ECLI:NL:RBGEL:2014:366

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
22 januari 2014
Zaaknummer
226981
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op eigendomsrecht door plaatsing van een hek zonder toestemming

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft eiser, wonende te Culemborg, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens wonende te Culemborg, met betrekking tot de plaatsing van een hek. De rechtbank heeft op 8 januari 2014 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de vraag centraal stond of gedaagde rechtmatig het hek had geplaatst op de grens van hun percelen. Eiser stelde dat hij nooit toestemming had gegeven voor de plaatsing van het hek, terwijl gedaagde beweerde dat eiser uitdrukkelijk had ingestemd met de plaatsing en dat hij de aannemer opdracht had gegeven het hek te plaatsen voordat eiser zijn toestemming introk. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde is geslaagd in het bewijs dat eiser inderdaad had ingestemd met de plaatsing van het hek. Dit werd ondersteund door getuigenverklaringen en bewijsstukken, waaronder een opdrachtbevestiging van de aannemer. De rechtbank oordeelde dat de inbreuk op het eigendomsrecht van eiser door gedaagde gerechtvaardigd was, omdat eiser zijn toestemming niet tijdig had ingetrokken. De vorderingen van eiser in conventie werden afgewezen, en eiser werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd eiser opgedragen te gedogen dat het hek blijft staan en ervoor te zorgen dat het hek tussen 21:00 en 08:00 uur gesloten is. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval eiser deze verplichtingen niet nakomt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/226981 / HA ZA 12-164
Vonnis van 8 januari 2014
in de zaak van
[eiser]
wonende te Culemborg
eiser in conventie
verweerder in reconventie
advocaat mr. E.A.C. Nijhof-Top te Zeewolde
tegen
[gedaagde]
wonende te Culemborg
gedaagde in conventie
eiser in reconventie
advocaat mr. J.H.H. Baljet te Amsterdam

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 februari 2013;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor en comparitie van 1 mei 2013;
  • het proces-verbaal van contra-enquête van 28 augustus 2013;
  • de conclusie na getuigenverhoor van de zijde van [gedaagde];
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor van de zijde van [eiser].
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis van 27 februari 2013 heeft de rechtbank [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat [eiser] uitdrukkelijk heeft ingestemd met plaatsing van het hek op de huidige plaats, nadat hij inspraak had gehad over de kleur, het materiaal, de afmetingen en de draairichting van het hek. Voor het geval dat hij dat bewijs levert, heeft de rechtbank hem opgedragen te bewijzen dat hij de aannemer reeds opdracht had gegeven het hek te plaatsen voordat [eiser] deze toestemming introk.
2.2.
Op 1 mei 2013 hebben [gedaagde] zelf en zijn echtgenote [getuigen]alsmede [getuigen], de aannemer die het hek in opdracht van [gedaagde] heeft neergezet, als getuigen verklaringen afgelegd. Op 28 augustus 2013 hebben [eiser] zelf en zijn echtgenote [getuigen] alsmede hun dochter [getuigen] als getuigen verklaringen afgelegd.
2.3.
[gedaagde] heeft onder meer verklaard:
Naar ons idee is op 18 april 2008 de heer [getuigen] in de aanwezigheid van de heer [eiser] bij de brug geweest. Op 14 april waren de heer en mevrouw [eiser] op bezoek geweest bij ons en toen is het hek ook uitdrukkelijk aan de orde geweest. In november 2007 waren wij al bij de familie [eiser] geweest, om kennis te maken als nieuwe buren en op 14 april 2008 was het een soort van tegenbezoek. Er waren spullen uit onze tuin ontvreemd in het jaar daarvoor. Wij wilden ons beschermen. Het hek speelde dus al langer in onze gedachten. Op de avond van 14 april hebben wij dit aan de orde gesteld. Toen is uitdrukkelijk besproken dat wij een hek op de brug wilden. Over de uitvoering hebben wij het verder niet gehad. Wij hebben wel afgesproken dat er een afspraak met een aannemer werd gemaakt. Wij hebben toen de afspraak gemaakt met de aannemer voor 18 april en dat hebben wij vervolgens aan de heer [eiser] medegedeeld. Ik weet niet precies meer hoe dit gegaan is. Ik weet wel zeker dat heer [eiser] het van tevoren wist, want hij was haast eerder beneden dan ik. Bij het hek hebben wij alles besproken: de kleur, breedte, afmeting, hoogte, draairichting, het slot en de coating. Daar is de heer [eiser] mee akkoord gegaan. (...)
