ECLI:NL:RBGEL:2014:3825

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 juni 2014
Publicatiedatum
20 juni 2014
Zaaknummer
05/821202-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag op afgesloten terrein

Op 20 juni 2014 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 52-jarige man uit Zevenaar. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 8 mei 2013 te Elst, waarbij een voetganger om het leven kwam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als bestuurder van een vrachtwagen roekeloos en onoplettend had gereden, wat leidde tot de fatale aanrijding. De verdachte had zijn vrachtwagen stilgezet op een afgesloten bedrijventerrein om zijn aanhangwagen af te koppelen. Bij het wegrijden had hij onvoldoende gelet op de verkeerssituatie, met name op het zebrapad waar het slachtoffer zich bevond. Ondanks dat het zicht door de constructie van de vrachtwagen belemmerd was, had de verdachte in zijn spiegels moeten kijken en had hij het slachtoffer kunnen waarnemen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een aanmerkelijke verkeersfout, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde een werkstraf van 240 uren op, naast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/821202-13
Datum zitting : 6 juni 2014
Datum uitspraak : 20 juni 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouw : mr. E. Vels, advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 08 mei 2013 te Elst, gemeente Overbetuwe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto, DAF, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over het voor het openbaar verkeer afgesloten bedrijventerrein van "[bedrijf]" gelegen aan de
[straat], roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, met voormelde vrachtauto op dat terrein, voor een zogenaamd "laaddock" welke links naast een looppad gelegen is, stil is gaan staan, teneinde zijn vrachtauto af te koppelen van zijn aanhangwagen, en/of
terwijl het zicht (door de voorruit en zijruit) naar rechts vanaf de
bestuurdersplaats werd belemmerd door de voertuig constructie (hoogte cabine
en/of rechter A-stijl en/of dode hoeken) van die vrachtauto, en/of
(vervolgens) bij het wegrijden uit stilstand niet, althans in onvoldoende mate, zijn spiegels heeft geraadpleegd, en/of (daarbij) zich er niet, althans niet voldoende, van heeft vergewist dat er zich geen verkeer aan de rechterzijde naast of direct voor zijn vrachtauto bevond, en/of
(vervolgens) een rechts naast en/of voor zijn vrachtauto, op dat looppad, bevindende voetganger niet (tijdig) heeft waargenomen, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, die voetganger, waardoor deze voetganger ten val is gekomen en door het rechtervoorwiel van de vrachtwagen werd overreden, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]
) werd gedood;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 mei 2013 te Elst, gemeente Overbetuwe, als bestuurder
van een voertuig (vrachtwagen, DAF, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over
het voor het openbaar verkeer afgesloten bedrijventerrein van "[bedrijf]" gelegen aan de [straat], met voormelde vrachtauto op dat terrein, voor een zogenaamd "laaddock" welke
links naast een looppad gelegen is, stil is gaan staan, teneinde zijn vrachtauto af te koppelen van zijn aanhangwagen, en/of
terwijl het zicht (door de voorruit en zijruit) naar rechts vanaf de bestuurdersplaats werd belemmerd door de voertuig constructie (hoogte cabine en/of rechter A-stijl en/of dode hoeken) van die vrachtauto, en/of
(vervolgens) bij het wegrijden uit stilstand niet, althans in onvoldoende mate, zijn spiegels heeft geraadpleegd, en/of (daarbij) zich er niet, althans niet voldoende, van heeft vergewist dat er zich geen verkeer aan de rechterzijde naast of direct voor zijn vrachtauto bevond, en/of
(vervolgens) een rechts naast en/of voor zijn vrachtauto, op dat looppad, bevindende voetganger niet (tijdig) heeft waargenomen, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, die voetganger, waardoor deze voetganger ten val is gekomen en door het
rechtervoorwiel van de vrachtwagen werd overreden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op dat terrein werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 6 juni 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. E. Vels, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. A. Reah, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 8 mei 2013 reed verdachte als bestuurder van een vrachtwagen, merk DAF met kenteken [kenteken], over het voor het openbaar verkeer afgesloten bedrijfsterrein van [bedrijf] in Elst [2] . Op dat terrein geldt een maximumsnelheid van 15 kilometer per uur. [3] Verdachte heeft de oplegger van zijn vrachtwagen afgekoppeld bij laaddock 1van het laadplatform van het bedrijfsterrein. [4] Vervolgens is verdachte met de vrachtwagen een stukje voorwaarts gereden parallel aan een op het wegdek gemarkeerd looppad (hierna: het zebrapad) [5] en enkele seconden gestopt om de luchtvering van de vrachtwagen aan te passen. [6] Op dat moment liep het latere slachtoffer, [slachtoffer], na het aan het laadplatform gelegen gebouw te hebben verlaten, over het zebrapad naast de rechterzijde van de vrachtwagen van verdachte [7] . Het slachtoffer droeg een zichtbaarheidsvest. [8] Verdachte reed vervolgens met de vrachtwagen weg. Aangezien enkele meters vóór zijn vrachtwagen een trekker van Heinz stond te wachten en hij daarom niet recht vooruit kon wegrijden, stuurde verdachte zijn vrachtwagen bij het wegrijden zonder richting aan te geven naar rechts, waar hij het zebrapad kruiste. [9] De vrachtwagen reed op dat moment ongeveer 7 kilometer per uur. Het slachtoffer [slachtoffer] werd van achteren geraakt door de vrachtwagen en is hierdoor voorover ten val gekomen. Vervolgens werd het slachtoffer overreden door het rechter voorwiel van de vrachtwagen van verdachte [10] , ten gevolge waarvan hij kort daarna is overleden [11] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994). Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte tijdens het wegrijden op het laadterrein onvoldoende op de verkeerssituatie heeft gelet en naar rechts heeft gestuurd terwijl het slachtoffer naast de vrachtwagen liep. Verdachte had het slachtoffer in zijn spiegels moeten en kunnen zien. Verdachte wist dat op dat gedeelte van het terrein een zebrapad lag. Door niet goed op te letten of er geen mensen liepen op het zebrapad, heeft verdachte met zijn rechtervoorwiel het slachtoffer geraakt. Het slachtoffer viel hierdoor. Verdachte reed door en is toen over het slachtoffer gereden met zijn vrachtwagen. Het slachtoffer is ten gevolge hiervan overleden. De officier van justitie heeft geconcludeerd dat sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer liep over het zebrapad en dat het slachtoffer door de voorbumper van de vrachtwagen van verdachte is geraakt. Op het moment dat het slachtoffer werd geraakt, is het voor de bestuurder van een vrachtwagen onmogelijk om het slachtoffer te zien, gelet op de hoogte van de vrachtwagen. Dat is het moment waarop het slachtoffer zich kennelijk heeft bevonden onder de spiegels. Op dat moment kon verdachte hem dan ook niet zien. Getuigen verklaren ook dat het slachtoffer vermoedelijk in de dode hoek liep. Verdachte heeft goed gekeken in zijn spiegels en heeft niemand gezien. Ook was er volgens de raadsvrouw, gelet op voormelde omstandigheden, geen sprake van gevaarzetting in de zin van artikel 5 van de WVW 1994.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem primair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994 moeten de gedragingen van verdachte roekeloos, zeer althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Daarvoor moet worden beoordeeld of er sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt daarbij dat in zijn algemeenheid niet is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van de vereiste schuld. Gekeken dient te worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Daarbij geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994.
De politie heeft de gezichtsvelden van de spiegels van de vrachtwagen op grondniveau gecontroleerd, in tekeningen vastgelegd en geconstateerd dat die niet geheel juist afgesteld stonden, waardoor de gezichtsvelden niet geheel voldeden aan de (wettelijk) juiste afmetingen. Desondanks had verdachte het slachtoffer meest waarschijnlijk wel kunnen waarnemen via de spiegels. Voor een deel overlapten de spiegelvelden van bepaalde zijspiegels elkaar. Tussen het zichtveld van de trottoirspiegel en dat van de breedtespiegel bestond echter ook een driehoekige ruimte waarin een volwassen persoon niet waarneembaar zou zijn. Gelet op het vermoedelijke botsverloop, afgezet tegen de zichtvelden, gaat de politie ervan uit dat dit ‘gat’ – weergegeven door middel van een zwarte driehoek – in de zichtvelden niet of nauwelijks van invloed is geweest op de mogelijkheid van verdachte om het slachtoffer op te merken. Dit zou alleen anders zijn als het slachtoffer zicht verplaatste met dezelfde snelheid als de vrachtwagen en zich voortdurend binnen het ‘gat’ zou bevinden, aldus de politie. Zij stelt echter vervolgens dat het slachtoffer vlak voor het moment van overrijding door het rechter voorwiel met name in de trottoirspiegel waarneembaar zou kunnen zijn geweest. Zouden de spiegels conform de wettelijke vereisten zijn afgesteld, dan zou het eerdergenoemde ‘gat’ in het gezichtsveld volgens de politie niet hebben bestaan. Er was geen belemmering om de spiegels van de vrachtwagen op juiste wijze af te stellen. [12]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn vrachtwagen die dag voor het eerst bij dock 1 moest plaatsen, dat hij wist dat rechts daarvan een looppad voor voetgangers is gesitueerd en dat hij direct voor het wegrijden in zijn spiegels heeft gekeken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte het slachtoffer in zijn spiegels had kunnen waarnemen. Daarbij betrekt de rechtbank het gegeven dat het slachtoffer na het verlaten van de bedrijfshal gedurende enige tijd vóórdat de vrachtwagen naar rechts wegreed over het zebrapad heeft gelopen met een zichtbaarheidsvest aan. In de gegeven omstandigheden (en mede gelet op het feit dat hij voor het eerst bij laaddock 1 moest afkoppelen, direct naast dit zebrapad) had verdachte, zeker als ervaren beroepschauffeur, vaker dan eenmalig vóór het wegrijden in zijn spiegels moeten kijken om zich ervan te vergewissen of zich niemand op dat looppad naast zijn vrachtwagen bevond. De rechtbank gaat ervan uit dat er momenten waren waarop verdachte het slachtoffer had kunnen waarnemen indien hij vaker in zijn spiegels had gekeken en was blijven kijken. Niet aannemelijk is geworden dat het slachtoffer zich al die tijd in een dode hoek heeft bevonden. De verklaringen van de getuigen daarover betreffen niet meer dan vermoedens. Het verweer van de raadsvrouw stuit hierop af. Verder acht de rechtbank van belang dat verdachte vóór het naar rechts wegrijden geen richting heeft aangegeven. Het slachtoffer heeft daardoor niet op de manoeuvre van verdachte kunnen anticiperen en zichzelf niet in veiligheid kunnen brengen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarmee onder de genoemde omstandigheden op aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende wijze aan het verkeer heeft deelgenomen en daardoor een ongeval heeft veroorzaakt, waarbij een dodelijk slachtoffer is gevallen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 08 mei 2013 te Elst, gemeente Overbetuwe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto, DAF, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over het voor het openbaar verkeer afgesloten bedrijventerrein van "[bedrijf]" gelegen aan de
