ECLI:NL:RBGEL:2014:3538

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
C/05/262483 / KZ ZA 14-95
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning door gedaagden na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting De Woonmensen en de gedaagden, waaronder de vader en zijn kinderen. De Woonmensen vorderde ontruiming van een woning die door de vader en zijn kinderen werd bewoond, terwijl de vader en de moeder van de kinderen niet langer in de woning verbleven. De vader had in 1982 een huurovereenkomst gesloten met De Woonmensen, maar na zijn pensionering in 2006/2007 was hij naar Marokko verhuisd en verbleef hij daar permanent. De Woonmensen stelde dat de vader en de moeder de woning niet meer als hoofdverblijf hadden en dat de kinderen, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], de woning onrechtmatig bewoonden. De voorzieningenrechter oordeelde dat De Woonmensen voldoende bewijs had geleverd dat de vader zijn hoofdverblijf niet meer in de woning had en dat de moeder ook niet meer als (mede)huurder kon worden aangemerkt. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met de verplichting voor de gedaagden om de woning binnen vier weken te verlaten. De kosten van de procedure werden op de gedaagden verhaald. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in de vorderingen van De Woonmensen, omdat zij niet meer als huurder kon worden beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/262483 / KZ ZA 14-95
Vonnis in kort geding van 5 juni 2014
in de zaak van
de stichting
STICHTING DE WOONMENSEN,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. M.J. Seijbel te Zwolle,
tegen

1.[gedaagde sub 1](geboren op [1944]),

2.
[gedaagde sub 2],
gedaagden,
beiden woonplaats gekozen hebbende te [plaats],
beiden met advocaat mr. M.G.N. de Jonge te Apeldoorn.
3.
[gedaagde sub 3](geboren op [1984]),
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde sub 4],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna De Woonmensen en gedaagden genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk van elkaar respectievelijk de vader, de moeder, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de vader en de moeder.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn echtgenoten. Zij hebben 6 meerderjarige kinderen, onder wie [gedaagde sub 3] (thans 30 jaar) en [gedaagde sub 4] (thans 23 jaar).
2.2.
In 1982 hebben De Woonmensen en de vader een huurovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd op grond waarvan de vader met ingang van 1 november 1982 de woning aan [adres te plaats] (hierna: de woning) is gaan huren. In de huurovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
5.1.
Het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als woonruimte voor huurder en zijn/haar gezin. Huurder verplicht zich het gehuurde, waarin begrepen alle aanhorigheden, overeenkomstig de bestemming te gebruiken en aan deze bestemming geen wijziging te geven.
(…)
5.5.
Het is huurder zonder schriftelijke toestemming van verhuurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren, aan derden in gebruik te geven of derden bij zich te laten inwonen.
(…)
18.1.
Tenzij artikel 17 van de overeenkomst toepassing heeft gevonden(overeenkomst met meerdere huurders, vzr)
, is de echtgenoot van de huurder van rechtswege medehuurder, zolang het gehuurde de echtgenoot tot hoofdverblijf strekt, ongeacht of de overeenkomst vóór danwel na het aangaan van het huwelijk is gestoten.
(…)
18.5.
Het medehuurderschap gaat verloren, indien de betrokken personen niet langer hun hoofdverblijf hebben in het gehuurde (…).
(…)”
2.3.
Na zijn pensionering in 2006/2007 heeft de vader een huis in Marokko laten bouwen.
2.4.
Begin 2014 heeft De Woonmensen van buurtbewoners vernomen dat de vader en de moeder niet meer in de woning wonen maar in Marokko zijn gaan wonen. Daarbij heeft een aantal buurtbewoners De Woonmensen gewezen op een televisieprogramma dat op 18 augustus 2010 is uitgezonden. In dat programma heeft de vader in een interview onder meer verklaard dat hij na zijn pensionering naar Marokko is vertrokken en dat hij alleen nog naar Nederland komt als er een kleinkind van hem wordt geboren.
Daarnaast heeft De Woonmensen begin 2014 van verschillende buurtbewoners meldingen gekregen over overlast uit de woning, bestaande uit geluidsoverlast veroorzaakt door [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], afval in de tuin en op straat, ruzie en drugsgebruik door [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4].
2.5.
