eileen yesterday. (…)
I also thought about the loan after April, in case, if we can kick out [naam 1] [[naam 1] toevoeging rechtbank] before this time. You can have the management fee or salary from the company with out any problem. For this, you and me can decide with out asking MT. So, I suggest to make first part of loan in € 200K en wait till April when the situation is clear. In case we are not successfully, take [naam 1] out, we can make a second loan for your monthly expenses.
Another thing, I would like to ask you to consider the loan to start by Feb. It is purely political reason. Because, I will only meet[naam 1] by this Thursday, I want to talk about his loan with out informing Eileen. I also want to make a case it looks like I am really going to buy the house together with you. Otherwise, it is very strange for them and they also can down look you in future which I do not like that happens.
If you agree, I will push[naam 1] to work out the agreement as soon as posible and I can make the first payment not by end of the month but mid of the month.
By the way, this loan agreement will be notarised in Holland which gives my financial people more confidence.
2.2.6.
Een e-mail van 10 februari 2011 van [naam 1] aan[naam 1] (productie 10 bij dagvaarding):
(…) I need following agreement with [naam 1]:
1. I will lend the moeny to him from Feb to May each month of Euro.50K for purchasing of the building in Holland (…).
2. The loan condition:
---Plus last year Euro.60K together is Euro.260K with no interests in 2011.
---From 2012 it is 0.5% per month accumulative
---I will have 50% of the ownership of the building when the loan has not been full paid.
---I have the right to sell the building when the loan has not been full paid by end of 2015 and having the 50% of the sales value. (…)
2.3.
Bij de stukken zit een handgeschreven stuk (productie 11 bij dagvaarding). In de rechterbovenhoek is de datum 30/6/2011 geschreven. Onder punt 1 staan een aantal maandelijkse betalingen opgesomd. Onder punt twee staat:
(…) al by end of 2011: the loan is Euro. 300K
En onder punt 3:
Conditiones:
1. (…) have 50% ownership of the house till the loan is full paid back. (…)
2. From 2012, Jan Interests is 0.5% per month (…)
3. By end of 2014 in case the loan is [onleesbaar] to be full paid. [naam 1] has [onleesbaar, rechtbank] full right to sell the house and [onleesbaar, rechtbank] of the selling value
2.4.
De e-mail correspondentie van na het onder 2.3. bedoelde stuk wordt hierna, voor zover relevant, in chronologische volgorde geciteerd.
2.4.1.
Een email van 2 augustus 2011 van 7:18 uur van[naam 1] aan [gedaagde] (productie 11 bij dagvaarding):
Hi [naam 1],
I’m going to prepare the draft of loan agreement (between you and [naam 1]) of total amount of 300K. Could you please provide me the main contents so as to make this draft? (…)
2.4.2.
Een e-mail van 3 augustus 2011, 1:11 uur van [naam 1] aan[naam 1] (productie 11 bij dagvaarding):
Did I give you a copy with my hand writings which there stated my main terms of the loan to [naam 1]?
2.4.3.
Het antwoord daarop van[naam 1] nog geen twee uur later (productie 11 bij dagvaarding):
Dear [naam 1]
Yes sir, I already got your hand writings in respect of terms of the loan to [naam 1], which is passed by Wang Ke a month ago. Is such contents of your hand writings latest version? I also asked [naam 1] for such loan terms yesterday. (…)
2.4.4.
Uit de stukken blijkt dat tussen[naam 1] en [naam 1] op 10 augustus 2011 is gemaild over een kleine aanpassing in de conceptovereenkomst en dat [naam 1] vervolgens aan[naam 1] mailt dat het goed is en dat hij de aangepaste versie ook aan [naam 1] dient te sturen. Vervolgens mailt[naam 1] en [gedaagde] op 10 augustus 2011, 5:55 uur. De e-mail heeft als onderwerp: Loan agreement: [eiseres]-[naam 1] (Personal) # FDLA-[eiseres]/[naam 1]-20110708. In de kop van de e-mail staat verder:
Attachments: FDLA-[eiseres]-[naam 1]-20110708_[eiseres] and [naam 1]_EUR300,000.00.doc.
Dear [naam 1] and [naam 1],
Enclosed please find a draft of loan agreement of EUR300K between [eiseres] and [naam 1]. (…)
2.5.
