ECLI:NL:RBGEL:2014:3964

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
27 juni 2014
Zaaknummer
AWB-14_3512
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • L. van Gijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening intrekking exploitatie- en drank- en horecavergunning Club 8 te Arnhem

Op 27 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak van Club 8 te Nijmegen, die een verzoek om voorlopige voorziening had ingediend tegen de intrekking van haar exploitatievergunning en drank- en horecavergunning door de burgemeester van Arnhem. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat niet was aangetoond dat de intrekking van de vergunningen onomkeerbare gevolgen zou hebben. De rechtbank stelde vast dat de bestreden besluiten niet op voorhand onrechtmatig waren en dat er voldoende aanwijzingen waren voor aantasting van de openbare orde door de exploitatie van Club 8, ondanks dat verweerder dit niet per incident had onderbouwd.

De voorzieningenrechter wees op de incidenten die zich rond Club 8 hadden voorgedaan en concludeerde dat deze voldoende grondslag boden voor de intrekking van de vergunningen. De verzoekster had aangevoerd dat de beëindiging van de bedrijfsvoering zou leiden tot faillissement, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de financiële nood niet voldoende was aangetoond. De burgemeester had de vergunningen ingetrokken op basis van de Algemene plaatselijke verordening voor Arnhem en de Drank- en Horecawet, waarbij werd gesteld dat de exploitatie van Club 8 de openbare orde aantastte.

De voorzieningenrechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig was en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De beslissing om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen werd genomen op basis van de overwegingen dat er geen onomkeerbare situatie dreigde en dat de bestreden besluiten voldoende onderbouwd waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/3512

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 juni 2014

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. Club 8, te Nijmegen, verzoekster

(gemachtigde: mr. G.J. Gerrits),
en

de burgemeester van de gemeente Arnhem te Arnhem, verweerder

(gemachtigde: mr. E.H.M. Harbers).

Procesverloop

Bij besluiten van 11 april 2014 (de primaire besluiten) heeft verweerder:
  • de op grond van artikel 2.3.1.2 van de Algemene plaatselijke verordening voor Arnhem (APV) verleende vergunning tot het exploiteren van een horeca-inrichting op het perceel Varkensstraat 13 te Arnhem ingetrokken;
  • de op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet (DHW) verleende vergunning tot het uitoefenen van het horecabedrijf op het perceel Varkensstraat 13 te Arnhem ingetrokken.
Verzoekster heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2014. [verzoekster] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door [namen]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.M. Kapteijns en A. Stroink, werkzaam bij de gemeente Arnhem en H. van Haarlem en M.S. Theunissen, werkzaam bij de politie Arnhem-Noord, bijgestaan door mr. E.H.M. Harbers.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Verweerder heeft de exploitatievergunning en de DHW-vergunning van Club 8 ingetrokken waardoor het niet langer toegestaan is een horeca-inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.2 van de APV en een horecabedrijf in de zin van de DHW uit te oefenen op het betreffende perceel.
3.1
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de DHW is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van de burgemeester het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.
3.2
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de DHW, wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken, indien:
a. de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvrage een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
b. niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 en 10 geldende eisen;
c. zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;
d. de vergunninghouder in de in de artikelen 30 en 30a, eerste lid, bedoelde gevallen geen melding als in die artikelen bedoeld heeft gedaan.
3.3
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid van de APV is het verboden een horeca-inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
3.4
Ingevolge artikel 2.3.1.9, eerste lid, onder a en b, van de APV, trekt de burgemeester de vergunning in, indien:
a. blijkt dat de vergunning is verleend ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave en de vergunning bij een volledige en juiste opgave niet zou zijn verleend;
b. door de wijze van exploitatie de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast.
4.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Nu verzoekster ter onderbouwing van dat spoedeisende belang met name heeft gewezen op de financiële gevolgen voor de bedrijfsvoering, is dat niet snel het geval.
Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
5.
Verzoekster heeft in dit verband aangevoerd dat de beëindiging van de bedrijfsvoering, welke onafwendbaar is na intrekking van de vergunningen, tot het faillissement van haar onderneming zal leiden. Zij heeft ter onderbouwing hiervan een brief overgelegd van haar boekhouder de heer [naam boekhouder], medewerker van de ATAX adviesgroep. In die brief geeft [naam boekhouder] aan, dat hij bang is dat als Club 8 nog langer gesloten blijft, de schulden die zijn ontstaan niet meer teniet gedaan kunnen worden en dat de kans groot is dat verzoekster failliet verklaard zal worden door een aanvraag van haar schuldeisers.
Ter zitting heeft verzoekster desgevraagd bevestigd, dat [naam boekhouder] een neef is van [naam 2], voornoemd, die door verweerder wordt aangemerkt als de feitelijk leidinggevende van Club 8.
6.
Verweerder heeft ter zitting dan ook betoogd dat [naam boekhouder] geen onafhankelijk objectief standpunt in kan nemen. Met betrekking tot het spoedeisend belang heeft hij er voorts op gewezen dat er eind februari 2014 al een tijdelijke sluiting is opgelegd en dat er pas eind mei 2014 een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat financiële nood niet is aangetoond. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting meegedeeld, dat de hoorzitting in de bezwarenprocedure op 3 juli 2014 is en dat hij verwacht dat medio augustus 2014 een besluit op bezwaar zal worden genomen.
7.
Met verweerder acht de voorzieningenrechter onvoldoende aangetoond dat intrekking van de vergunningen onomkeerbare gevolgen met zich zal brengen zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4 omschreven.
De conclusie is dat er in zoverre onvoldoende spoedeisend belang is bij het in afwachting van het besluit op bezwaar treffen van een voorlopige voorziening.
8.
Onverwijlde spoed kan ook tot het treffen van een voorlopige voorziening aanleiding geven, indien de bestreden besluiten op voorhand onrechtmatig worden bevonden.
9.
De bestreden besluiten zijn in essentie gebaseerd op een tweetal constateringen van verweerder: er is sprake van een schijnconstructie om te verdoezelen wie de feitelijk leidinggevende is van Club 8 en er is sprake van een (dreigende) aantasting van de openbare orde door de wijze van exploitatie.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter vinden beide constateringen van verweerder voldoende grondslag in de bestuurlijke rapportages van 23 december 2013 en 12 juni 2014.
Dat het rapport van 23 december 2013 niet op ambtseed is opgemaakt, zoals verzoekster heeft gesteld, maakt niet dat dit door verweerder niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mag worden gelegd.
Dat aannemelijk is dat niet [verzoekster] maar [naam 2] feitelijk leiding geeft aan Club 8 blijkt, behalve uit de genoemde rapporten, ook uit het “verslag inzake een ingesteld bedrijfsbezoek” van de Belastingdienst Kantoor Arnhem van 9 december 2013 en het rapportageformulier FPM van de Afdeling inkomen van de gemeente Nijmegen van 8 oktober 2013.
Met betrekking tot de aantasting van de openbare orde heeft verzoekster aangevoerd dat onduidelijk is welke van de in de bestuurlijke rapportages genoemde incidenten daadwerkelijk aan de intrekking van de vergunningen ten grondslag zijn gelegd.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit het geheel van de vele incidenten rond Club 8 echter in ampele mate naar voren komt dat sprake is van aantasting van de openbare orde door de wijze van exploitatie van Club 8, ook al is dat door verweerder niet uitgesplitst per incident onderbouwd.
10.
Op grond van het vorenstaande moet het verzoek om voorlopige voorziening worden afgewezen.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2014.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.