ECLI:NL:RBGEL:2014:4248

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
AWB-14_498
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door Faunafonds voor schade aan grasland door kolganzen en grauwe ganzen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. H.J. Luising, en het bestuur van het Faunafonds. Eiseres had een schadevergoeding aangevraagd voor schade aan haar grasland, veroorzaakt door kolganzen en grauwe ganzen. Het primaire besluit van 1 augustus 2013 verleende haar een tegemoetkoming van € 3.598, gebaseerd op een taxatierapport van 20 mei 2013. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 10 december 2013, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard.

Tijdens de zitting op 20 mei 2014 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door een taxateur van DLV Rundvee B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de taxatie van de schade niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er slechts één referentielocatie was gebruikt voor meerdere percelen, wat niet in lijn was met de richtlijnen van het Faunafonds. Eiseres heeft een alternatieve taxatie overgelegd die wel aan de zorgvuldigheidseisen voldeed.

De rechtbank oordeelde dat het taxatierapport van DLV Rundvee meer betrouwbaar was en dat de schade aan de percelen 1 tot en met 6 op basis van dit rapport moest worden vastgesteld. Uiteindelijk heeft de rechtbank de tegemoetkoming verhoogd naar € 6.878, en het besluit van het Faunafonds vernietigd. Tevens is het Faunafonds veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.544,44 bedroegen, en de griffierechten van € 318.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: SBR 14/498

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. H.J. Luising),
en
het bestuur van het Faunafonds, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een tegemoetkoming verleend van € 3.598 voor schade die aan haar grasland is toegebracht door kolganzen en grauwe ganzen.
Bij besluit van 10 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door A.M.P.M. Bink, taxateur bij DLV Rundvee B.V. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
mr. drs. W. van Dijk en J.A. Baarsen.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Flora- en faunawet (Ffw) is er een Faunafonds dat tot taak heeft het in de daarvoor in aanmerking komende gevallen verlenen van tegemoetkomingen in geleden schade, aangericht door dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten.
2.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 83, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw verleent het Faunafonds een tegemoetkoming slechts voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden aangericht door dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, en die schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. De tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald.
3. Ingevolge artikel 2 van de Regeling vaststelling beleidsregels schadevergoeding Faunafonds (hierna: de Regeling) kan het bestuur van het Faunafonds de grondgebruiker op zijn verzoek een tegemoetkoming verlenen in door beschermde inheemse diersoorten aan de landbouw, de bosbouw of de visserij aangerichte schade.
4.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Regeling wordt de hoogte van de door één of meer beschermde diersoorten aangerichte schade, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door een aangewezen taxateur getaxeerd. Op grond van het derde lid, eerste volzin, stelt de taxateur, met inachtneming van de door het bestuur vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat.
5.
Ingevolge artikel 5 van de Richtlijnen van het Faunafonds ten behoeve van faunaschadetaxaties (hierna: de Richtlijnen) maakt bij de bepaling van schade aan grasland, veroorzaakt door beschermde inheemse diersoorten, de taxateur gebruik van de grashoogtemeter. De bepaling van de opbrengstderving van het grasgewas vindt plaats op basis van de bij de grashoogtemeter gevoegde handleiding.
6.
Ingevolge de Richtlijnen wordt bij graslandtaxaties gebruik gemaakt van de bevindingen uit het rapport: ‘Meten is weten’.