De ondertekende versies van de overeenkomst zijn gedateerd 25 augustus 2011.
2.6.
In mei 2012 vindt er een uitgebreide e-mailwisseling plaats waarin kort gezegd [gedaagde] aan [naam 1] voorstelt om te stoppen met[bedrijf]/BBW vanwege financiële problemen met het bedrijf en/als gevolg van gebrekkige leveringen vanuit [vestigingsplaats]. In e-mails van 7 mei 2012, 6:00 uur en 9 mei 2012, 6:05 uur refereert [naam 1] aan de lening die hij terugbetaald wil zien.
2.7.
Uit de stukken (in het bijzonder productie 10 bij dagvaarding, bladzij 12) blijkt van de navolgende betalingen aan [gedaagde] die [eiseres] terugvordert en welke in totaal € 300.000,-- bedragen:
4 november 2009 € 10.000,--
8 januari 2010 € 10.000,--
8 januari 2010 € 10.000,--
1 april 2010 € 10.000,--
29 juni 2010 € 10.000,--
8 oktober 2010 € 10.000,--
1 maart 2011 € 50.000,--
6 april 2011 € 50.000,--
29 april 2011 € 50.000,--
31 mei 2011 € 50.000,--
8 juli 2011 € 40.000,--

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
27 maart 2013. In dat vonnis is [eiseres] bewijs opgedragen van haar stelling dat is overeengekomen dat [gedaagde] uiterlijk op 31 december 2011 € 300.000,-- aan [eiseres] diende terug te betalen, bij gebreke waarvan [gedaagde] over het nog openstaande bedrag vanaf die datum een rente van 0,5% per maand verschuldigd is.
3.2.
[eiseres] heeft, naast het horen van een vijftal getuigen, op verzoek van de rechtbank bij akte gepreciseerd welke (delen van) overgelegde e-mails naar haar overtuiging bewijs van haar stelling bevatten. Die e-mails zijn grotendeels hiervoor onder de aanvullende feiten geciteerd. Een aantal van die e-mails is ook in de getuigenverhoren aan de orde geweest.
3.3.
[eiseres] heeft vervolgens de heer [naam 1], bestuurder van [eiseres] als getuige doen horen en bij conclusie na enquête nog enkele producties overgelegd. [gedaagde] heeft in contra-enquête zichzelf, zijn echtgenote [naam 1], notaris [naam 1] en [naam 1] als getuigen doen horen. Aan de verklaring van [naam 1] komt ingevolge artikel 164 lid 2 Rv slechts beperkte bewijskracht toe. Dit betekent dat zijn verklaring geen bewijs in het voordeel van [eiseres] kan opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs.
3.4.
Getuige [naam 1] verklaart, voor zover relevant:
U vraagt mij naar wat is afgesproken over de terugbetaling van de lening door [gedaagde]. [gedaagde] moest zelf terug betalen. Er werd rente berekend over de lening vanaf 1 januari 2012. Ik heb het niet heel goed gelezen, maar er is iets handgeschreven op papier gezet in de keuken van [gedaagde]. [gedaagde] zou een paar jaar een soort buffer hebben. Als [gedaagde] niet op tijd zou terug betalen, zou ik voor 50% eigenaar worden van het huis. U vraagt mij wat ik bedoel met op tijd (…) Volgens mij is een termijn van drie jaar afgesproken. Ik weet dat niet precies. (…)
U vraagt mij of ooit is besproken dat de lening zou worden omgezet in een managementfee. Dat is nooit besproken. (…)
U houdt mij voor productie 11 bij dagvaarding het handgeschreven stuk. U zegt mij dat ik net heb verklaard dat ik dit niet goed gelezen heb. Dit stuk is opgesteld door mij, het is mijn handschrift, behalve de opmerking in de rechterbovenhoek. Volgens mij is dat het handschrift van[naam 1] die de datum heeft opgeschreven dat zij dit stuk van mij heeft gekregen. Dit stuk is opgesteld in aanwezigheid van [gedaagde] en zijn vrouw en ook in overleg met hen. Alles wat later is overeengekomen is gebaseerd op dit stuk. Dit stuk is opgesteld in de keuken van [gedaagde]. Het is al het ware de blauwdruk van de overeenkomst.