Wij zijn daar in september 2007 komen wonen, er moest nogal wat veranderd worden. Het huis moest opnieuw gevoegd worden, er zou een nieuw dak op komen. Daartoe werden er op 5 mei steigerbuizen bij ons bezorgd. Ze zouden ze deponeren op het parkeerterrein achter het perceeltje van [eiser] aan de overkant van het water en er was ook een aantal buizen op zijn terrein terecht gekomen. Het was op het eind van de dag dat ik [eiser] heel boos de buizen die op zijn terrein waren gevallen, zag gooien over het muurtje. Hij riep toen erg geagiteerd: ‘En dat hek komt er ook niet.’ Mijn vrouw was daar ook bij (...) Een paar weken later heeft hij dat nog bevestigd, dat het hek er niet zou komen. Ik heb toen gezegd dat het niet meer ging omdat ik het hek al besteld had. (...)
Ik heb hier voor mij liggen een opdrachtbevestiging van 18 april van de heer [getuigen] en hij bedankt mij daarin voor het verlenen van de mondelinge opdracht van 18 april. Dat heeft hij mij per post gestuurd. (...)
U vraagt mij of ik weet waar de datum 7 maart vandaan komt, die door de heer [eiser] wordt genoemd, dat kan ik in dit verband niet goed duiden. (...) [Naar aanleiding van het getuigenverhoor van de heer [getuigen], blijf ik erbij dat het hekwerk maar één keer met de heer [eiser] is besproken namelijk op 14 en 18 april. Het klopt wel dat de offerte van 14 maart 2008 dateert.] (...)
Op vragen van mr. Baljet:
De heer [eiser] is niet eerder dan op 5 mei teruggekomen op de toestemming van 14 en 18 april.
Op vragen van mr. Nijhof-Top:
(...) Wij hebben op de 18e ruim een kwartier gesproken ter plaatse. Zoals ik al zei zijn daar alle details aan de orde geweest. (...)
2.4.
[getuigen] heeft onder meer verklaard:
In april heeft de familie [eiser] een tegenbezoek gebracht bij ons. Wij waren daar al eerder op bezoek geweest. Wij hebben het toen uitvoerig over het hek gehad. Dit naar aanleiding van het ontvreemden van meubels. Ik weet niet of toen is besproken dat het hek op of over de brug zou worden aangebracht. Het was een hele aangename avond, heel gezellig. De invulling van de details heeft later plaatsgevonden. Daarna is er een afspraak gemaakt met de heer [getuigen] om langs te komen. U zegt mij dat er al een offerte ligt van 14 maart 2008. Dat is kennelijk dus al wat eerder besproken met de heer [getuigen]. De offerte komt mij bekend voor. Ik weet dat er een gesprek heeft plaatsgevonden waar [eiser] bij is geweest, op de brug maar ik ben daar zelf niet bij geweest want ik stond in de keuken koffie te zetten. (...) Het zal zo zijn dat op dezelfde dag de opdracht is verleend. U vraagt mij wanneer [eiser] voor het eerste heeft geprotesteerd tegen het geplande hek, dat was op 5 mei toen we terugkwamen in de meivakantie en hij met steigerpalen aan het gooien was die in verband met een verbouwing bij ons op het parkeerterrein waren gedeponeerd. Een gedeelte daarvan lag op zijn grond. Hij was niet voor rede vatbaar en hij zei toen nog dat hek komt er ook niet. (...)
