ECLI:NL:RBGEL:2014:3397

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
05/760201-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een militair in een zaak van poging zware mishandeling en mishandeling van zijn vrouw en haar kinderen

In de zaak voor de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, is op 26 mei 2014 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, een militair, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn echtgenote en haar kinderen. De tenlastelegging omvatte meerdere incidenten van mishandeling die zich zouden hebben voorgedaan tussen 1 juli 2011 en 14 juli 2013. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten en eiste een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. De verdediging pleitte voor vrijspraak.

Tijdens de zitting op 12 mei 2014 zijn zowel de verdachte als zijn raadslieden aanwezig geweest. De militaire kamer heeft de verklaringen van de aangeefster, de verdachte en getuigen zorgvuldig gewogen. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar tijdens een ruzie bij de keel had gepakt en haar had proberen te wurgen. De verdachte ontkende deze beschuldigingen en stelde dat hij zich had verdedigd tegen de aangeefster die hem aanviel.

De militaire kamer concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar stonden en dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen wettig en overtuigend te bewijzen. De kamer oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende steun boden voor de beschuldigingen. Gezien het gebrek aan overtuigend bewijs sprak de militaire kamer de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en hefte het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/760201-13
Datum zitting : 12 mei 2014
Datum uitspraak : 26 mei 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de
meervoudigemilitaire kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres 1]
plaats : [woonplaats],
raadslieden : mr. G.G.J. Knoops en mr. M. 't Sas, advocaten te Amsterdam.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juli 2013 te Petten, gemeente Schagen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn echtgenote, althans een persoon, genaamd[slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht (met beide handen) de keel en/of de hals van die [slachtoffer 1] heeft vastgegrepen en/of vastgepakt en/of vastgehouden en/of de keel met kracht heeft dichtgeknepen/toegeknepen
en/of heeft dichtgeknepen/toegeknepen gehouden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 juli 2013 te Petten, gemeente Schagen, althans in Nederland, opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, althans een persoon, te weten[slachtoffer 1], met kracht met beide handen bij de keel en/of de hals heeft vastgegrepen en/of vastgepakt en/of vastgehouden en/of de keel van die [slachtoffer 1] met kracht heeft dichtgeknepen/toegeknepen en/of (met kracht) de
armen van genoemde [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of vastgehouden en de armen van die [slachtoffer 1] achter haar rug heeft gedrukt en/of geduwd, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 14 juli 2013 te Petten, gemeente Schagen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend zijn echtgenote, althans een persoon, te weten[slachtoffer 1], (met kracht) op bed heeft gegooid en/of geduwd en/of (met vol gewicht) met een/beide knie(ën) op de schouder(s) van die [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of die [slachtoffer 1] op de grond heeft gegooid en/of geduwd en/of bij de nek en/of hals heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of die hals en/of nek van die [slachtoffer 1] heeft verdraaid en/of gedraaid, en/of voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) bij haar arm(en) heeft vastgepakt/vastgegrepen waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2011 tot en met 14 juli 2013 te Petten en/of Schagen, gemeente Schagen, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], zijnde het/de kind(eren) van zijn echtgenote[slachtoffer 1], welk(e) kind(eren) hij, verdachte, verzorgde of opvoedde als behorende tot zijn gezin, heeft mishandeld door toen aldaar (telkens) die [slachtoffer 2] bij de keel/hals vast te pakken/grijpen en/of (met kracht) in de keel/hals te knijpen en/of door toen aldaar voornoemde [slachtoffer 3] (met kracht) bij de arm(en) te pakken/grijpen en/of (met kracht) bij de nek te pakken/grijpen, waardoor deze letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 12 mei 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. G.G.J. Knoops en mr. M. ’t Sas, advocaten te Amsterdam.
De officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadslieden hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3.De beslissing inzake het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Naar de mening van de officier van justitie kan het onder 1 primair tenlastegelegde worden bewezen, nu de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en door de hals dicht te knijpen een zuurstofgebrek en, daarmee samenhangend, een hersenbeschadiging kan ontstaan. Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde is de officier van justitie van mening dat de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen en de feiten bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met[slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [betrokkene] en een huisverbod met betrekking tot het adres [adres 2] onder aantekening dat verdachte eenmalig in de gelegenheid wordt gesteld om onder begeleiding van de Koninklijke Marechaussee persoonlijke eigendommen uit de woning te halen. Voorts dient het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis te worden opgeheven.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten.
Beoordeling door de militaire kamer
Ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde:
Aangeefster[slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) heeft verklaard dat verdachte tijdens een ruzie twee handen om haar nek heeft gedaan en vervolgens haar keel met kracht heeft dichtgeknepen. Zij heeft hem toen gebeten om los te kunnen komen.
Verdachte heeft verklaard dat hij werd aangevallen door aangeefster. Zij heeft hem geslagen en in zijn arm gebeten. Hij heeft vanwege deze aanval een verdedigende houding aangenomen, waarbij hij aangeefster bij haar linkerarm heeft vastgepakt en haar vervolgens op afstand heeft gehouden door zijn hand ongeveer bij de overgang van schouder en hals - ter hoogte van het sleutelbeen - te plaatsen, waarbij hij mogelijk haar keel heeft geraakt. Er was, aldus verdachte, kracht voor nodig was om aangeefster te bedwingen, maar hij heeft haar niet in haar keel geknepen.
De militaire kamer stelt vast dat de verklaringen van aangeefster en verdachte lijnrecht tegenover elkaar staan. Bij beiden is letsel geconstateerd, te weten bij verdachte een bijtwond in de buitenzijde van de onderarm en bij aangeefster, een blauwe plek aan de onderarm en afdrukken en strepen aan één kant van de hals. Dit letsel past echter in beide scenario’s en geeft onvoldoende informatie over welke scenario het meest waarschijnlijk is, waarbij moet worden aangetekend dat de plek van de bijtwond bij verdachte niet voor de hand ligt als dit tijdens een verwurgingspoging zou zijn gebeurd.
Ook de verklaring van getuige [getuige] - dat aangeefster kort na het incident emotioneel en angstig was - schept onvoldoende duidelijkheid, terwijl er ook overigens geen bewijsmiddelen zijn die de doorslag zouden kunnen geven.
De militaire kamer acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gepoogd zijn echtgenote zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, of heeft mishandeld. Gelet daarop zal de militaire kamer verdachte vrijspreken van zowel het onder 1 primair als onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
Dit feit ziet met name op twee incidenten.
Over het eerste incident, dat zich halverwege 2011 (militaire kamer: aangeefster heeft verklaard over een eerste incident eind juli 2011) zou hebben voorgedaan heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar beetpakte en haar op haar rug op bed smeet. Vervolgens ging verdachte met zijn volle gewicht op haar zitten, met zijn knieën op haar schouders. Aangeefster heeft verklaard dat zij daardoor bont en blauw was.
[slachtoffer 2] heeft over dit incident verklaard dat er een verbale ruzie was en hij gestommel hoorde, waarna zijn moeder, aangeefster, rennend en huilend naar zijn kamer kwam. Hij zag dat aangeefster rood in haar gezicht was en dat ook haar nek rood was met striemen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat aangeefster aan hem vertelde dat verdachte op haar bovenlijf was gaan zitten en had geprobeerd haar te wurgen. De militaire kamer stelt vast dat de [slachtoffer 2] heeft verklaard over dat aangeefster hem zou hebben verteld over een wurgpoging, terwijl aangeefster daar niet over heeft verklaard.
Ten aanzien van een tweede incident (omstreeks kerstmis 2011) heeft aangeefster verklaard dat zij op de grond is geduwd door verdachte en verdachte haar daar bij de nek heeft gepakt en haar nek heeft verdraaid. [slachtoffer 2] zou hierbij aanwezig zijn geweest.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat, terwijl aangeefster op de vloer lag, verdachte aanstalten maakte om boven op aangeefster te gaan zitten. Zijn handen gingen in de richting van aangeefster. [slachtoffer 2] heeft zijn handen op de schouders van verdachte gelegd om hem weg te duwen. Als [slachtoffer 2] niet had ingegrepen had verdachte, aldus [slachtoffer 2], aangeefster bij de keel gepakt.
