In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging van zijn ex-vrouw. De feiten vonden plaats op 11 augustus 2013 in Nijmegen, waar een conflict tussen de verdachte en zijn ex-echtgenote, [slachtoffer], escaleerde. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zowel mishandeling als bedreiging, maar de verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer. Tijdens de zitting op 14 mei 2014 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. S van Oers, en de officier van justitie, mr. M. Brunsveld, presenteerde het bewijs tegen de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er tijdens het conflict wederzijdse geweldsuitingen waren. De verdachte heeft toegegeven [slachtoffer] te hebben geslagen, maar betwistte de bedreiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging, omdat de verklaringen van de aangever en getuigen niet overtuigend waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de bedreiging, maar oordeelde dat de mishandeling wel bewezen kon worden, gezien de verklaringen en het bewijs van camerabeelden.
Bij de beoordeling van de noodweerclaim kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij werd aangevallen door [slachtoffer], die hem met een mes bedreigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in redelijkheid had kunnen en mogen reageren op deze aanval. Gezien de omstandigheden van de zaak, waaronder de dreiging van geweld door [slachtoffer], werd het beroep op noodweer gehonoreerd. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat hij niet strafbaar was in deze context. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden in geweldsdelicten, vooral wanneer noodweer wordt ingeroepen.