ECLI:NL:RBGEL:2014:3888

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
05/820756-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door oom met minderjarige nicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 60-jarige man uit Driel, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn nichtje in de periode van 1990 tot 1998. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur onvoorwaardelijk en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. De zaak kwam ter terechtzitting op 13 juni 2014, waar de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.A. Schadd. De officier van justitie, mr. C.Y. Huang, heeft gerekwireerd en de verdachte heeft zich verdedigd tegen de beschuldigingen.

De tenlastelegging omvatte meerdere ontuchtige handelingen met twee minderjarige slachtoffers, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het betasten van de genitaliën en borsten van zijn nichtje, die op dat moment nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van het slachtoffer, ondersteund door andere bewijsmiddelen, voldoende bewijs boden voor de ontuchtige handelingen. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer consistent en betrouwbaar waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat in hem was gesteld en dat hij ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de rechtbank de strafeisen van de officier van justitie niet volledig heeft overgenomen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/820756-13
Datum zitting : 13 juni 2014
Datum uitspraak : 27 juni 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum 1] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van augustus 1990 tot en met juli 1998 te Driel en/of te Emmeloord, althans in Nederland, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handelingen uit het ontuchtig betasten van de vagina en/of de schaamlippen en/of de clitoris en/of de borsten en/of de buik van die [slachtoffer 1];
althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt,
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van augustus 1990 tot en met juli 1998 te Driel en/of Emmeloord, althans in Nederland ,een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2]), bestaande die handelingen uit het ontuchtig betasten van de vagina en/of de schaamlippen en/of de clitoris en/of de borsten en/of de buik van die [slachtoffer 1];
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met medio juni 2002 te Driel en/of te Emmeloord, althans in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (mede) bestond(en) uit of het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte zijn vinger(s) ingebracht in de vagina van die [slachtoffer 2];
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met medio juni 2002 te Driel en/of te Emmeloord, althans in Nederland, met [slachtoffer 2], (geboren op [geboortedatum 3]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande die handelingen uit het ontuchtig betasten van de billen en/of de vagina van die [slachtoffer 2] en/of het door de [slachtoffer 2] laten betasten en/of kussen en/of aftrekken van de penis van verdachte;
althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt,
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1999 tot en met medio juni 2002 te Driel en/of Emmeloord, althans in Nederland, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3]), bestaande uit het ontuchtig betasten van de billen en/of de vagina van die [slachtoffer 2] en/of het door die [verdachte] laten betasten en/of kussen en/of aftrekken van de penis van verdachte.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 13 juni 2014 ter openbare terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.
Als slachtoffers zijn verschenen: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij hebben beiden gebruik gemaakt van hun spreekrecht.
De officier van justitie, mr. C.Y. Huang, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3 De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode van augustus 1990 tot en met juli 1998 ging [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], zo’n twee keer per jaar logeren bij haar oom, verdachte, aan de [adres] in Driel. [slachtoffer 1] was in die periode nog geen zestien jaren. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. Het bewijs is slechts uit één bron afkomstig, namelijk van aangeefster zelf. De aangifte is vaag, tijd en plaats zijn niet helder. De ouders van aangeefster geloofden het verhaal in eerste instantie toen zij het hen in 2000 vertelde ook niet. Pas 12 jaar na de eerste melding aan haar ouders volgt uiteindelijk een aangifte. Niet kan worden uitgesloten dat er overleg is geweest tussen aangeefster en de andere gezinsleden. De verklaringen van de ouders en de broer zijn geen objectief steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, gelet op de vage inhoud. Voorts ontbreekt het ontuchtige karakter omdat eventuele aanrakingen per ongeluk zouden hebben plaatsgevonden. De brief van verdachte heeft geen betekenis in de bewijsvoering.
Beoordeling door de rechtbank
Zedenzaken kenmerken zich door het feit dat in de regel slechts twee personen aanwezig zijn bij de veronderstelde seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Wanneer dan de veronderstelde dader de seksuele handelingen ontkent, zoals ook in deze zaak, leidt dat er in veel gevallen toe dat slechts de verklaringen van het veronderstelde slachtoffer als direct bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in de zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank acht in dit verband het navolgende van belang.