Op 24 februari 2014 heeft de heer [naam 1], woonconsulent bij De Woonmensen, met een stagiaire een huisbezoek gebracht aan de woning waarbij [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] aanwezig zijn. In het verslag dat van dit bezoek is gemaakt, is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) [naam 1] vertelde waarom wij bij hun op bezoek waren (onrechtmatige bewoning). De jongste broer gaf met stemverheffing aan dat hij niet snapte waarom zij niet in die woning zouden mogen wonen. Hij vertelde dat de huur netjes betaald wordt dus snapte niet wat het probleem was. Hij en zijn broer zouden ieder de helft van de huur aan hun vader betalen en die zou de huur vervolgens weer aan De Woonmensen betalen. De jongste broer werd vrijwel meteen boos en begon tegen ons te schreeuwen. Na wat heen en weer te hebben gelopen stuurde hij ons de woning uit, waaraan we direct gevolg gaven. (…)
De jongste broer kwam ons echter achterna lopen en schreeuwde lelijke woorden. Mij kwam weer erg dreigend over (…)”.
2.6.
Op 25 februari 2014 is een zus van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], [naam 2], naar aanleiding van het huisbezoek naar het kantoor van De Woonmensen gekomen. Van het gesprek dat [naam 1] met haar heeft gevoerd is een verslag gemaakt. Daarin is onder meer opgenomen dat [naam 2] heeft verklaard dat de moeder die week is teruggegaan naar Marokko, dat de moeder regelmatig in Nederland in de woning verblijft
“als zijnde vakantie”en dat de vader sinds zijn pensioen regelmatig naar Marokko gaat. [naam 2] heeft aangegeven dat het absoluut niet de intentie van de vader en de moeder is fraude te plegen en dat zij [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] in de woning laten wonen omdat zij zich verantwoordelijk voelen voor hun zonen. Door [naam 1] is uitgelegd dat er die week nog een brief naar de vader zou worden gestuurd om hem uit te nodigen voor een gesprek over opzegging van de huurovereenkomst.
2.7.
Bij brief van 26 februari 2014 heeft De Woonmensen de vader en de moeder bericht dat zij heeft geconstateerd dat de vader en de moeder de woning zelf niet meer bewonen en deze doorverhuren aan de kinderen. De Woonmensen heeft de vader en de moeder uitgenodigd voor een gesprek op 10 maart 2014.
2.8.
Op 5 maart 2014 heeft nog een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 2] en [naam 1]. Daarin heeft [naam 2] aangeven dat zij contact met de vader heeft gehad en dat hij de huurovereenkomst niet vrijwillig zal gaan opzeggen en dat hij niet zal verschijnen bij het op 10 maart 2014 geplande gesprek.
2.9.
Bij brief van 11 maart 2014 heeft De Woonmensen de vader en de moeder bericht dat zij naar aanleiding van het niet verschijnen op 10 maart 2014 en hetgeen is vernomen van [naam 2], de vader en de moeder in de gelegenheid stelt de huurovereenkomst vrijwillig te beëindigen. De Woonmensen heeft daarbij aangegeven dat zij rekening zal houden met de huidige bewoners door hen te laten opzeggen tegen uiterlijk 2 juni 2014, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de huuropzegging uiterlijk op 26 maart 2014 zal zijn ontvangen. De Woonmensen heeft erop gewezen dat als de huuropzegging op die dag niet is ontvangen door haar, zij de huurovereenkomst op zo kort mogelijke termijn zal beëindigen.
2.10.
Bij brief van 24 maart 2014 heeft De Woonmensen aan de vader en de moeder bericht dat zij op 13 maart 2014 van [naam 2] had vernomen dat de vader en de moeder bereid zouden zijn de huurovereenkomst te beëindigen maar dat de daarvoor door hen af te geven machtiging nog uit Marokko moet komen. De Woonmensen heeft de vader en de moeder nog tot 7 april 2014 gelegenheid gegeven om de huurovereenkomst op te zeggen.
2.11.
Tijdens een buurtonderzoek door De Woonmensen op 3 april 2014 hebben verschillende omwonenden verklaringen afgelegd, inhoudende dat de vader en de moeder al meerdere jaren niet meer in de woning wonen en dat sprake is van overlast in en rond de woning.
2.12.
Bij brief van 8 april 2014 heeft mr. Seijbel de vader en de moeder bericht dat zij in strijd met de wet en de huurovereenkomst handelen door de woning niet meer zelf te bewonen maar aan hun kinderen te verhuren en door de overlast die de kinderen er veroorzaken. Mr. Seijbel heeft de vader en de moeder – ter voorkoming van een kort geding – nog één maal de gelegenheid gegeven om de huurovereenkomst op te zeggen, te weten vóór 11 april 2014, 12:00 uur.
