Op 27 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak van Club 8 te Nijmegen, die een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend tegen de intrekking van haar exploitatievergunning en drank- en horecavergunning door de burgemeester van Arnhem. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat niet was aangetoond dat de intrekking van de vergunningen onomkeerbare gevolgen zou hebben. De rechtbank stelde vast dat de bestreden besluiten niet op voorhand onrechtmatig waren en dat er voldoende aanwijzingen waren voor aantasting van de openbare orde door de exploitatie van Club 8, ondanks dat verweerder dit niet per incident had onderbouwd.
De voorzieningenrechter wees op de incidenten die zich rond Club 8 hadden voorgedaan en concludeerde dat deze voldoende grondslag boden voor de intrekking van de vergunningen. De verzoekster had aangevoerd dat de beëindiging van de bedrijfsvoering zou leiden tot faillissement, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de financiële nood niet voldoende was aangetoond. De burgemeester had de vergunningen ingetrokken op basis van de Algemene plaatselijke verordening voor Arnhem en de Drank- en Horecawet, waarbij werd gesteld dat de exploitatie van Club 8 de openbare orde aantastte.
De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig was en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De beslissing om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen werd genomen op basis van de overwegingen dat er geen onomkeerbare situatie dreigde en dat de bestreden besluiten voldoende onderbouwd waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.