Vragen van mr. Nijhof-Top:
(...) De heer [getuigen] is bij ons geweest voorafgaand aan het uitbrengen van de offerte. Hij heeft de situatie toen ter plaatse opgenomen. Ik ben daar niet bij geweest. Ik weet niet of de heer [eiser] daarbij is geweest, ik weet wel dat hij één keer erbij is geweest toen ik koffie aan het zetten was waar ik net over heb verklaard. Het tegenbezoek waar ik het over heb gehad heeft medio april plaatsgevonden. Ik raadpleeg nu mijn persoonlijke agenda. Daarin staat dat op 14 april 2008 het bezoek heeft plaatsgevonden. Er staat 20.00 uur [eiser]. Er is toen voor de eerste keer met [eiser] over het hek gesproken in mijn aanwezigheid. Ik weet niet of hem op 14 april 2008 de offerte van 14 maart 2008 is getoond. Ik neem aan dat de heer [eiser] er op 14 april 2008 van op de hoogte was dat er al een offerte lag.
2.5.
[getuigen] heeft onder meer verklaard:
Ik ben bekend met het hekwerk waar het hier om gaat. Dat heb ik zelf gemaakt en geplaatst. Ik heb daartoe opdracht gekregen van de heer [gedaagde]. Ik heb de opdrachtbevestiging op 20 april retour gekregen van de heer [gedaagde]. De opdracht is ondertekend door de heer [gedaagde]. De opdrachtbevestiging dateert van 18 april 2008. Ik ben uitgenodigd door de heer en mevrouw [gedaagde] voor het maken van het hekwerk. Dat moet kort voor 18 april zijn geweest. Ik ben daar geweest, naar ik herinner één keer. Het kan zijn dat dat nog een keer is geweest want de heer [gedaagde] heeft ook verlichting bij ons gekocht. Dat is dan daarvoor geweest. Mevrouw [gedaagde] was ook aanwezig toen ik het hekwerk met de heer [gedaagde] heb besproken. Eerlijk gezegd is het wel moeilijk om mezelf dat allemaal te herinneren want het is lang geleden en ik heb regelmatig klanten. Ik ken de heer [eiser] niet goed maar ik heb hem toen wel ontmoet. Eerst ben ik bij [gedaagde] binnen geweest, toen hebben we de poort besproken. Toen zijn we naar buiten gegaan en ik kan me herinneren dat wij er net stonden toen de heer [eiser] eraan kwam. Wij hebben met elkaar gesproken over de kleur, de draairichting en zelfs het type handgreep. De heer [eiser] was de buurman en die woonde boven, wat ik begreep is dat de kwestie nogal gevoelig lag en dat het nodig was om hem erbij te roepen. Ik heb toen alleen de heer [eiser] gezien. Ik begreep dat [eiser] er ook flink wat inspraak bij kreeg. Naar mijn mening heeft hij die ook gehad. Ik heb geen tegenzin bij hem bespeurd. Het gesprek vond ik heel plezierig, ik kan me geen specifieke woorden meer herinneren. Na afloop van dat gesprek is mij bij de heer [gedaagde]binnen gezegd dat het zo moest worden uitgevoerd. Ik verwijs in de opdrachtbevestiging ook naar de mondeling verstrekte opdracht. (...)
Vragen van mr. Baljet:
Tijdens het genoemde gesprek met [eiser] erbij heeft hij geen voorbehoud gemaakt, in die zin dat hij er nog over wilde nadenken. Naar mijn inschatting duurde het gesprek een kwartier tot een half uur. (...)
Vragen van mr. Nijhof-Top:
Naar ik mij kan herinneren ben ik daar één keer geweest. Zo gedetailleerd zoals het op de orderbevestiging is gezegd, heb ik het ter plaatse niet besproken. Ik heb ook over het klinkstel gesproken en ook over de plaats. Ik wist precies waar het moest komen. Ik kan me ook goed herinneren dat wij het niet aan de brug mochten vastmaken.