Bij brief van 8 april 2014 heeft mr. Seijbel [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] onder meer bericht dat zij de woning in strijd met de wet en de huurovereenkomst bewonen en dat – indien de huurovereenkomst niet vóór 11 april 2014 opgezegd zal zijn door de vader en de moeder – De Woonmensen een kort geding zal starten waarin zij ontruiming van de woning zal vorderen. De Woonmensen heeft aangekondigd [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ook in dat kortgeding te betrekken, tenzij zij aantonen dat zij niet meer in de woning wonen en daar daarin ook niet meer zullen terugkeren.
2.13.
In een op 10 april 2014 door de wijkagent opgemaakt rapport is onder meer het volgende opgenomen:
“Gedurende lange tijd zijn er bij de politie, (…) diverse klachten binnengekomen betreffende(… de woning, vzr)
. Deze klachten worden veroorzaakt door de bewoners van dit perceel.
(…)
Mij (…) is ambtshalve bekend dat(…[gedaagde sub 3], vzr)
veelvuldig (hard)drugs gebruikt. Meerdere keren is het(…mij, vzr)
voorgekomen dat(… [gedaagde sub 3], vzr)
niet aanspreekbaar bleek. Hij bleek niet in staat om te kunnen reageren op eenvoudige vragen. Dikwijls kwam hij agressief over, door zijn stem te verheffen en een defensieve houding aan te namen.
Mij, (…) is ambtshalve bekend dat(… [gedaagde sub 3], vzr)
ten gevolge van het plegen van meerdere strafbare feiten in combinatie met zijn geestestoestand en drugsgebruik, gedurende de periode 2011-2013 behandeld is geweest in een TBS kliniek.
In gesprekken met buurtbewoners is duidelijk geworden dat de situatie erg veel impact heeft en ten kosten gaat van het woongenot.
(…)
De afgelopen jaren zijn er geregeld relevante politiecontacten geweest vanaf(… de woning, vzr)
. Deze waren variërend van aard. Zo waren er meldingen van:(… opsomming van diverse vormen van overlast, vzr)
Het is mij (…) opgevallen dat de ouders(… de vader en de moeder, vzr)
al geruime tijd niet meer in de woning aanwezig zijn. In de periode 2008-2011 heb ik de mensen nog wel eens gesproken over allerhande zaken, nadien zijn ze uit mijn blikveld verdwenen en heb ik ze niet meer in of nabij de woning (…) gezien. Er gingen steeds meer geluiden dat zij verhuisd zouden zijn naar Marokko. Geen van de kinderen(…heeft, vzr)
dat ooit in mijn richting bevestigd.”
2.14.
De vader en de moeder hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de huurovereenkomst op te zeggen voor 11 april 2014, 12:00 uur. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben tot het moment van de mondelinge behandeling niet gereageerd op de brief van De Woonmensen van 8 april 2014.

3.Het geschil

3.1.
De Woonmensen vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. de vader, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] te veroordelen de woning met toebehoren gelegen aan [adres te plaats], [gemeente], met al het hunne en de hunnen te ontruimen, te verlaten en ontruimd te laten en zonder schade en onder afgifte van alle sleutels ter vrije beschikking van eiseres te stellen, zulks binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen zodanige termijn als de voorzieningenrechter zal vermenen te behoren, met machtiging van De Woonmensen om bij gebreke daarvan de met de gedwongen ontruiming gemoeide kosten op de vader, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zat zijn bevrijd, te verhalen;
II. De Woonmensen jegens moeder niet ontvankelijk te verklaren (op grond van het vermelde bij randnummer 19 van de dagvaarding);
III. de vader, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan De Woonmensen te betalen de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdrage in de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van de publicatie in de krant ex artikel 54 lid 2 BW, alsmede een post voor nasalaris;
Subsidiair:
I. gedaagden te veroordelen de woning met toebehoren gelegen aan [adres te plaats], [gemeente], met al het hunne en de hunnen te ontruimen, te verlaten en ontruimd te laten en zonder schade en onder afgifte van alle sleutels ter vrije beschikking van eiseres te stelten, zulks binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen zodanige termijn als de Voorzieningenrechter zal vermenen te behoren, met machtiging van De Woonmensen om bij gebreke daarvan de met de gedwongen ontruiming gemoeide kosten op gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te verhalen;
II. gedaagden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om aan eiseres te betalen de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdrage
in de proceskosten, daaronder begrepen de kosten van de publicatie in de krant ex artikel 54 lid 2 BW, alsmede een post voor nasalaris.