U leest mij voor de e-mail van 2 augustus 2011 van 7:18 p.m. van[naam 1] aan [gedaagde]. U vraagt mij of er ooit een antwoord van [gedaagde] op de e-mail is gekomen. Dat weet ik niet. (…) Van het handgeschreven stuk, wat wij zojuist bespraken, zijn twee kopieën gemaakt, een voor [gedaagde] en een voor mij.[naam 1] heeft de e-mail naar [gedaagde] gestuurd om bevestigd te krijgen dat het handgeschreven stuk de afspraken inhielden. (…)
U toont mij productie 1 bij dagvaarding. Hier staat in dat de lening uiterlijk terug moest worden betaald op 31 december 2011. Dit klopt. Mijn geheugen is nu ook weer opgefrist en ik weet dat wij zijn overeengekomen dat [gedaagde] geen rente zou hoeven betalen als hij op tijd zou terug betalen.
U toont mij productie 4 bij dagvaarding, de versie [gedaagde]. U toont mij de derde pagina. Dat is mijn paspoort. U toont mij de tweede pagina. Die is inderdaad door mij getekend. U toont mij de eerste pagina. Dat is niet mijn paraaf.
3.5.
Getuige [gedaagde] verklaart, voor zover relevant:
U overhandigt mij de verklaring die ik op 1 februari 2013 ter zitting heb afgelegd. Ik lees deze verklaring alinea voor alinea en blijf bij hetgeen ik toen heb verklaard met de navolgende kanttekeningen. In alinea 2 staat dat ik mij het exacte moment en de omstandigheden waaronder is vastgesteld dat ik nog recht had op € 300.000,00 aan managementfee niet kan herinneren. Ik merk op dat ik mij wel momenten kan herinneren waarop de managementfee aan de orde is geweest. Misschien had ik op 1 februari 2013 een verstandsverbijstering. Bij de laatste zin van de tweede alinea merk ik op dat er na het vertrek van [naam 1]een gesprek is geweest tussen mij en [naam 1] waarbij de kaarten opnieuw zijn geschud. Toen zijn er afspraken gemaakt over de fee waarover eerder ook al gesprekken waren. Bij het dictaat wik ik hierop aangevuld zien dat deze gesprekken waren in juli 2010 en het laatste kwartaal 2010. Bij deze gesprekken hebben wij elkaar persoonlijk getroffen in aanwezigheid van [naam 1]. (…)
Bij de derde alinea van mijn verklaring van 1 februari 2013 merk ik op dat ik de
€ 300.000,00 die ik had ontvangen nooit heb gezien als een lening. Toen [naam 1]ons in februari 2011 niet meer in de weg stond, kon [naam 1] ja zeggen tegen de fee voor mij. In het verleden is wel gesproken over een lening, maar dat was in februari 2011 niet meer aan de orde. Pas in augustus 2011 kwam de lening weer aan de orde. [naam 1] zei toen dat hij een overeenkomst nodig had voor de [land] autoriteiten.
U houdt mij productie 11 bij dagvaarding voor [het hiervoor onder 2.3. weergegeven stuk, toevoeging rechtbank]. Ik heb voor het eerst dit stuk gezien tijdens deze procedure. Ik ken het niet van daarvoor.
De datum die rechtsboven productie 11 bij dagvaarding staat is 30 juni 2011. (…) [naam 1] en ik communiceerden in het Engels. In augustus 2011 was [naam 1] bij ons op visite. Zoals gezegd zei hij dat hij een overeenkomst nodig had voor de [land] autoriteiten. Het kan ook de [land] bank of een accountant zijn geweest. We hadden het hier al eens eerder over gehad. hij had een overeenkomst bij zich en vroeg of ik deze wilde ondertekenen. (…) Toen mijn vrouw hoorde wat de overeenkomst behelsde zei zij: dat kan toch nooit de bedoeling zijn. Haar verbazing zag op het feit dat wij wisten dat het geld dat begin 2011 aan mij was betaald zag op de periode 2005 - 2010. In de overeenkomst stond dat er een recht van hypotheek op onze woning zou worden gevestigd en dat we over het bedrag van
€ 300.000,00 rente verschuldigd waren. Dit was anders dan wat wij mondeling waren overeengekomen. We hebben er toen een nachtje over geslapen. De volgende dag hebben we de laptop erbij gepakt en [naam 1] heeft zelfstandig een bepaling in de overeenkomst gewijzigd en deze veranderd in een “security for borrower”. (…)
Bij de notaris is de versie van de overeenkomst getekend waar ik in deze procedure een beroep op doe. (…)
U houdt mij de bewijsopdracht van het vonnis van 27 maart 2013 voor. In reactie hierop merk ik op dat ik niet uiterlijk 31 december 2011 € 300.000,00 diende terug te betalen aan [eiseres].
