ECLI:NL:RBGEL:2014:3748

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
17 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_7782
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over verkeersbesluit inzake fietspad N225 in gemeente Renkum

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vereniging Fietsersbond, eiseres, en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, verweerder. Het geschil betreft een verkeersbesluit dat op 29 oktober 2013 door verweerder is genomen, waarbij een fietspad aan de noordzijde van de N225 tussen kilometer 61,34 en 63,94 wordt opgeheven en een tweerichtingenfietspad aan de zuidzijde van de N225 wordt ingesteld. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat het besluit in strijd is met de wettelijke voorschriften en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van fietsers.

De rechtbank heeft het procesverloop besproken, waarbij eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door H.E. Sweers, I. Smit en J. Kamminga, en verweerder door B. van Ginkel, I. Beerens en G. Jacobse. Tijdens de zitting op 7 mei 2014 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres betoogde dat het besluit onzorgvuldig was voorbereid en dat er onvoldoende belanghebbenden waren betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder de openbare voorbereidingsprocedure correct had gevolgd en dat belanghebbenden voldoende gelegenheid hadden gehad om hun zienswijzen naar voren te brengen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat verweerder bij het nemen van het verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt en dat de rechter zich terughoudend moet opstellen. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen, waarbij de veiligheid op de weg voorop stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van de doorgaande fietsers uit de richting Oosterbeek/Arnhem niet zwaarder wogen dan de belangen van de veiligheid van kwetsbare weggebruikers, zoals scholieren. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/7782

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

de vereniging Fietsersbond, gevestigd te Utrecht, eiseres,

en
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderlandte Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Op 29 oktober 2013 heeft verweerder een verkeersbesluit genomen (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2014. Eiseres heeft zich daar laten vertegenwoordigen door H.E. Sweers, I Smit en J. Kamminga. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door B. van Ginkel, I. Beerens en G. Jacobse.