7. Eiseres heeft in totaal 41 ha grasland, onderverdeeld in:
perceel 1: Italiaans raaigras
perceel 2: Italiaans raaigras, rietzwenk, gekruist raaigras
perceel 3: Engels raaigras, timothee
perceel 4: oud weiland (kweekgras, kropaar, veldbeemd, straatgras) en Engels raaigras
perceel 5: Engels raaigras
perceel 6: Havera 4 en oud weiland (kweekgras, kropaar, veldbeemd, straatgras)
perceel 7-8-9: oud weiland (kweekgras, kropaar, veldbeemd, straatgras)
Tussen partijen staat vast - en ook de rechtbank gaat hiervan uit - dat eiseres schade heeft geleden doordat kolganzen en grauwe ganzen meerdere percelen grasland hebben afgevreten. De schade die is aangericht aan de percelen 1 tot en met 6 is onderwerp van de huidige procedure. Verweerder heeft ter compensatie van deze schade op grond van artikel 84, eerste lid, in verbinding met artikel 83, eerste lid, onder b, van de Ffw een tegemoetkoming uit het Faunafonds verleend.
8.
In geschil is de omvang van de door verweerder verstrekte tegemoetkoming en de zorgvuldigheid van het taxatierapport dat verweerder daaraan ten grondslag heeft gelegd.
9.
Ten grondslag aan het besluit ligt het taxatierapport van 20 mei 2013, waaruit blijkt dat taxaties zijn verricht op 17 en 30 april 2013, door H.W.A. Sloot en M. Gosens, werkzaam voor Taxatiebureau 2000 B.V. In dat rapport is de schade vastgesteld op € 3.848. Nadat het eigen risico daarop in mindering is gebracht heeft verweerder aan eiseres een bedrag van
€ 3.598 toegekend als tegemoetkoming in de schade.
10.
Bij het taxeren van de schade handelt verweerder conform de Richtlijnen en het rapport ‘Meten is weten’. Daaruit volgt dat bij de bepaling van de schade aan grasland gebruik wordt gemaakt van de grashoogtemeter. Per type gewas is voor de berekening een apart inlegvel beschikbaar. Eén van de taxatie-elementen is de referentielocatie: een (deel)perceel dat niet begraasd is door ganzen maar dat door ligging, graslandbeheer etc. vergelijkbaar is met de groeiomstandigheden op het schadeperceel. Daarover staat in ‘Meten is weten’ het volgende vermeld:
In het algemeen dient de referentielocatie vergelijkbaar te zijn op onderdelen als: grondsoort, ontwatering, klimaat, luwtewerking, en het graslandbeheer door de agrariër waarbij in het bijzonder aandacht voor de wijze en het tijdstip van bemesting. Taxateurs die werken in opdracht van de wildschadecommissie en het Jachtfonds hebben de taak vast te stellen wat er op een bepaald perceel had kunnen groeien als er geen begrazing was geweest door bijvoorbeeld ganzen.Hieruit vloeit voort dat zij bij de beoordeling zich zoveel mogelijk dienen te beperken tot de specifieke perceelssituatie. In nagenoeg alle situaties kan op het schadeperceel het verschil tussen onbeschadigd en beschadigd worden vastgesteld. Slechts in een enkel geval zijn de percelen zodanig begraasd dat er geen representatieve referentielocatie te vinden was. In het algemeen kan worden gesteld dat op ongeveer 2 meter van de perceelsrand een representatieve referentielocatie op het perceel kan worden gevonden. In het beperkt aantal gevallen dat dit niet mogelijk is zal de taxateur, rekening houdend met factoren als perceelssituatie, wijze van graslandbeheer, ganzenbegrazing in de omgeving e.d. tot een eindtaxatie komen.
De criteria voor een vergelijkbare referentielocatie zijn: dezelfde grondsoort, dezelfde ontwateringsdiepte, hetzelfde graslandbeheer, - hierbij in het bijzonder de mate en wijze van bemesting-, geen neveneffecten van luwtewerking, dezelfde klimatologische omstandigheden, hetzelfde grasbestand.
11.
