ECLI:NL:RBGEL:2014:3501

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
ARN/2014/22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 mei 2014 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.J.E. Hendriks, was gericht tegen de rechter die als politierechter optrad in de strafzaak tegen verzoeker. De wrakingsgronden waren onder andere gebaseerd op de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen en de wijze waarop verzoeker en zijn raadsman tijdens de zitting werden behandeld.

De rechtbank overwoog dat de juistheid van de beslissing van de rechter om het verzoek om getuigen te horen af te wijzen, niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld. Dit kan alleen door een rechtsmiddel, zoals hoger beroep. Verzoeker heeft geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheid dat verzoeker meende dat de rechter het onjuiste criterium had toegepast, onvoldoende was voor een wrakingsverzoek.

Daarnaast werd opgemerkt dat klachten over de bejegening van verzoeker en zijn raadsman niet onder de wrakingsprocedure vallen. De rechtbank benadrukte dat de rechter de regie op zitting heeft en dat verzoeker geen feiten heeft aangedragen die zouden wijzen op partijdigheid. De rechtbank besloot dat het verzoek tot wraking afgewezen moest worden, omdat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was.

De beschikking werd openbaar uitgesproken en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
ARN/2014/22
Beschikking van 28 mei 2014
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. W.J.E. Hendriks te Amsterdam,
tegen
[rechter], in zijn hoedanigheid van rechter

1.De procedure

1.1.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 28 april 2014 is het wrakingsverzoek mondeling gedaan, waarbij de gronden voor de wraking zijn vermeld.
1.2.
Bij mail, ingekomen op 5 mei 2014, heeft de rechter aangegeven niet in de wraking te berusten en stelt hij zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen.
1.3
De zitting van de wrakingskamer heeft op 20 mei 2014 plaatsgevonden. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.J.E. Hendriks te Amsterdam, is ter zitting verschenen. De rechter is met kennisgeving niet ter zitting verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als politierechter in de strafzaak tegen verzoeker met parketnummer 05/721747-12.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal zijn brief van 6 mei 2014 en zijn toelichting tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek – kort weergegeven – het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoeker is van oordeel dat de rechter, hoewel hij formeel het juiste criterium (redelijk verdedigingsbelang) heeft genoemd, het verzoek om getuigen te horen op onjuiste gronden heeft afgewezen. Als gevolg hiervan heeft de rechter feitelijk het onjuiste criterium toegepast, te weten het noodzakelijkheidscriterium.
Verder is de wijze waarop verzoeker en zijn raadsman zijn behandeld op zitting, niet correct verlopen. De rechter heeft op het moment dat de raadsman vroeg om een schorsing zodat hij met verzoeker kon overleggen, dit verzoek niet direct toegestaan, maar eerst aan verzoeker gevraagd of hij mee wilde werken aan een psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek.
En tenslotte heeft de rechter geweigerd om deze tweede wrakingsgrond op te nemen in het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, omdat de raadsman deze grond niet meteen na het noemen van de eerste wrakingsgrond aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd.
2.3
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna, zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 512 en 513 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van de eerste wrakingsgrond: Deze grond is in wezen gericht tegen de beslissing van de rechter om het verzoek tot horen van getuigen af te wijzen. De juistheid van de beslissing kan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) tegen de beslissing aan te wenden. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de rechter bij het geven van deze beslissing vooringenomen was jegens verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker verder niet aangevoerd. De omstandigheid dat in de visie van verzoeker de rechter bij het geven van deze beslissing feitelijk het onjuiste criterium heeft toegepast, is hiertoe onvoldoende.
3.3
Voor zover met de klacht van verzoeker over de reactie van de rechter op het verzoek van de raadsman om een korte onderbreking voor overleg met zijn cliënt is bedoeld als een klacht over de bejegening, overweegt de rechtbank dat voor dergelijke klachten de wrakingsprocedure niet is bedoeld. De rechtbank overweegt verder dat de rechter gaat over de regie op zitting. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de wijze waarop de rechter aan deze taak invulling heeft gegeven, partijdigheid van de rechter tegen verzoeker besloten ligt of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, heeft verzoeker verder niet aangevoerd. Ook indien juist is dat de rechter heeft geweigerd deze tweede wrakingsgrond in het proces-verbaal op te nemen, is dit onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid. Op grond van artikel 513 Sv moeten alle feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag worden gelegd tegelijk worden voorgedragen. Nu de rechtbank heeft besloten deze grond wel mee te nemen in haar beoordeling is verzoeker door deze weigering ook niet in zijn belangen geschaad.
3.4
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tot wraking afgewezen dient te worden.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. M.C.G.J. van Well (voorzitter), C. Kleinrensink en G.H.W. Bodt in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Rikken en in openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.