Uit deze verklaring concludeert de militaire kamer dat [slachtoffer 2] heeft ingegrepen voordat verdachte op aangeefster ging zitten en bij de keel zou hebben gepakt.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij na de operatie van aangeefster (aangeefster heeft verklaard dat zij in mei 2012 is geopereerd aan borstkanker) heeft gezien dat verdachte aangeefster op de grond duwde en haar broer [slachtoffer 2] verdachte op afstand hield. De militaire kamer sluit niet uit dat [slachtoffer 3] heeft verklaard over het tweede incident waarover aangeefster heeft verklaard, hoewel dit incident zich volgens aangeefster omstreeks kerstmis 2011 heeft voorgedaan. Betreft het echter toch een ander incident, dan stelt de militaire kamer vast dat daarover door aangeefster niet is verklaard terwijl van een dergelijk incident ook niet blijkt uit andere bewijsmiddelen.
Aangeefster en de getuigen hebben op essentiële punten anders verklaard over wat zich bij de twee beschreven incidenten zou hebben voorgedaan. Waar bij het eerste incident [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij van zijn moeder hoorde over een verwurgingspoging, terwijl aangeefster daar zelf niet over heeft verklaard, heeft aangeefster verklaard dat zij bij het tweede incident bij de nek zou zijn gepakt, terwijl [slachtoffer 2] - en mogelijk ook [slachtoffer 3] - daarover heeft verklaard dat [slachtoffer 2] dit nog heeft weten te voorkomen. Verdachte zelf heeft ontkend dat hij aangeefster bij een van deze gelegenheden bij de keel zou hebben gepakt of anderszins zou hebben mishandeld. Nu andere bewijsmiddelen ontbreken acht de militaire kamer niet wettig en overtuigend bewezen dat het onder 2 tenlastegelegde zich daadwerkelijk heeft voorgedaan en zal zij de verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
Het feit met betrekking tot [slachtoffer 3]
heeft verklaard dat verdachte haar hard bij haar arm heeft gepakt waardoor bij haar blauwe plekken zijn ontstaan. Zij denkt dat dit is gebeurd toen zij naar boven wilde gaan. Voorts heeft [slachtoffer 3] verklaard dat verdachte – in aanwezigheid van aangeefster [slachtoffer 1] (hierna wederom: aangeefster) – haar bij de nek heeft vastgepakt met de toevoeging dat ze naar boven moest gaan, waarbij het knijpen een hevige pijn bij haar heeft veroorzaakt Verdachte heeft verklaard dat hij niet uitsluit dat hij [slachtoffer 3] bij haar arm heeft vastgepakt, maar dit dan op een manier van “kom op dame naar boven” dan wel in een opvoedkundige zin zou hebben plaatsgevonden. Hoewel verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij zeker weet dat hij [slachtoffer 3] nooit bij de nek heeft gepakt, heeft verdachte dit ter terechtzitting – uit opvoedkundig sturend oogpunt – niet uitgesloten. Het feit dat [slachtoffer 3] hierbij blauwe plekken heeft opgelopen en dat zij daar pijn van heeft ondervonden blijkt niet uit andere bewijsmiddelen. Zo heeft aangeefster[slachtoffer 1], naar aanleiding van het incident waarbij [slachtoffer 3] in de nek zou zijn gepakt door verdachte, verklaard dat zij niet weet of [slachtoffer 3] toen pijn had.
Het enkel vastpakken bij de arm of nek levert naar het oordeel van de militaire kamer niet zonder meer mishandeling op. Nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat sprake is van omstandigheden die niet uit opvoedkundig oogpunt kunnen worden verantwoord, zal de militaire kamer verdachte van de tenlastegelegde mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 3] vrijspreken.
Het feit met betrekking tot [slachtoffer 2]
heeft verklaard dat verdachte hem tweemaal bij zijn keel heeft gepakt. De eerste maal was toen hij en verdachte alleen thuis waren en [slachtoffer 2] op de bank een boterham at. Naast de verklaring van [slachtoffer 2] heeft alleen aangeefster verklaard over dit incident. Aangeefster is echter niet zelf getuige geweest van het incident, maar heeft daarvan aangifte gedaan naar aanleiding van de verklaring van [slachtoffer 2]. Het tweede incident zou zich hebben voorgedaan in Schagen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte hem bij zijn keel heeft gegrepen en dat zowel aangeefster als [slachtoffer 3] daarvan getuige zijn geweest. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat verdachte op [slachtoffer 2] toeliep en borst tegen borst ging staan. Ander geweld heeft zij niet gezien. Anders dan in haar aangifte heeft aangeefster niet verklaard over het incident in Schagen. Gelet op de omstandigheid dat de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] niet overeenstemmen en de verklaring van [slachtoffer 2] ook onvoldoende wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen, acht de militaire kamer niet wettig bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld. Gelet op het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat verdachte van de mishandeling van [slachtoffer 2] dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
De militaire kamer acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 (primair en subsidiair), 2 en 3 tenlastegelegde feiten.

4.De beslissing

De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten.
Heft ophet, geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Aldus gewezen door:
mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen (rechter) en kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen (militair lid), in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 mei 2014.