3.6.
De notaris verklaart als getuige dat [naam 1] en [gedaagde] bij hem op kantoor zijn geweest en daar een stuk hebben getekend welk stuk vervolgens door de notaris is gestempeld. De legalisatie zegt niets over de inhoud, maar zegt alleen dat de identiteitsbewijzen geldig zijn en er een handtekening is gezet door betrokkenen in bijzijn van de notaris, aldus zijn verklaring. Hij verklaart ook niets te weten over een overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde]. Meer specifiek verklaart hij:
[naam 1] en [gedaagde] wilden mijn ambtstempel op elke pagina zodat duidelijk was dat het bij elkaar hoorde. Ik heb het stuk niet gelezen en er is ook niet om mijn mening gevraagd. Ik kan me niet herinneren dat er twee documenten zijn getekend bij mij op kantoor. Het stuk waar [naam 1] een beroep op doet, daarvan kan ik me niet herinneren dat dit stuk bij mij op kantoor is geweest. Maar het valt ook niet uit te sluiten. Het lijkt erop dat het stuk waar [gedaagde] een beroep op doet bij mij op kantoor is getekend. Er wordt wel vaker gevraagd om ambtstempels te zetten op de stukken. Wij doen dat dan ook. (…)
De rechter vraagt mij of er één of twee exemplaren in mijn aanwezigheid zijn getekend. Ik herinner me dat het één exemplaar betrof.
3.7.
De echtgenote van [gedaagde], mevrouw [naam 1] en [gedaagde] zelf verklaren beiden dat het bedrag ad € 300.000,-- achterstallige managementfee over de periode vanaf 2005 betreft. De verschuldigde managementfees zijn toentertijd niet uitbetaald om ook een andere manager, de heer [naam 1] geen managementfee uit te hoeven betalen en laatstgenoemde op die manier uit het bedrijf te werken. Vervolgens is [gedaagde] achteraf alsnog uitbetaald, aldus nog steeds [gedaagde] en zijn echtgenote. Verder verklaart de echtgenote:
In augustus 2011 was [naam 1] bij ons. Hij had een contract mee. Op een avond hebben [naam 1], mijn man en ik dit contract besproken. Wat er in stond, werd mij uitgelegd. [naam 1] had het contract nodig om zich te verantwoorden voor het betaalde geld. In het contract stond dat hij
€ 300.000,00 had betaald als lening en iets over rente en hypotheek. Ook stond erin dat als er voor een bepaalde tijd niet terugbetaald zou zijn het bedrag terugbetaald moest worden. [naam 1] zei dat het contract een formaliteit was. Daar twijfelde ik niet aan, maar ik vond het eng en gevaarlijk dat alleen zijn zekerheid erin stond. Als [naam 1] zou wegvallen, zou een ander het contract misschien verkeerd begrijpen. U vraagt mij wat onze zekerheid was. Onze zekerheid was dat het een management fee was. (…)
U citeert uit een mail van mijn man aan [naam 1] van 17 september 2010, productie 8 van [eiseres]. Wij waren toen bezig met de bouw van ons huis. [naam 1] kon ons geen achtergestelde fee betalen vanwege de fiscus, maar kon wel een lening verstrekken. Ook kon hij geen achtergestelde fee betalen vanwege het feit dat [naam 1]nog in het bedrijf zat. De e-mail is van voordat [naam 1] fee betaalde aan mijn man en voordat [naam 1]eruit was. We hadden toen geld nodig en konden niet wachten tot [naam 1] de achtergestelde fee kon betalen. Hoe het geld benoemd werd was belangrijk, omdat hij anders problemen kon krijgen met de fiscus of de autoriteiten in [vestigingsplaats]. U vraagt mij waarom er wordt gesproken over terugbetalen. Als je iets leent, dan betaal je het terug. Wij hadden het geld nodig, totdat [naam 1] de management fee kon uitbetalen. (…)