De rechtbank stelt vast dat uit de toelichting van verweerder, zowel bij brief van
23 november 2013 als ter zitting, op het taxatierapport van 20 mei 2013 blijkt dat voor de berekening van de schade aan percelen 2 tot en met 6, die is getaxeerd op 30 april 2013, gebruik is gemaakt van één referentielocatie. Deze locatie bevindt zich op perceel 3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het weliswaar niet gebruikelijk is om voor meerdere percelen slechts één referentielocatie te gebruiken, maar dat hiervoor is gekozen omdat op de andere percelen geen geschikte referentielocatie te vinden was. Deze percelen waren volledig afgevreten. De taxateur had derhalve geen andere mogelijkheden om de schade te berekenen en in dat geval is het voldoende zorgvuldig om van slechts één referentielocatie gebruik te maken.
Eiseres heeft betoogd dat deze wijze van meten en berekenen onzorgvuldig is. Zij heeft op
2 mei 2013 een taxatie laten uitvoeren door DLV Rundvee, welke is neergelegd in een taxatierapport van 6 mei 2013. Dit taxatierapport is opgesteld volgens het protocol van ‘Meten is weten’.
12.
In dat taxatierapport van DLV Rundvee heeft de taxateur allereerst toegelicht welke bemesting op de percelen heeft plaatsgevonden. Voorts wordt vermeld dat op 3 percelen rondom de boerderij van eiseres referentiepunten zijn gemeten en dat op de percelen 1 tot en met 5 van eiseres zelf eveneens referentielocaties zijn gemeten. Voor perceel 6 is gebruikgemaakt van de referentielocatie van perceel 4: een locatie met dezelfde gewassen. In het rapport wordt per perceel toegelicht wat het betreffende gewas is, wat de aangetroffen toestand is, wat de aangerichte schade is en waar de referentielocatie is gevonden. Ook worden bijzonderheden vermeld, zoals bijvoorbeeld het voeren van onkruidbestrijding en de stand van de botanische samenstelling. Zoals ter zitting is toegelicht heeft de taxateur samen met een vertegenwoordiger van eiseres, [naam], alle percelen bekeken en bemeten en heeft [naam vertegenwoordiger] daarbij een toelichting gegeven over de percelen en de schade.
13.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met dit taxatierapport voldoende heeft onderbouwd dat het taxatierapport van 20 mei 2013, waarop verweerder zijn besluit heeft gebaseerd, voor zover het de op de 30 april 2013 verrichte taxatie betreft, niet voldoet aan de daaraan vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid te stellen eisen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de referentielocatie op perceel 3 representatief is voor de locaties 2, 4, 5 en 6, met name gelet op het feit dat de verschillende percelen ook verschillende gewassen bevatten, terwijl in ‘Meten is weten’ is aangegeven, en verweerder ook erkent, dat het grasbestand een criterium is voor vergelijkbare referentielocatie. Anders dan Taxatiebureau 2000 is de taxateur van DLV Rundvee wel in staat is geweest op de percelen 2, 4 en 5 referentielocaties te vinden. Uit diens rapport en de toelichting op zitting volgt dat deze deskundige daarbij ook het rapport ‘Meten is weten’, heeft toegepast. Gesteld noch gebleken is dat dit niet het geval zou zijn. Daarbij acht de rechtbank relevant dat de taxateur van DLV Rundvee uitgebreid contact heeft gehad met eiseres over de percelen en de aangerichte schade.
Ook door verweerder is erkend dat de taxateurs van Taxatiebureau 2000 hun conclusie, dat er geen referentielocaties zouden zijn en dat kon worden volstaan met een enkel referentiepunt, hebben getrokken terwijl van contact met eiseres voor of tijdens de taxatie nauwelijks sprake is geweest. Zeker nu volgens het rapport ‘Meten is weten’ in nagenoeg alle situaties op het schadeperceel het verschil tussen onbeschadigd en beschadigd kan worden vastgesteld, kon van de taxateurs worden verwacht dat zij met eiseres contact zouden hebben alvorens de conclusie te trekken dat dit verschil voor deze percelen niet kon worden vastgesteld. Ook had het op de weg van de taxateur van verweerder gelegen om op een andere wijze aan aanvullende informatie te komen, als in afwijking van de gangbare praktijk, zoals neergelegd in het protocol van ‘Meten is weten’, moest worden volstaan met het hanteren van slechts één referentielocatie voor meerdere, onderling verschillende, percelen. Contact met de beheerder van de percelen is ook daar bij uitstek geschikt voor.