3.2.
De Woonmensen legt samengevat aan haar vorderingen ten grondslag dat uit de overgelegde stukken en het tv-programma voldoende gebleken is dat de vader en de moeder de woning niet meer als hun hoofdverblijf hebben. De Woonmensen vordert ontruiming van de woning jegens de vader op grond van de omstandigheid dat hij gelet op onder meer de artikelen 5.1 en 5.5 van de huurovereenkomst en 7:213 BW wanprestatie pleegt waardoor sprake is van een tekortkoming die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De Woonmensen stelt primair dat de moeder geen (mede)huurder meer is van de woning omdat zij niet meer haar hoofdverblijf in de woning heeft. Subsidiair, voor het geval aangenomen wordt dat zij nog wel huurder van de woning is, stelt De Woonmensen dat de moeder (net als de vader) wanprestatie pleegt.
Voor zover sprake is van onderhuur door [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], dienen zij de woning te ontruimen op grond van artikel 7: 269, tweede lid, onder c, BW. Het in gebruik nemen van de woning door [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] frustreert het distributiestelsel dat De Woonmensen als sociale verhuurder hanteert. De Woonmensen stelt op grond daarvan, en om verdere overlast te voorkomen, een spoedeisend belang bij ontruiming van de woning te hebben.
3.3.
De vader, de moeder en [gedaagde sub 4] voeren ten verwere aan dat geen sprake is van wanprestatie aan de zijde van de vader en/of de moeder. Zij betwisten dat de vader en/of de moeder de woning niet langer als hoofdverblijf hebben of dat sprake zou zijn van onderhuur en/of van het verboden in gebruik geven van de woning aan derden. Zij stellen dat de vader en de moeder een huis in Marokko hebben waar zij tijdens vakanties verblijven. De moeder heeft een eigen internetbedrijfje waardoor zij aan Nederland gebonden is maar overdag niet thuis is. [gedaagde sub 3] woont bij de vader, de moeder en [gedaagde sub 4] omdat hij psychische problemen heeft en momenteel geen hulp van instanties krijgt. [gedaagde sub 4] staat ingeschreven als woningzoekende maar heeft last van de lange wachtlijsten. De moeder is als echtgenote medehuurder en blijft dat ook nu zij en de vader nog steeds in de woning wonen. Ter onderbouwing stellen zij op het adres van de woning te zijn ingeschreven en hebben zij een kopie van het paspoort van de moeder overgelegd met stempels waaruit is op te maken hoe vaak zij in Nederland is. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zijn geboren en getogen in de woning en maken deel uit van het gezin. Van verboden onderhuur of het in gebruik geven aan derden is dan ook geen sprake, aldus de vader en de moeder. Evenmin is sprake van overlast die ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. Ten slotte betwisten de vader en de moeder dat De Woonmensen een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Omdat zij zich realiseren dat een verhuizing wellicht toch noodzakelijk zal zijn, is ter zitting namens de vader en de moeder voorgesteld dat De Woonmensen gedaagden andere passende woonruimte aanbiedt.
[gedaagde sub 4] heeft ter zitting nog benadrukt dat hij geen overlast veroorzaakt en dat hij het heel onrechtvaardig zou vinden als hij uit de woning moet waar hij is geboren en is opgegroeid.

4.De beoordeling

4.1.
Bij dagvaarding zijn de bij wet voorgeschreven fomaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde sub 3] verstek zal worden verleend.
4.2.
Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een tekortkoming aan de zijde van huurder die een ontruiming van de woning rechtvaardigt. Bij toewijzing van een vordering tot een zeer ingrijpende maatregel als ontruiming op grond van een beweerdelijke tekortkoming in de huurovereenkomst in kort geding dient terughoudendheid te worden betracht, gelet op de waarborgen waarmee de wet de rechten van huurders van woonruimte omkleedt. In het kader van een kort geding is geen plaats voor een diepgaand onderzoek naar de bestreden feiten. Voor toewijzing van een dergelijke vordering zal dan ook slechts plaats zijn indien deze vooruit loopt op een vonnis in een bodemprocedure waarbij met grote mate van waarschijnlijkheid eveneens de ontruiming zal worden bevolen, terwijl bovendien sprake moet zijn van een zodanig ernstige tekortkoming en van een zodanig spoedeisend belang dat de beslissing in de bodemzaak niet kan worden afgewacht.