(...) Ik heb de heer [eiser] tijdens het gesprek de hand gegeven en mezelf voorgesteld. Ik heb geen kaartje afgegeven. Ik heb later geen contact meer met de heer [eiser] gehad. (...) Tijdens het gesprek bij de brug heb ik ook een kleurstaal laten zien aan de heer [gedaagde]en de heer [eiser]. Ik wil nog benadrukken dat ik dat gesprek als plezierig heb ervaren en dat werd ook gezegd door de heer [gedaagde] achteraf. Hij zei dat het meeviel. Ik ging ervan uit dat de brug waarschijnlijk van de heer [eiser] was. Waarschijnlijk is mij dat ook gezegd.
Ik toon u een aantal facturen betreffende het hekwerk, het klopt dat daaraan een offerte van 14 maart 2008 is gehecht betreffende de looppoort met vast hekwerk en palen. Dat is datgene wat is uitgevoerd. Wat ik hieruit afleid is dat er een offerte ligt van 14 maart 2008 en een opdrachtbevestiging van 18 april 2008 en dat ik tussen die twee data heb gesproken ter plaatse waar [eiser] ook bij is geweest. Wanneer dit precies is geweest dit laatste kan ik mij niet meer herinneren. Het is waarschijnlijk juist dat dit kort voor de opdrachtbevestiging is geweest. (...)
2.6.
[eiser] heeft onder meer verklaard:
U vraagt mij of ik toestemming heb gegeven om het hek op de brug te zetten. Nee absoluut niet. Ik heb alleen drie minuten gebabbeld, toen heb ik ja gezegd en tien a twaalf dagen daarna heb ik geprobeerd mijn toezegging teniet te doen. Toen is er zo iets vreselijks gebeurd, zo angstwekkend dat ik meteen thuis heb gezegd daar praat ik niet meer mee. Ik heb de heer [getuigen] bij het vorige getuigenverhoor voor het eerst gezien. Hij heeft zich voorgesteld, ik heb hem een hand gegeven en ik vond het een prettig persoon. Op 7 maart zijn wij gebeld door de familie [gedaagde], wie ik precies gesproken heb weet ik niet meer. We moesten naar de brug komen en het was niet zo duidelijk waarover het ging. De volgende dag ben ik naar beneden gegaan. Mijn vrouw zei: ze zijn er al. Ze zei dat ik moest opschieten. Ik ben naar beneden gegaan. Er is het een en ander gezegd en ik begreep dat het over een hek ging. Daarvoor had ik nog nooit iets over een hek gehoord. Ja is goed, heb ik gezegd. Na tien dagen kwam ik tot de conclusie dat het hek niet kon want ik zou opgesloten worden. We hebben nog wel iets meer gezegd, maar wat precies weet ik niet meer. Ik heb met [gedaagde] gesproken en ik heb [getuigen] toen niet gezien. Mijn vrouw heeft gezegd tegen mij die man moet je gezien hebben, maar ik herinner het me niet meer. Ik ben dus tien dagen later met [gedaagde] gaan praten en het was zo erg dat ik dacht dat hij erin zou bezwijken. Ik had gewoon angst. Ik wilde echt niet meer praten met die man. Daarom is het ook zo moeilijk om tot een oplossing te komen. Dat verhaal van die buizen dat klopt. Ik kan me niet herinneren dat ik toen heb gezegd dat het hek er niet kwam. Ik weet ook niet of het boos worden van [gedaagde] voor of na die gebeurtenis is geweest. (...)
(...)
Op vragen van mr. Baljet:
U leest mij een groot deel van de verklaring van de heer [getuigen] (“toen zijn we naar buiten gegaan (…) herinneren” alsmede de passage naar aanleiding van mijn vraag [de rechtbank leest: de vraag van mr. Baljet]) voor uit het vorige getuigenverhoor. Daar klopt niets van. U citeert ook nog het deel van zijn verklaring dat hij heeft verklaard dat hij de heer [eiser] de hand heeft gegeven tijdens het gesprek en zichzelf heeft voorgesteld. Ik heb tijdens dat drie minuten gesprek geen vreemde meneer een hand gegeven. Ik hoor u ook voorlezen dat tijdens het gesprek mij een kleurstaal zou zijn getoond volgens de heer [getuigen]. Mijn eerste reactie is dat ik meteen in de lach schiet. Het is niet gezegd.