Aangeefster heeft verklaard dat zij 1 á 2 keer per jaar bij haar oom –dus verdachte- en tante logeerde. [3] Verdachte zat dan aan haar. [4] Op enig moment zaten aangeefster en verdachte samen achter de computer om gekleurde plaatjes uit te printen. Verdachte streelde haar onder haar kleding, over haar borsten en vagina. De computer stond in een aparte computerkamer. [5] Ook gebeurde het in bad. Verdachte zat met aangeefster in bad. [6] Aangeefster zat met haar rug naar verdachte toe. Verdachte ging met zijn handen eerst over aangeefster haar buik, daarna zat hij aan haar borsten en ook aan haar vagina. [7] Verdachte zat met zijn handen/vingers aan aangeefsters schaamlippen en haar clitoris. [8] Ook werd aangeefster door verdachte betast als zij in bed lag. [9]
Verdachte heeft als volgt verklaard. Aangeefster kwam 1 à 2 keer per jaar bij hem en zijn vrouw logeren in Driel. Hij ging regelmatig samen met aangeefster in bad. Ze waren dan beiden naakt. Dat deed hij tot aangeefster ongeveer 12 jaar oud was. Ook bracht verdachte aangeefster naar bed. Verdachte heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij de borsten en de vagina van aangeefster aan heeft geraakt. Verdachte zat vaak aan de buik/navel van aangeefster, dat was een spelletje dat ze speelden. [10] In 2002 heeft verdachte een brief geschreven aan aangeefster. [11] Hierin schreef verdachte dat als hij aangeefsters borsten of geslachtsdelen had aangeraakt, dat nooit expres was.
De vrouw van verdachte heeft verklaard dat verdachte tijdens de logeerpartijtjes met aangeefster in bad ging. [12] Ook ging verdachte samen met aangeefster en de andere kinderen kleurplaten uitprinten op de computer in de computerkamer. [13] Voorts verklaarde de vrouw van verdachte dat verdachte rond 23.00 uur langs de kinderen ging om ze nog een keer te laten plassen. Hij ging dan met aangeefster naar beneden en bracht haar daarna weer terug naar bed. [14]
De broer van aangeefster heeft verklaard, dat ze met zijn drieën in de badkuip zaten. Met hem is niets gebeurd voor zover hij weet, maar wel was het altijd zo dat hij als eerste uit bad ging en [slachtoffer 1] en oom [verdachte] dan alleen overbleven. [15]
De verklaring van aangeefster vindt op een aantal essentiële punten ondersteuning in andere bewijsmiddelen. Zo bevestigt verdachte dat hij samen met aangeefster naakt in bad ging en heeft de echtgenote van verdachte verklaard dat haar man samen met aangeefster in de computerkamer achter de computer heeft gezeten en dat hij aangeefster ’s avonds naar bed gebracht.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat de handelingen per ongeluk zouden hebben plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank acht niet aannemelijk dat het aanraken telkens per ongeluk gebeurde bij het in bad gaan, gelet op de omschrijving door aangeefster van de plekken waar zij door verdachte werd aangeraakt in bad. De rechtbank neemt mee in haar overweging dat verdachte zelfs toen aangeefster 12 jaar oud was en al in ontwikkeling was als jonge vrouw, met aangeefster in bad bleef gaan. De handelingen die verdachte verrichtte, bleven zich gericht herhalen. Het meermalen aanraken van de schaamlippen en de clitoris duidt immers niet op een aanraking die per ongeluk kan gebeuren, maar op een handeling die bewust wordt verricht. Dergelijke bewuste handelingen zijn seksueel van aard en gelet op de familieverhouding en het leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster in strijd met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank acht derhalve het primaire feit wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot benoeming van een deskundige
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht een deskundige te benoemen om de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te beoordelen.
De rechtbank ziet hiertoe geen aanleiding omdat zij de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar acht, en overweegt als volgt.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat aangeefster in 2000 uit zichzelf en spontaan aan haar ouders over de ontucht vertelde. Daarbij komt dat aangeefster zowel tijdens het intakegesprek in 2011 als bij de aangifte in 2012 in eenzelfde lijn heeft verklaard. De handelingen die zij beschreef, bleven onveranderd en het verhaal werd niet groter gemaakt. Zo verklaarde aangeefster bij de intake in 2011 dat verdachte niet in de vagina was geweest. Ook verklaarde ze consistent over de gebeurtenissen in het bad, de computerkamer en het bed. Bij de aangifte in 2012 bleef dit onveranderd. Dat aangeefster niet in detail heeft verklaard over de tijdstippen waarop één en ander plaats vond, doet naar het oordeel van de rechtbank aan de betrouwbaarheid van haar verklaring geen afbreuk. De ontucht vond immers over meerdere jaren en in het verleden plaats.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
1 primairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op tijdstippen in de periode van augustus 1990 tot en met juli 1998 te Driel met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handelingen uit het ontuchtig betasten van de vagina en de schaamlippen en de clitoris en de borsten en de buik van die [slachtoffer 1].
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders onder feit 1 is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 en onder 3 primair tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de onder 2 en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Hiertoe heeft de verdediging in hoofdlijnen dezelfde argumenten aangevoerd als bij feit 1. De verdediging heeft erop gewezen dat [slachtoffer 1] in 2002 van huis is weggelopen. Dat zou voor [slachtoffer 2] aanleiding hebben kunnen zijn om te gaan verklaren. Niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer 1] eerder met [slachtoffer 2] erover heeft gesproken. Daarbij heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 2] berust op de dagboek aantekeningen. Deze zijn pas geruime tijd na het vermeende misbruik opgeschreven.