4.3.
Partijen zijn ten eerste verdeeld over de vraag of de vader zijn hoofdverblijf nog in de woning heeft. De Woonmensen stelt dat de vader zijn hoofdverblijf niet meer in de woning heeft maar dat hij in Marokko woont. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft De Woonmensen onder meer verwezen naar verklaringen van verscheidene omwonenden, het in 2.4 genoemde televisieprogramma en de rapportage van de wijkagent. De vader en de moeder hebben de stelling van De Woonmensen betwist en gesteld dat de vader nog wel zijn hoofdverblijf in de woning heeft en slechts voor vakanties in Marokko verblijft.
De hoeveelheid, de aard en de consistentie van het door De Woonmensen aangedragen bewijs maakt dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vader de woning niet meer als hoofdverblijf heeft. De (vrijwel) blote betwisting van de vader en de moeder is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De niet door documenten onderbouwde stellingen ter zitting dat de vader nog op het adres van de woning staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, in Nederland is verzekerd tegen ziektekosten en een arts in Nederland heeft, kunnen tegen de achtergrond van het bewijsmateriaal van De Woonmensen immers niet tot de conclusie leiden dat de vader zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Het ter zitting namens de vader en de moeder ingenomen standpunt dat het in 2.4 genoemde televisieprogramma slechts verklaringen van dochter [naam 2] bevat, wordt niet gevolgd. Naast dochter [naam 2] heeft de vader ook zelf vragen beantwoord in het televisieprogramma en onder meer ondubbelzinnig verklaard dat hij helemaal niet meer in Nederland komt, behalve wanneer er een kleinkind van hem wordt geboren. Dat de vader niet meer in de woning verblijft maar naar Marokko is vertrokken, wordt bovendien bevestigd door het feit dat de vader sinds de start van het onderzoek door De Woonmensen begin 2014 niet meer in de woning is gesignaleerd bij het huisbezoek, evenmin op afspraken is verschenen waarvoor hij door De Woonmensen was uitgenodigd en ook niet ter zitting is verschenen. De voorzieningenrechter concludeert dan ook dat voorshands aannemelijk is dat de man al langere tijd in Marokko is en niet zijn hoofdverblijf in de woning heeft.
4.4.
Partijen zijn eveneens verdeeld over de vraag of de moeder als (mede)huurster is aan te merken. Op grond van artikel 7:266, eerste lid, BW is de echtgenoot van een huurder van rechtswege medehuurder, zolang de woonruimte de echtgenoot tot hoofdverblijf strekt. Uit deze bepaling en uit artikel 18.5 van de huurovereenkomst vloeit voort dat medehuurderschap verloren gaat wanneer de medehuurder niet langer zijn hoofdverblijf in de woning heeft. Voor de beantwoording van de vraag of de moeder (mede)huurster is, dient derhalve te worden beoordeeld of zij nog steeds haar hoofdverblijf in de woning heeft.
De Woonmensen stelt zich op het standpunt dat de moeder – net als de vader – niet meer haar hoofdverblijf in de woning heeft en dat zij daardoor niet langer als (mede)huurder is aan te merken. Voor de onderbouwing van dit standpunt verwijst De Woonmensen ook ten aan zien van de moeder naar de verklaringen van omwonenden, de rapportage van de wijkagent en de omstandigheid dat de moeder niet in de woning aanwezig was bij het huisbezoek en evenmin op afspraken is verschenen waarvoor zij door De Woonmensen was uitgenodigd. De moeder heeft ter zitting gesteld dat zij haar hoofdverblijf nog wel in de woning heeft.