2.7.
[getuigen] heeft onder meer verklaard:
De heer [getuigen] heeft zich bij het vorige getuigenverhoor na afloop daarvan aan ons voorgesteld. Daarvoor hadden wij die man nog nooit gezien, althans ik had hem nog nooit gezien want ik kan alleen verklaren over mijn eigen wetenschap. Op 18 april heb ik mijn man niet zien weggaan naar beneden omdat hij zou zijn opgeroepen om bij de brug te komen om te praten over het hek. Dat wat de heer [gedaagde] heeft verklaard over die datum is niet juist. Op 7 maart heeft mijn man wel een telefoontje gehad van de heer [gedaagde], ik was daarbij. [gedaagde] vroeg of hij de volgende dag wilde komen naar beneden want er kwam iemand voor het hek. Toen is mijn man de volgende dag naar beneden gegaan, hij was heel gauw terug want ik had koffie ingeschonken voor hem en die was nog niet eens koud toen hij terugkwam. Hoogstens vijf minuten. Hij zei mij het een en ander dat hij iets moest zeggen over een kleur en draairichting, maar hij zou tegen die tijd wel een offerte zien. Een paar dagen later hebben we er samen over zitten praten en we kwamen tot de conclusie dat we opgesloten zouden raken en niet vindbaar. Het heeft ertoe geleid dat mijn man hooguit tien dagen na die achtste maart naar [gedaagde] is gegaan om hem dat te vertellen. Mijn man kwam erg geëmotioneerd terug en hij zei wat ik nu heb meegemaakt! (...) Hij zei dat [gedaagde] had gezegd: je hebt ja gezegd en daar kun je niet meer onder uit. [gedaagde] was heel boos geworden zei hij (...) Hij heeft daarna niet meer met [gedaagde] gesproken. Het klopt dat we inderdaad een tegenbezoek hebben gebracht bij de familie [gedaagde], maar het was veel eerder dan 14 april. En toen is er alleen maar over de kinderen en de familie gesproken en de buurt, maar niet over een hek. Dat verhaal van die steigerbuizen is in zoverre waar, dat die op ons terrein waren gekomen. (...) En daar heeft mijn man toen iets van gezegd. Daar ben ik niet bij geweest. Het is wel juist dat mijn man heeft gezegd dat het hek er niet kwam. (...)
(...)
2.8.
[getuigen] heeft onder meer verklaard:
Ik heb heel regelmatig contact met mijn ouders. De hele kwestie zit hen heel hoog. Het enige wat ik weet is dat toen een soort van halve toestemming is gegeven en na een week of zo ze hebben gezegd dat willen we eigenlijk niet want we worden opgesloten en dat ook hebben gezegd aan meneer [gedaagde]. Toen is het geëscaleerd. (...) Ik geloof uiteraard wat ze hebben gezegd. Verder kan ik er niet veel over zeggen. Ik ben er nooit bij geweest toen er contact tussen hen en de buurman is geweest. (...)
(...)
Op vragen van mr. Baljet:
Het akkoord dat bij de brug is gegeven door mijn vader van: “Ja is goed, ik hoor het wel”, dat is ingetrokken, zoals ik dat van hen heb vernomen. (...)
2.9.
Aan het proces-verbaal van 1 mei 2013 zijn producties gehecht waaronder een offerte van 14 maart 2008 voor een looppoort met hekwerk en een opdrachtbevestiging van 18 april 2008 van [getuigen] aan de heer en mevrouw [gedaagde]. De opdrachtbevestiging is voorzien van handtekeningen van [getuigen] en [gedaagde], die daarbij de datum 20.4.2000 heeft genoteerd. Uit die opdrachtbevestiging wordt geciteerd:
Allereerst willen wij u hartelijk bedanken voor de mondelinge opdracht voor het leveren van hekwerk conform onderstaande specificaties.