U vraagt mij naar de mail van 13 september 2010, tweede pagina productie 8 van [eiseres]. De rechter leest mij voor wat hierin staat. Wij spraken toen over een lening, want zo kon [naam 1] het alleen maar noemen. Ik was ook in de veronderstelling dat we het bedrag zouden terugbetalen. De situatie waar we op hoopten, dat [naam 1]uit het bedrijf zou stappen, heeft zich gerealiseerd, maar het had ook anders gekund. Wij hadden al geld nodig toen [naam 1]nog in het bedrijf zat. Dit was in het september 2010. Het plan was om [naam 1]eruit te werken, maar de toekomst was nog onzeker. We wisten niet of en wanneer het zou lukken. Wij hebben toen in september 2010 geen geld ontvangen van [naam 1]. In januari/februari 2011 is [naam 1]vertrokken. Pas in maart 2011 hebben wij geld ontvangen. (…)
De mails uit september 2010 die bij productie 8 zitten, hadden betrekking op het bedrag dat we toen aan [naam 1] vroegen. We vroegen om tijdelijke hulp. Als [naam 1] de fee niet zou betalen, moesten wij terugbetalen. Dit was de afspraak voor de veranderde situatie, het vertrek van [naam 1] . (…)
Ik hoor [advocaat] zeggen dat het lijkt of het betaalde geld van kleur is verschoten en dat uit de stukken niet blijkt dat daar afspraken over zijn gemaakt of dat dat ooit is besproken. Mij wordt gevraagd wanneer besproken is dat dat betaalde geld van kleur zou verschieten. [naam 1] heeft altijd gezegd: ik compenseer het met jou, maar dat kan nu nog niet want [naam 1]zit nog in de zaak. In december 2010 was [naam 1] bij ons. Toen was er nog niets aan ons betaald. Er waren veranderingen op komst. [naam 1] zou alleen kapitein worden, mijn man zou zijn aandelen inleveren en de verwachting was dat [naam 1]er snel uit zou stappen. Wij dachten: het gaat goedkomen. Mijn man wilde ook pas zijn aandelen terugnemen als het volledige bedrag dat door [naam 1] was toegezegd, betaald was. De rechter houdt mij productie 10 van [eiseres] voor en dan meer in het bijzonder de twaalfde bladzij waarop de betaaldata staan. Ik blijf bij mijn verklaring zoals hiervoor weergegeven. (…)
We mochten niet spreken over een management fee, maar mochten alleen spreken over een lening. Dat was met name naar[naam 1] toe.
U houdt mij voor de mail van [naam 1] aan mijn man van 24 januari 2011, productie 1 bijlage 6 van gedaagde. In deze e-mail bevestigt [naam 1] hetgeen ik al verklaard heb over de afspraken. Mijn man heeft recht op salaris als [naam 1]eruit gewerkt wordt en mocht [naam 1]er niet uitgewerkt worden, dan zou [naam 1] een tweede lening verstrekken.
3.8.
Tot slot is de heer [naam 1] (hierna [naam 1]) gehoord. Hij is thans in dienst bij het bedrijf van [gedaagde] en zijn echtgenote. Hij verklaart:
Ik ben in de periode 2010 tot het faillissement van [bedrijf] werkzaam geweest voor[bedrijf]. (…)
[naam 1] wilde [gedaagde] een voorschot geven en de bedoeling was dat die voorschotten terugbetaald zouden worden.[bedrijf] zou de voorschotten terugbetalen aan [eiseres]. De voorschotten zijn niet terugbetaald dat ik weet. (…) Ik weet niet wanneer[bedrijf] aan [eiseres] moest terugbetalen. U vraagt mij of ik weet wat de afspraak was voor het geval[bedrijf] [eiseres] niet zou kunnen terug betalen. Die situatie is niet voorzien en er is niet over gesproken wat er dan zou moeten gebeuren.