Overwegingen

1.
Het verkeersbesluit – voor zover van belang – voorziet in de opheffing van het fietspad aan de noordzijde van de N225 tussen kilometer 61,34 en kilometer 63,94 en in het instellen van een in twee richtingen te berijden fietspad aan de zuidzijde van de N225 tussen kilometer 62,44 en kilometer 64,28 (zijnde tussen de van Brakellaan en de Wolfhezerweg) in de gemeente Renkum. Het geschil ziet op de opheffing van het fietspad aan de noordzijde van de N225 en tegen de maatvoering van een deel van het tweerichtingenfietspad aan de zuidzijde van de N225.
2.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan; en
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer:
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wvw 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
4.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verkeersbesluit nodig is in verband met het verzekeren van de veiligheid op de weg (artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a van de Wvw 1994).
6.
Eiseres heeft betoogd dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en dat verweerder ten onrechte een aantal belanghebbende niet heeft betrokken bij (de voorbereiding van) het bestreden besluit en bij overleg over mogelijke alternatieve oplossingen voor de geconstateerde knelpunten.
7.
De rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het bestreden besluit tot stand is gekomen met toepassing van de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij het ontwerpverkeersbesluit van 20 juni tot en met 1 augustus 2013 ter inzage heeft gelegen. Belanghebbenden hebben hun zienswijze kenbaar kunnen maken. Daarnaast heeft verweerder tijdens de ontwerpfase inloopavonden georganiseerd waar aanwonenden hun visie op het plan konden geven. Verder hebben er tussen verweerder en eiseres op diverse momenten overleggen plaatsgevonden. Gelet hierop hebben naar het oordeel van de rechtbank de belanghebbenden voldoende gelegenheid gehad om hun standpunten naar voren te brengen. De rechtbank wijst er daarbij op dat er voor verweerder geen wettelijke verplichting bestaat om op eigen initiatief alle mogelijke belanghebbenden te horen.
8.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de situatie voor de doorgaande fietsers uit de richting Oosterbeek/Arnhem wezenlijk verslechtert als het fietspad aan de noordkant wordt opgeheven. Deze fietsers moeten de Utrechtseweg vaker oversteken en het aantal overstekende fietsers van de Utrechtseweg zal ook toenemen. Voorts krijgen de doorgaande fietsers tussen Oosterbeek en Renkum te maken krijgen met meer potentiële conflictpunten, tijdsverlies door de verkeerslichten en snelheidsverlies door de haakse bochten.
9.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraak van 11 april 2007, LJN: BA2645, komt verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een verkeersbesluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de veiligheid op de weg gediend is met het instellen van een tweerichtingenfietspad aan de zuidzijde van de N225 en het (gedeeltelijk) opheffen van het fietspad aan de noordzijde ervan. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat door het verkeersbesluit de haakse oversteken op de kruispunten met de Kasteelweg, de Kabeljauw en ter hoogte van de uitweg van zorginstelling Mooiland met de bijbehorende gevaarzetting in de toekomst worden vermeden en dat de voorgestelde fietsroute veiliger is door de verkeerslichten bij de oversteekplekken. Verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit het belang van een veilige fietsroute voor scholieren voorop gesteld, omdat scholieren een kwetsbare groep weggebruikers zijn die extra bescherming verdient. Voor deze groep neemt het aantal conflictpunten af. Dat de situatie voor de scholieren van het Doorenweerdcollege veiliger wordt, is door eiseres niet betwist. Verweerder heeft onderkend dat het aantal conflictlocaties voor de doorgaande fietser uit de richting Oosterbeek/Arnhem toeneemt. Verweerder heeft daarbij overwogen dat de meeste van deze conflictsituaties op de parallelweg liggen waar uitwisseling van verkeer verwacht mag worden, zodat dit veilig kan plaatsvinden. Verweerder heeft in aanmerking genomen dat ter hoogte van de uitritten en op de parallelweg de snelheid en intensiteit van het gemotoriseerd verkeer in algemene zin laag ligt, waardoor er minder conflictsituaties zullen zijn, de kans op corrigeren voordat een ongeval plaatsvindt groter is en ongevallen bovendien een minder ernstige afloop zullen hebben. Verweerder heeft erkend dat er voor doorgaande fietsers tijdsverlies zal optreden op de route, maar overweegt dat dit beperkt blijft tot 20-30 seconden per oversteek in spitsperioden. Gelet hierop heeft verweerder aan de belangen van de doorgaande fietser uit de richting Oosterbeek/Arnhem geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen.
Verweerder heeft ter zitting voorts toegelicht dat het opheffen van het fietspad aan de noordzijde van de N225 ook noodzakelijk is vanwege de ter plaatse liggende bushaltes. Het fietspad aan de noordzijde is ter hoogte van de bushaltes niet fysiek gescheiden van de rijbaan. Dit leidt thans tot onveilige situaties, omdat uitstappende passagiers direct op het fietspad staan, aldus verweerder. Door het opheffen van het noordelijke fietspad wordt ook deze onveilige situatie opgeheven en ontstaat er ruimte om veiliger bushaltes aan te leggen Voorts heeft verweerder in aanmerking genomen dat door het opheffen van het noordelijk fietspad de verkeersveiligheid bij de inritten aan de noordzijde wordt verbeterd.
11.
Eiseres heeft voorts aangevoerd dat de maatvoering van het nieuwe tweerichtingenfietspad niet voldoet aan de eisen die zijn vastgelegd in het Duurzaam Veilig beleid’ en in de Ontwerpwijzer fietsverkeer van de CROW. Verweerder erkent dat de maatvoering op een deel van het tweerichtingenfietspad niet in overeenstemming is met de maten die de CROW hanteert en stelt dat er onvoldoende ruimte is om het fietspad op dat deel van het traject te verbreden als gevolg van particuliere gronden en bomen. Volgens verweerder is bij het ontwerp van het tweerichtingenfietspad een afweging gemaakt tussen de verkeersveiligheid, fietsveiligheid, inpasbaarheid en impact op natuur en landschap. Op basis van deze afweging is het niet haalbaar gebleken om over het hele traject een vier meter breed fietspad te realiseren. Verweerder heeft voor het huidige voorstel gekozen, omdat met een fietspad van 3,5 meter breed de richtlijnen uit de ontwerpwijzer van de CROW dichter worden benaderd dan in de huidige situatie. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht geen reden om te twijfelen aan het standpunt van verweerder, zodat verweerder de maatvoering van het fietspad niet doorslaggevend heeft hoeven achten in de belangenafweging.
12.
Eiseres voert voorts aan dat verweerder de besluitvorming op deels foutieve informatie heeft gebaseerd. In de Reactienota staat vermeld dat de snelfietsroute Arnhem-Nijmegen niet langs de N225 zal worden gesitueerd, terwijl de snelfietsroute destijds in een verkennende fase zat. De rechtbank is gebleken dat verweerder voor het bestreden besluit bij e-mail van 14 oktober 2013 aan eiseres heeft gemeld dat de tekst in de Reactienota dat de snelfietsroute niet zal worden gerealiseerd onjuist is. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder bij de definitieve besluitvorming is uitgegaan van deze onjuiste informatie.
13.
Eiseres heeft daarnaast aangevoerd dat de N225 niet voldoet aan de inrichtingseisen voor een 80 km-weg. Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat het bestreden verkeersbesluit niet ziet op de inrichting van de N225.
14.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder alle relevante belangen heeft meegewogen bij de beslissing. In hetgeen door eiseres naar voren is gebracht ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat het verkeersbesluit in strijd is met de wettelijke voorschriften dan wel dat sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de betrokken belangen dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn besluit kon komen. Verweerder heeft dan ook het belang van het verzekeren van de veiligheid op de weg in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van eiseres, ook wanneer die in onderlinge samenhang worden bezien.
15.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H.M. Pastoors, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.