[straat], aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, met voormelde vrachtauto op dat terrein, voor een zogenaamd "laaddock" welke links naast een looppad gelegen is, stil is gaan staan, teneinde zijn vrachtauto af te koppelen van zijn aanhangwagen, en terwijl het zicht (door de voorruit en zijruit) naar rechts vanaf de bestuurdersplaats werd belemmerd door de voertuig constructie (hoogte cabine) van die vrachtauto, en vervolgens bij het wegrijden uit stilstand in onvoldoende mate, zijn spiegels heeft geraadpleegd, en daarbij zich er niet voldoende, van heeft vergewist dat er zich geen verkeer aan de rechterzijde naast of direct voor zijn vrachtauto bevond, en vervolgens een rechts naast zijn vrachtauto, op dat looppad, bevindende voetganger niet tijdig heeft waargenomen, en vervolgens in aanrijding is gekomen met, die voetganger, waardoor deze voetganger ten val is gekomen en door het rechtervoorwiel van de vrachtwagen werd overreden, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander werd gedood
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 200 uren subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk zal worden opgelegd met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit, de gevolgen van het feit voor de familie van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt gepleit voor een lagere werkstraf. Naar haar mening is de gevorderde werkstraf buitenproportioneel hoog. Voorts verzoekt zij de rechtbank geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen nu verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Er kan naar haar mening eventueel volstaan worden met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 13 mei 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft na het afkoppelen van zijn oplegger -rijdend op een bedrijventerrein- onvoldoende gelet op het zebrapad waarop een voetganger liep. Daardoor heeft hij de voetganger geraakt ten gevolge waarvan de voetganger is overreden en aan de gevolgen daarvan overleden. Dit gevolg is voor alle betrokkenen, maar met name voor de directe nabestaanden van de overledene, vreselijk. Drie kinderen hebben hun vader verloren; een echtgenote, haar echtgenoot. Geen enkele straf zal dit grote verlies kunnen goedmaken. Extra wrang maakt dat het slachtoffer geschetst wordt als iemand die erg alert was op veiligheid in het verkeer.
Uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte nog niet eerder in aanraking is gekomen met politie of justitie.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen. Bij overtreding van artikel 6 van de WVW 1994, waarbij er sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en overlijden van het slachtoffer, geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en 12 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid. Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij gelet op zijn beroep als vrachtwagenchauffeur zijn rijbewijs niet kan missen. De rechtbank ziet in deze omstandigheid, met inachtneming van de oriëntatiepunten, de ernst van het feit, de omstandigheid dat het feit bijna een jaar geleden heeft plaatsgevonden en verdachtes justitiële documentatie, aanleiding om naast een door de officier van justitie gevorderde werkstraf voor de duur van 240 uren een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren op te leggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren,
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 12 (twaalf) maanden,
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Aldus gewezen door:
mr. C.M.E. Lagarde (voorzitter), mr. A.M. van Gorp en mr. B.F.M. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 juni 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Midden, RL/Staf District/Leiding, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL079A 2013048256, gesloten op 3 juli 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf, gedateerd 24 mei 2013, pagina 4, 4e alinea, eerste 4 zinnen en pagina 6 onder het kopje Betrokken 1 (persoon) en verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 juni 2014.
3.Verkeersongevallen analyse, pagina 39, onder het kopje 2.1.3.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 juni 2014.
5.Verkeersongevallen analyse, pagina 45, 2e alinea.
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 juni 2014.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], pagina 22, 10e regel.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], pagina 20, 6e regel.
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 6 juni 2014.
10.Verkeersongevallen analyse, pagina 45, 2e t/m 4e alinea.
11.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], gedateerd 8 mei 2013, pagina 28, 4e alinea en proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw, pagina 66, 2e en 3e alinea.
12.Proces-verbaal VOA, pagina 40 onderaan en 41 bovenaan en de in bijlage 2 opgenomen vier tekeningen met betrekking tot de spiegelvelden, (aanvullend) proces-verbaal VOA, pagina 3 onder 1.3. B en de bijlage opgenomen tekeningen en de e-mail van verbalisant [verbalisant 3] van de Politie Gelderland Zuid van 5 juni 2014 met bijbehorende tekening.