Eind 2010 was [naam 1] in Nederland. Toen zijn de cijfers van[bedrijf] gepresenteerd. [gedaagde] kreeg toen al ruim een jaar geen management fee meer. Als gevolg van het feit dat hij geen management fee meer kreeg, werden de resultaten van[bedrijf] beter. [gedaagde] had nog recht op een fee over een periode van jaren. Hij had niets meer. Dit kreeg ik te horen tijdens een bespreking in restaurant Spijker in[woonplaats]. Wij hielden vaker van dit soort besprekingen. [naam 1] zei toen: Als [naam 1]eruit is, kan[bedrijf] jou betalen en betaal jij mij terug. (…)
In dit geval was er sprake van een drietrapsraket. Eerst zou de management fee verlaagd worden van € 5.000,00 naar nul. Vervolgens zou [naam 1]vertrekken en zou de weg vrij zijn voor het plan van [naam 1]. En tot slot als[bedrijf] weer rendabel zou worden, zou het bedrag van
€ 300.000,00 worden verrekend. (…)
Tijdens het managementoverleg van[bedrijf] is besproken dat de fee’s van [naam 1]en [gedaagde] geschrapt zouden worden. Ik heb geen kennis van achterstallig fee’s over de periode 2005-2010.
3.9.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat is overeengekomen dat [gedaagde] uiterlijk op
31 december 2011 € 300.000,-- aan [eiseres] diende terug te betalen bij gebreke waarvan [gedaagde] over het nog openstaande bedrag vanaf die datum een rente van 0,5% per maand verschuldigd is. Deze inhoud komt overeen met hetgeen staat in de versie van [eiseres]. Zij stelt daartoe dat een overeenkomst met deze elementen altijd onderwerp is geweest van bespreking en verwijst daarvoor naar het e-mailverkeer en de handgeschreven notitie zoals hiervoor onder 2.2. tot en met 2.4. weergegeven. Uit de hiervoor weergegeven e-mails en de handgeschreven notitie maakt de rechtbank op dat inderdaad in de maanden voorafgaand aan de ondertekening bij de notaris is gesproken over vastlegging van de lening conform de versie van [eiseres]. De handgeschreven notitie en de e-mailwisseling is consistent wat betreft de inhoud van de overeenkomst. De elementen: € 300.000,--, een zekerheidsrecht op het huis van [gedaagde] en 0,5% rente per maand met ingang van januari 2012 komen steeds terug. Uiteindelijk wordt de tekst van de overeenkomst in augustus 2011, na goedkeuring door [naam 1], gemaild aan [gedaagde]. De rechtbank twijfelt er niet aan dat de versie gemaild is die overeenkomt met de versie van [eiseres], nu gesteld noch gebleken is dat dit anders zou zijn en bovendien uit de verklaringen van [gedaagde] en zijn echtgenote blijkt dat de overeenkomst ten tijde van het verblijf van [naam 1] in Nederland nog is aangepast.
3.10.
Gelet op de bewijsmiddelen: de e-mails, het handgeschreven stuk, de e-mails over het opstellen van de tekst van de overeenkomst en de verklaring van [naam 1] acht de rechtbank [eiseres] geslaagd in het leveren van het aan haar opgedragen bewijs. Hetgeen [gedaagde] en zijn echtgenote hebben verklaard over omzetting in managementfee, verrekenen met achterstallige managementfee en een voorwaarde voor terugbetaling van de geldlening inhoudende dat pas hoeft te worden terugbetaald als de managementfee is ontvangen, acht de rechtbank onvoldoende tegenwicht om de navolgende redenen.
3.11.
Allereerst is op geen enkel moment tussen partijen gemaild over omzetting, verrekening of een voorwaardelijke terugbetaling, terwijl de momenten daarvoor ruimschoots voorhanden waren. De e-mailwisseling over de lening bestrijkt immers bijna een jaar. In de eerdere e-mails spreekt [gedaagde] zelfs zonder voorbehoud over het terugbetalen van de lening. Ook op geen enkel moment is bezwaar gemaakt tegen de rentenota’s of in reactie daarop verwezen naar omzetting van de lening in een fee, dan wel verrekening van de rentenota’s met de achterstallige fee. Daarnaast is het vreemd dat [gedaagde] na ontvangst van de concept uitwerking van de overeenkomst op 10 augustus 2011 niet heeft geantwoord dat de uitwerking niet in overeenstemming is met de overeenkomst. Pas op 24 of 25 augustus 2011 tijdens het verblijf van [naam 1] bij hem thuis, wordt door [gedaagde] en zijn echtgenote geuit dat ze het er niet mee eens zijn. Ten slotte rept [gedaagde] in de e-mailwisseling in mei 2012 als [naam 1] en hij gebrouilleerd raken, met geen woord over het feit dat hij zich niet gehouden acht de lening terug te betalen terwijl [naam 1] in die mailwisseling wel refereert aan terugbetaling van de lening.