2.10.
De getuigen [eiser] en [gedaagde] hebben hun verklaringen als partijgetuigen afgelegd (artikel 164 lid 1 Rv). De verklaringen van [gedaagde] kunnen omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken (artikel 164 lid 2 Rv; HR 31 maart 1995, NJ 1997, 592).
2.11.
De partijen zijn het erover eens dat de heer en mevrouw [eiser] aan de heer en mevrouw De [gedaagde]in het voorjaar van 2008 een bezoek hebben gebracht dat zij ‘tegenbezoek’ noemen. Zij zijn het er ook over eens dat er in die periode een bijeenkomst heeft plaatsgevonden van [gedaagde], [eiser] en [getuigen] bij het hek. Uit de verklaringen van de heer en mevrouw [eiser] leidt de rechtbank af dat het tegenbezoek eerder moet hebben plaatsgevonden dan de bijeenkomst bij het hek, want volgens hen heeft [eiser] na de bijeenkomst bij het hek [gedaagde] bezocht om zijn toestemming in te trekken, waarna [eiser] [gedaagde] vanwege diens reactie daarop niet meer wilde zien.
2.12.
Het tegenbezoek dateert volgens de heer en mevrouw [gedaagde] van 14 april. Volgens mevrouw [eiser] was het veel eerder. De bijeenkomst bij het hek was volgens de heer en mevrouw [gedaagde] op 18 april, volgens de heer en mevrouw [eiser] op 8 maart en volgens [getuigen] waarschijnlijk kort voor de opdrachtbevestiging, die dateert van 18 april. De notitie in de agenda van mevrouw [gedaagde] wijst erop dat het tegenbezoek dateert van 14 april. De blote verklaring van mevrouw [eiser] legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Als het tegenbezoek dateert van 14 april, dan is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat de bijeenkomst bij het hek, die immers heeft plaatsgevonden na het tegenbezoek, niet heeft plaatsgevonden op 8 maart maar op 18 april. Dat wordt bevestigd door de datum van de schriftelijke bevestiging van de mondelinge opdracht en door de verklaring van [getuigen]. Met die verklaring is immers meer in overeenstemming dat de bijeenkomst heeft plaatsgevonden op de ochtend van de dag waarop de opdrachtbevestiging is verstuurd dan dat deze heeft plaatsgevonden ruim vijf weken voor die dag. De conclusie is dat voldoende aannemelijk is geworden dat de bijeenkomst bij het hek heeft plaatsgevonden op 18 april, anders dan door [gedaagde] zelf gesteld bij antwoord (onder 6) en opgenomen bij de feiten in het tussenvonnis van 27 februari 2013 (rechtsoverweging 2.6).
2.13.
[gedaagde] en [getuigen] hebben verklaard dat tijdens de bijeenkomst bij het hek de details van het hek zijn besproken. [eiser] heeft dat weliswaar ontkend, maar hij heeft tevens verklaard dat hij later heeft ‘geprobeerd [zijn] toezegging teniet te doen’. De andere getuigen zijn niet bij deze bijeenkomst aanwezig geweest. Op grond van deze verklaringen is voldoende aannemelijk geworden dat het resultaat van de bijeenkomst op 18 april was dat [gedaagde] heeft mogen begrijpen dat [eiser] ermee instemde dat hij aan [getuigen] opdracht zou geven het hek te plaatsen.
2.14.