Beoordeling door de rechtbank
Evenals bij feit 1 stelt de rechtbank zich de vraag of de verklaring van [slachtoffer 2] in voldoende mate wordt ondersteund door andere redengevende bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] geen aangifte heeft gedaan. Wel heeft er in 2007 een intakegesprek plaatsgevonden en heeft [slachtoffer 2] in 2005 in een dagboek over de vermeende ontucht geschreven.
[slachtoffer 2] heeft in 2002 verteld "dat heeft hij bij mij ook gedaan". Zij vertelde dit in reactie op het verhaal dat haar zus misbruikt zou zijn door hun oom. Uit het dossier blijkt dat binnen het gezin vervolgens veelvuldig is gesproken over het vermeende misbruik van [slachtoffer 2]. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat ze aan [slachtoffer 2] vroegen of ze aan haar oom moest zitten en of er iets wits uit kwam. De rechtbank is niet duidelijk geworden in hoeverre de herinneringen van [slachtoffer 2] zijn beïnvloed door deze gesprekken. Dit wordt eveneens niet opgehelderd door het dagboek van [slachtoffer 2], welke pas later, in 2005, is geschreven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer 2] een eerder dagboek heeft verscheurd, en in het dagboek uit 2005 het vermeende ontucht heeft herbeschreven.
De rechtbank is van oordeel dat ook op grond van de zich in het dossier bevindende (overige) bewijsmiddelen onvoldoende is vast te stellen welke handelingen wanneer plaats zouden hebben gevonden. De rechtbank concludeert derhalve dat er onvoldoende wettig bewijs is voor de onder 2 en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten en zal verdachte hiervan vrij spreken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
‘met iemand beneden de leeftijd van 16 jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd’
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, onder 2 en onder 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte, gelet op diens persoonlijke omstandigheden, een werkstraf op te leggen eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke straf.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 13 mei 2014; en
 een (beknopt) advies van Reclassering Nederland, d.d. 21 maart 2013, betreffende verdachte;
 een (rechtszitting) advies van Reclassering Nederland, d.d. 5 juni 2014, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft in de periode van augustus 1990 tot en met juli 1998 meermalen ontuchtige handelingen met zijn op dat moment minderjarige nichtje gepleegd. Dit heeft plaatsgevonden van haar vijfde tot haar twaalfde levensjaar.
Het slachtoffer kwam in die periode zo’n tweemaal per jaar één of twee nachten logeren bij verdachte. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het in hem, door zowel zijn nichtje als haar ouders, gestelde vertrouwen en van het overwicht dat hij als volwassene op het slachtoffer had. Voorts heeft hij ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, waarbij hij voorbij is gegaan aan haar kwetsbaarheid. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Temeer nu verdachte de oom van het uiterst jonge slachtoffer was, die haar in een situatie waarbij zij eigenlijk veilig had moeten zijn, misbruikte. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. De ingrijpende gevolgen die het bewezenverklaarde feit voor het slachtoffer hebben gehad, is tot uitdrukking gebracht in de door haar ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring.
De rechtbank stelt vast dat er weliswaar sprake is van inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar dat er geen sprake is van het binnendringen in het lichaam, zodat niet gesteld kan worden dat dit een ‘ernstige’ inbreuk behelst in de zin van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is derhalve niet gehouden om op grond van dat artikel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank weegt, bij het bepalen van de straf, mee dat het oude feiten betreffen. Hoewel het ontucht heeft plaatsgevonden gedurende meerdere jaren, houdt de rechtbank er voorts rekening mee dat frequentie waarin de ontuchtige handelingen plaatsvonden zich hebben beperkt tot een aantal keren. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf passend en geboden is.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 247 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrijvan de onder 2 en onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
-
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaaltdat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
- het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren.
Bepaaltdat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Steltdeze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten
twee uren, zijnde één dag hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.M. van Gorp (voorzitter), mr. H.G. Eskes en mr. E.C. Ruinaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 juni 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politieregio Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, registratienummer PL07AH 2012115417, gesloten op 17 april 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], dossierpagina 44 1e alinea en pagina 45, 4e en 5e alinea; de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 13 juni 2014.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], dossierpagina 43, 7e alinea.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], dossierpagina 45, 2e alinea.
5.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], dossierpagina 45, 3e alinea.
6.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], dossierpagina 44, 3e alinea.
7.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], dossierpagina 44, 4e alinea.
8.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], dossierpagina 44, 5e alinea.
9.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], dossierpagina 44, 7e alinea.
10.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, d.d. 13 juni 2014.
11.Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief van verdachte aan aangeefster, d.d. 17 juni 2002, dossierpagina 89.
12.Een proces-verbaal van verhoor [betrokkene], dossierpagina 112, 3e alinea.
13.Een proces-verbaal van verhoor [betrokkene], dossierpagina 112, 11e alinea.
14.Een proces-verbaal van verhoor [betrokkene], dossierpagina 112, 8e alinea.
15.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], dossierpagina 107, 5e alinea.