3.12.
Los van het gebrek aan correspondentie over de afspraken zoals die volgens [gedaagde] zouden gelden, bestaat er ook de nodige onduidelijkheid over de inhoud van de afspraken zoals die volgens [gedaagde] zouden gelden. Niet is niet vast komen te staan dat [gedaagde] of zijn vennootschap een vordering had op[bedrijf] terzake managementfees. Door [eiseres] is het bestaan van een dergelijke vordering betwist in de conclusie na enquête. Zij wijst er op dat uit de jaarstukken van 2010 niet blijkt van een vordering van [gedaagde] of zijn vennootschap op[bedrijf] en dat in ieder geval over 2010, 2011 en 2012 managementfees zijn betaald. Maar zelfs als er een vordering zou bestaan, is er onduidelijkheid over wie wat aan wie verschuldigd is en wie vervolgens tot verrekening bevoegd zou zijn. De versie van [gedaagde] geeft hier ook geen duidelijkheid over. De lening is betaald door [eiseres] aan [gedaagde]. De managementfee is echter verschuldigd door[bedrijf] aan ofwel [gedaagde] in privé ofwel [gedaagde] zijn [bedrijf]. Er is dus geen sprake van wederkerig schuldenaarschap en een verrekeningsbevoegdheid bestaat daarom niet. Wat betreft de omzetting van een lening in een fee blijkt dat niet is voorzien in de situatie dat[bedrijf] niet in staat zou zijn de fee te betalen, terwijl deze situatie zich hier heeft voorgedaan. [gedaagde] heeft niet uit de doeken gedaan wat de gevolgen zijn van deze situatie voor de gestelde omzetting, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen.
3.13.
Tot slot is er onduidelijkheid over het hoe en wanneer van de afspraak over de managementfee. [gedaagde] verklaart in februari 2013 tijdens de comparitie dat hij niet weet wanneer met [naam 1] is overeengekomen om de lening te verrekenen met / om te zetten in managementfee. Als getuige verklaart hij dat er meerdere gesprekken over zijn geweest en dat in een gesprek na het vertrek van [naam 1]in februari 2011 de kaarten opnieuw geschud zijn. Ook zijn echtgenote verklaart dat het eerst de bedoeling was dat de lening zou worden terugbetaald, maar dat de situatie met het vertrek van [naam 1]is veranderd. Een aanwijzing daarvoor / bevestiging daarvan zou te vinden zijn in de e-mail van [naam 1] aan [gedaagde] van
24 januari 2011 en alle e-mails waarin desondanks over een lening wordt geschreven, zijn zo geformuleerd omdat[naam 1] niet van de hoed en de rand mocht weten. Kennelijk ging dit dus zover dat [naam 1] een overeenkomst heeft laten opstellen waarin niets staat opgenomen over het verrekenen met / omzetten van de lening in een managementfee. Maar als het al zou zijn dat in februari 2011 de kaarten anders zijn geschud - dat wil zeggen nieuwe afspraken zijn gemaakt inhoudende het verrekenen met / omzetten van de lening in een managementfee en dat[naam 1] daarbuiten is gehouden - dan bevreemdt de verklaring van [gedaagde] en zijn echtgenote over de komst van [naam 1] in augustus en het voorleggen door hem van de overeenkomst waarin niet gesproken werd over een managementfee.[naam 1] was in augustus 2011 niet aanwezig en er was dus geen reden meer voor [naam 1] om iets anders voor te leggen aan [gedaagde] dan hetgeen was overeengekomen. Volgens de verklaringen van [gedaagde] en zijn echtgenote is op die avond echter met [naam 1] besproken het contract aan te passen en/of er een nachtje over te slapen, omdat het niet zo op papier stond als was overeengekomen. Kennelijk was van voorafgaande overeenstemming tussen [naam 1] en [gedaagde] toen dus toch nog geen sprake. Dit vormt een ongerijmdheid in de verklaringen van [gedaagde] en zijn echtgenote die versterkt wordt door het hierboven reeds behandelde feit dat de verrekening met / de omzetting van de lening in een managementfee niet uit e-mailverkeer tussen [naam 1] en [gedaagde] blijkt. Tot slot leest de rechtbank in de e-mail van 24 januari 2011 (zie hiervoor onder 2.2.5.) geen bevestiging van een overeengekomen verrekening met / omzetting van de geldlening in een managementfee. Er wordt wel gesproken over salaris / een fee en over een lening, maar niet over enig verband tussen deze twee.