14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Nu de door verweerder in het bestreden besluit toegekende tegemoetkoming van € 3.598 op dit taxatierapport is gebaseerd zal de rechtbank het besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien.
15.
Daartoe stelt de rechtbank allereerst vast dat ten aanzien van perceel 1, dat qua groeisnelheid een afwijkend gewas bevat, door Taxatiebureau 2000 een afzonderlijke taxatie is uitgevoerd op 17 april 2013. Voor deze taxatie is een referentielocatie op het betreffende perceel gevonden en gebruikt. Nu niet in geschil is dat deze referentielocatie representatief is voor het perceel, en ook overigens geen gronden zijn aangevoerd die specifiek gericht zijn tegen dit onderdeel van de taxatie, gaat de rechtbank bij de vaststelling van de schade van het taxatierapport van Taxatiebureau 2000 uit. Daarin is berekend dat van de oppervlakte van 8 ha de gemiddelde grashoogte 11 cm was, en het grasverlies derhalve 4 cm was. Dan is de schade voor perceel 1 als volgt: 8 ha x 4 cm x 150 kg droge stof per ha x € 0.27 = € 1.296.
16.
Ten aanzien van de schade aan de percelen 2 tot en met 6 is de rechtbank van oordeel dat uitgegaan kan worden van het taxatierapport van DLV Rundvee. Immers, verweerder heeft tegen dit taxatierapport op zichzelf geen inhoudelijke bezwaren geuit dan wel een nader onderzoek ofwel andersoortige informatie daar tegenover gesteld en de rechtbank ziet ook anderszins geen aanleiding om te oordelen dat het taxatierapport van DLV Rundvee niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen. De overige relevante elementen, zoals de opbrengst droge stof per ha en de vergoeding per kilo droge stof, zijn niet in geschil.
17.
Uit het taxatierapport van DLV Rundvee volgt de volgende berekening:
perceel 2: 5 ha x 5 cm x 150 kg droge stof per ha x € 0,27 = € 1.012,50
perceel 3: 5 ha x 5 cm x 150 kg droge stof per ha x € 0,27 = € 1.012,50
perceel 4: 5 ha x 4 cm x 150 kg droge stof per ha x € 0,27 = € 810,00
perceel 5: 4,5 ha x 4 cm x 150 kg droge stof per ha x € 0,27 = € 729,00
perceel 6: 7 ha x 8 cm x 150 kg droge stof per ha x € 0,27 = € 2.268,00
In totaal bedraagt de berekende schade € 1.296 (perceel 1) + € 5.832 (perceel 2-6) =
€ 7.128.
Niet in geschil is dat het eigen risico van eiseres van € 250 op de te vergoeden schade in mindering dient te worden gebracht. Daarmee komt de door verweerder aan eiseres te vergoeden schade op € 6.878.
18.
De rechtbank zal verweerder voorts veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, bestaande uit 2 x € 487 (indienen beroepschrift, verschijnen ter zitting). Voorts zal verweerder aan eiseres dienen te voldoen een bedrag van € 300,44, zijnde de kosten van het taxatierapport van DLV Rundvee, en een bedrag van € 270, zijnde de kosten die zijn verbonden aan het verschijnen ter zitting van A. Bink, nu dit onderbouwde kosten betreffen die zijn gemaakt door een door eiseres ingeschakelde deskundige. Verweerder zal eveneens de griffierechten ad € 318 aan eiseres dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 10 december 2013;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • stelt de door eiseres geleden en door verweerder te vergoeden schade vast op een bedrag van € 6.878;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 1.544,44;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 318 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. H.J.M. Besselink, leden, in aanwezigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.