Net als voor de man geldt voor de vrouw dat zij haar stelling onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ter onderbouwing heeft zij een kopie van haar paspoort overgelegd met stempels waaruit kan worden afgeleid hoe vaak zij naar Nederland reist. Daaruit is evenwel niet op te maken dat zij gedurende haar verblijf in Nederland daadwerkelijk in de woning verblijft. Haar stelling dat zij in Nederland actief is met een internetbedrijfje, heeft De Woonmensen betwist met de opmerking dat haar daarvan niets is gebleken bij raadpleging van de Kamer van Koophandel, waarna zij haar stelling niet heeft onderbouwd. De voorzieningenrechter acht voorshands dan ook aannemelijk dat de vrouw haar hoofdverblijf niet meer in de woning heeft. Daaruit vloeit voort dat zij niet langer als (mede)huurster van de woning is aan te merken en alleen de vader nog als huurder van de woning is te beschouwen.
4.5.
Nu aannemelijk is dat de vader niet meer zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft, handelt hij in strijd met artikel 7:213 BW en het bepaalde in artikel 5.1 van de huurovereenkomst. Beoordeeld dient te worden of deze handelswijze van de vader is aan te merken als een tekortkoming die De Woonmensen de bevoegdheid geeft om de huurovereenkomst te ontbinden. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat aannemelijk is dat de vader al een aantal jaren in Marokko woont en slechts sporadisch naar Nederland komt, dat hij de woning aan zijn kinderen heeft achtergelaten terwijl hij daarvoor geen toestemming van De Woonmensen had gevraagd en wist of kon weten dat De Woonmensen in het kader van het distributiestelsel in de sociale sector groot belang had bij het ter beschikking krijgen van de woning. Onder deze omstandigheden is het niet meer hebben van het hoofdverblijf in het gehuurde een dusdanige tekortkoming dat te verwachten is dat in een eventuele bodemprocedure een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst met ontruiming van de woning zal worden toegewezen.
4.6.
Ontbinding van de huurovereenkomst heeft tot gevolg dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ook geen titel meer hebben op grond waarvan zij in de woning kunnen verblijven. Overigens is ter zitting namens de vader en de moeder uitdrukkelijk gesteld dat van onderhuur aan [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] geen sprake is. Door zonder titel in de woning te verblijven, handelen [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] onrechtmatig jegens De Woonmensen. Een afweging van de wederzijdse belangen van De Woonmensen enerzijds en die van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] anderzijds valt niet uit in het voordeel van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat De Woonmensen gedaagden diverse keren in de gelegenheid heeft gesteld om – in combinatie met vrijwillige huuropzegging door de vader – samen met haar te zoeken naar alternatieve oplossingen voor [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] maar dat gedaagden daarop niets van zich hebben laten horen. Dit heeft tot gevolg dat van De Woonmensen thans niet verlangd kan worden dat zij nu nog alternatieve oplossingen aandraagt, het verblijf van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] in de woning nog langer toestaat of zou moeten ingaan op het ter zitting gedane voorstel om andere passende woonruimte aan te bieden. De taak van De Woonmensen om te komen tot een eerlijke verdeling van woningen in de sociale sector en het tekort aan sociale huurwoningen brengen bovendien met zich dat De Woonmensen een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft.
4.7.
Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar is tegen de vader, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]. Nu aannemelijk is dat de moeder niet meer haar hoofdverblijf in de woning heeft en geen (mede)huurster is, is de vordering tot ontruiming jegens haar niet toewijsbaar. De Woonmensen zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen jegens de moeder. Overigens vloeit uit de toewijzing van de vordering jegens de vader, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] voort dat de moeder de woning dient te verlaten voor zover zij thans (tijdelijk) in de woning is.
4.8.
De man, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Woonmensen worden begroot op:
- dagvaarding € 101,69
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat 816,00
- advertentiekosten p.m.
Totaal € 1.525,69, te vermeerderen met advertentiekosten
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen [gedaagde sub 3];
5.2.
verklaart De Woonmensen niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens de moeder;
5.3.
veroordeelt de vader, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] om binnen 4 (vier) weken na betekening van dit vonnis de woning aan [adres te plaats] met al het hunne en de hunnen te ontruimen, te verlaten en ontruimd te laten en zonder schade en onder afgifte van alle sleutels ter vrije beschikking van De Woonmensen te stellen, met machtiging van De Woonmensen om bij gebreke daarvan de met de gedwongen ontruiming gemoeide kosten op de vader, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, te verhalen;
5.4.
veroordeelt de vader, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van De Woonmensen tot op heden begroot op € 1.525,69, te vermeerderen met advertentiekosten;
5.5.
veroordeelt de vader, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de vader, [gedaagde sub 3] en/of [gedaagde sub 4] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft of hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2014.
jo/vr