3.14.
Hetgeen [naam 1] heeft verklaard over de verrekening van het bedrag ad
€ 300.000,-- is tot slot niet duidelijk genoeg om met de verklaringen van [gedaagde] en zijn echtgenote wel voldoende gewicht in de schaal te leggen. Zo is uit zijn verklaring niet duidelijk wat er met de € 300.000,-- zou moeten gebeuren: betaling aan [eiseres] ter aflossing van het voorschieten door [eiseres] van de managementfee van [gedaagde], zoals hij in het begin van zijn verklaring stelt, of, zoals hij daarna verklaart, betaling aan [gedaagde] als fee, of, zoals hij tot slot verklaart, verrekening.
3.15.
Resteert bespreking van hetgeen is aangevoerd over de legalisatie van de handtekeningen en ondertekening van de versie van [gedaagde] door [naam 1]. Uit de verklaring van de notaris blijkt dat hij geen kennis draagt van de inhoud van de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde]. In zoverre kan zijn verklaring niet als bewijs dienen. Hij heeft enkel kunnen verklaren dat [naam 1] en [gedaagde] stukken hebben ondertekend op zijn kantoor en dat hij de pagina’s van deze stukken heeft voorzien van zijn ambtstempel. Daarmee is haast ondenkbaar geworden dat [naam 1] de eerste pagina van de versie van [gedaagde] niet heeft geparafeerd. Immers, deze pagina is ook voorzien van de ambtstempel van de notaris en de notaris heeft verklaard dat hij elke pagina heeft voorzien van zijn ambtstempel. De eerste pagina van de versie van [eiseres] is daarentegen niet voorzien van het ambtstempel van de notaris. Toch is [naam 1] bij de betwisting van zijn paraaf op de eerste pagina van de versie van [gedaagde] gebleven. De rechtbank zal de vraag of [naam 1] de eerste bladzij van de versie van [gedaagde] heeft geparafeerd echter onbeantwoord laten en geen handschriftdeskundige benoemen. Immers, in het geval [naam 1] die bladzij niet heeft ondertekend is geen sprake van een onderhandse akte en komt aan het stuk geen dwingende bewijskracht toe. Als hij die bladzij wel heeft ondertekend is er sprake van een onderhandse akte waaraan dwingende bewijskracht toekomt ingevolge artikel 157 lid 2 Rv. Maar in dat laatste geval acht de rechtbank gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen het (tegen)bewijs geleverd dat niet wat in de versie van [gedaagde] staat is overeengekomen, maar dat is overeengekomen dat [gedaagde] uiterlijk op 31 december 2011 € 300.000,-- aan [eiseres] diende terug te betalen, bij gebreke waarvan [gedaagde] over het nog openstaande bedrag vanaf die datum een rente van 0,5% per maand verschuldigd is.
3.16.
De conclusie is dat [eiseres] is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs en dat niet is vast komen te staan dat iets in de weg staat aan de vordering tot terugbetaling van de lening. De vordering van [eiseres] zal dan ook worden toegewezen.
3.17.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 866,54 voor verschotten en € 2.000,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 2.000,00).
3.18.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
3.19.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,61
- griffierecht 3.621,00
- getuigenkosten 2.000,00
- salaris advocaat
9.000,00(4,5 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 14.715,61
3.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 300.000,00 (driehonderdduizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 0,5% per maand over het bedrag van € 300.000,00 met ingang van 1 januari 2012 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.866,54,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 14.715,61,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2014.