Hiermee kan in het midden blijven of [eiser] hetzij 10 à 12 dagen na de bijeenkomst bij het hek hetzij op 5 mei zijn toestemming heeft ingetrokken, omdat in beide gevallen de opdracht aan [getuigen] tot het plaatsen van het hek reeds was gegeven. De conclusie is dat [gedaagde] is geslaagd in de beide aan hem gegeven bewijsopdrachten. Aldus wordt de inbreuk die [gedaagde] op het eigendomsrecht van [eiser] maakt door het hek ter plaatse te hebben gerechtvaardigd doordat [eiser] heeft ingestemd met plaatsing van het hek en zijn toestemming niet heeft ingetrokken dan nadat [gedaagde] aan [getuigen] had opgedragen het hek te plaatsen (tussenvonnis van 27 februari 2013, rechtsoverwegingen 4.3 – 4.6).
2.15.
Dit oordeel leidt ertoe dat de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen parij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie.
2.16.
Niet geheel ten overvloede wordt nogmaals overwogen dat [gedaagde] bevoegd is zijn erf af te sluiten (artikel 5:48 BW), eventueel met een hek op zijn eigen grond om de brug heen, zoals de rechter de partijen herhaaldelijk heeft voorgehouden; in zoverre zou ook een ander oordeel [eiser] geen uitkomst bieden.
2.17.
Het oordeel in conventie brengt met zich mee dat de vordering in reconventie onder 1, te weten de vordering dat de rechtbank [eiser] gebiedt te gedogen dat het hek blijft staan, zal worden toegewezen.
2.18.
In reconventie onder 2 heeft [gedaagde] gevorderd dat de rechtbank [eiser] gebiedt ervoor te zorgen dat het hek tussen 21:00 uur ’s avonds en 8:00 uur ’s morgens gesloten (op slot) wordt gehouden. Daarover wordt als volgt geoordeeld. [gedaagde] is bevoegd zijn erf af te sluiten (artikel 5:48 BW). De erfdienstbaarheid van [eiser] om zijn erf te verlaten via het erf van De [gedaagde]en over de brug, derhalve door het hek, doet daar niet aan af, aangezien onweersproken is gesteld dat [eiser] beschikt over sleutels van het hek (HR 23 juni 2006, NJ 2006, 352). Van [eiser] als eigenaar van het heersend erf kan worden verwacht dat deze het dienend erf tijdens de genoemde periodes gesloten houdt op grond van artikel 5:74 BW. [eiser] zal daartoe worden veroordeeld.
2.19.
In reconventie onder 3 heeft [gedaagde] gevorderd dat de rechtbank [eiser] gebiedt om – wanneer hij het hek opent dan wel dichtdoet – daarmee niet onnodig te gooien zodat geluidsoverlast wordt vermeden. [gedaagde] heeft onvoldoende gesteld wat moet worden verstaan onder ‘onnodig gooien’. Deze vordering is aldus onvoldoende bepaald en zal daarom worden afgewezen.
2.20.
In reconventie onder 4 heeft [gedaagde] gevorderd dwangsommen te verbinden aan de te geven veroordelingen. Deze vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden beperkt tot € 50,- per overtreding met een maximum van € 1.000,-.
2.21.
Partijen zijn in reconventie over en weer gedeeltelijk in het ongelijk gesteld (waarbij in aanmerking wordt genomen dat de toewijzing van de vordering onder 1 direct voortvloeit uit het oordeel in conventie). De proceskosten in reconventie zullen daarom worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 267,- aan vast recht, € 2.260,- aan salaris voor de advocaat en € 625,- aan getuigentaxe;
verklaart de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
veroordeelt [eiser] om te gedogen dat het hek dat onderwerp is van deze procedure blijft staan;
veroordeelt [eiser] ervoor zorg te dragen dat het hek tussen 21:00 uur ’s avonds en 8:00 uur ’s ochtends gesloten (op slot) wordt gehouden;
veroordeelt [eiser] tot betaling van een dwangsom van € 50,- aan [gedaagde] voor elke keer dat hij de hier gegeven veroordeling niet nakomt na betekening van dit vonnis, met een maximum van € 1.000,-;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten zo dat beide partijen de eigen kosten dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2014.
coll.: CLB