ECLI:NL:RBGEL:2014:3651

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
ARN/2014/24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in belastingzaak met verzoeker

In deze zaak heeft verzoeker op 8 mei 2014 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de meervoudige belastingkamer van de Rechtbank Gelderland. Verzoeker stelde dat er sprake was van partijdigheid van de rechters, omdat zij geen onderzoek wilden instellen naar het handelen van een werknemer van het UWV en de Belastingdienst, en zich enkel zouden richten op de gevolgen van de zaak zonder de oorzaken te onderzoeken. De rechters hebben echter aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben verweer gevoerd tegen de beschuldigingen van verzoeker.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van de criteria voor onpartijdigheid. Het is vastgesteld dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank concludeert dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd is, omdat de beslissing van de rechters niet zo onbegrijpelijk is dat deze enkel door vooringenomenheid kan worden verklaard.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij de rechters hun beslissing hebben gemotiveerd. De beschikking is openbaar uitgesproken op 8 mei 2014, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: ARN/2014/24
Beschikking van 8 mei 2014
in de zaak van
[verzoeker],
verzoeker tot wraking,
tegen
mrs. R.A. Eskes, M.C.G.J. van Well en A.F. Germs-de Goede,
in hoedanigheid van respectievelijk voorzitter en leden van de meervoudige belastingkamer in de procedure met registratienummers: AWB 13/161, 13/2120, 13/3328, 13/3329 en 13/5771.
Partijen worden hierna ook aangeduid als verzoeker respectievelijk de rechters.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 8 mei 2014 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters.
1.2.
De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten.
1.3.
Op 8 mei 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Zowel verzoeker als de rechters zijn hierbij verschenen.
1.4.
Ten slotte is de beslissing bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, alsmede de toelichting bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek tot wraking van de rechters ten grondslag gelegd.
Er is sprake van partijdigheid van de rechters, omdat:
- de rechters ten onrechte voorbij gaan aan hoofdstuk 1.1, met name artikel 1.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) door geen onderzoek te willen instellen.
- de rechters de zaak in het belastingrecht / bestuursrecht manoeuvreren en daarmee voorbij gaan aan het strafrechtelijk laakbaar handelen van de heer[naam], zoals terug te vinden in de onderhavige procedures.
- de rechters ten onrechte geen interesse tonen in het verleden en de oorzaken van de problemen en zich ten onrechte beperken tot de gevolgen.
2.2.
De rechters hebben verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit artikel 8:16 Awb en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.
De rechtbank begrijpt het wrakingsverzoek aldus dat de partijdigheid van de rechters zou blijken uit het feit dat zij vooralsnog weigeren een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken bij het UWV en de Belastingdienst, in het bijzonder met betrekking tot het mogelijke strafbaar handelen van de heer [naam], werknemer aldaar.
3.3
De juistheid van deze beslissing van de rechters kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel tegen de uiteindelijke beslissing aan te wenden.
3.4
Vrees voor vooringenomenheid bij het nemen van een dergelijke beslissing kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Daarvan is de rechtbank niet echter gebleken, waarbij het volgende van belang is.
3.5.
Onderwerp van de procedure is de aftrekbaarheid van een aantal kosten over de jaren 2008 tot en met 2010 en het niet voldoen van het griffierecht door verzoeker in 2011 in het kader van het beroep tegen de vaststelling van een aanslag inkomstenbelasting. In het licht daarvan en de door de rechters gegeven motivering, is het oordeel van de rechters dat zij op dit moment geen aanleiding zien om het verzoek van verzoeker om onderzoek te doen naar de heer [naam] toe te wijzen niet zo onbegrijpelijk dat er sprake is van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
3.6.
Het wrakingsverzoek zal gelet op vorenstaande worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester-Bik, voorzitter, F.J.H. Hovens en
G.A. van der Straaten, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B. Wichman en in openbaar uitgesproken op 8 mei 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.