ECLI:NL:RBGEL:2014:3338

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
05/740004-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en wapenbezit met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

Op 22 mei 2014 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 28 januari 2014 in Ewijk, gemeente Beuningen, een vuurwapen heeft gebruikt om op een persoon, aangeduid als [slachtoffer], te schieten. De verdachte heeft verklaard dat hij op de benen van [slachtoffer] heeft geschoten, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot moord en doodslag, maar achtte het bewezen dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] door hem in het been te schieten. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [slachtoffer] voor de geleden schade, inclusief immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat ook strafbaar is onder de Wet wapens en munitie. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij de rechtbank de verklaringen van zowel de verdachte als de benadeelde partij heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/740004-14
Datum zitting : 08 mei 2014
Datum uitspraak : 22 mei 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
raadsman : mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, in elk geval
in de gemeente Beuningen althans in Nederland, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, althans na een(kort) tevoren besluit met een vuurwapen naar de
woning van die [slachtoffer] is gegaan en/of (nadat die [slachtoffer] de deur van zijn woning
had geopend en/of) terwijl die [slachtoffer] in de deuropening stond met dat
vuurwapen (van betrekkelijk korte afstand) meerdere, althans een aantal
kogels/projectielen heeft afgevuurd in de richting van en/of op het lichaam
van die [slachtoffer] waarna die [slachtoffer] door een aantal van die kogels/projectielen in
het lichaam/een lichaamsdeel (een been) werd geraakt, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, in elk geval
in de gemeente Beuningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet met een vuurwapen naar de woning van die [slachtoffer] is
gegaan en/of (nadat die [slachtoffer] de deur van zijn woning had geopend en/of
terwijl die [slachtoffer] in de deuropening stond) met dat vuurwapen (van
betrekkelijk korte afstand) meerdere, althans een aantal kogels/projectielen
heeft afgevuurd in de richting van en/of op het lichaam van die [slachtoffer] en/of
waarna die [slachtoffer] door een aantal van die kogels/projectielen in het
lichaam/een lichaamsdeel (een been) werd geraakt, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, in elk
geval in de gemeente Beuningen, althans in Nederland, aan een persoon (te
weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel (een schotwond in het been/aangetast spierweefsel),
heeft toegebracht, door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans
na een (kort) tevoren genomen besluit, althans opzettelijk met een vuurwapen
een aantal kogels/projectielen af te vuren op/in de richting van het en/of op
(het lichaam van) [slachtoffer], waarna die [slachtoffer] door een aantal van die
kogels/projectielen in een been (een zogenaamd doorschot) werd geraakt;
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, in elk
geval in de gemeente Beuningen, althans in Nederland, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
althans na een (kort) te voren besluit, althans opzettelijk met een vuurwapen
bewapend naar de woning van die [slachtoffer] is gegaan en/of (vervolgens/terwijl
die [slachtoffer] in de deuropening stond) met dat vuurwapen een aantal
kogels/projectielen heeft afgevuurd op en/of in de richting van het lichaam
van die [slachtoffer], waarna een aantal kogels/projectielen die [slachtoffer] in een been
hebben geraakt (zogenaamd doorschot), terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meest, meest subsidiair
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, in elk geval
in de gemeente Beuninen, althans in Nederland, opzettelijk en met
voorbedachten rade heeft mishandeld, althans opzettelijk heeft mishandeld, een
persoon, [slachtoffer], door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg,
althans na een (kort) te voren genomen besluit, althans opzettelijk bewapend
met een vuurwapen naar de woning van die [slachtoffer] te gaan en/of (nadat die [slachtoffer]
de deur van diens woning had geopend en/of in de deuropening stond) met dat
vuurwapen een aantal kogels/projectielen heeft afgevuurd op en/of in de
richting van het lichaam van die [slachtoffer] waarna, die [slachtoffer] door een of meer
kogels/projectielen in het lichaam/een lichaamsdeel (been) is geraakt,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel ((een
(door)schotwond in het been/aangetast spierweefsel)), althans enig letstel
heeft bekomen;
2.
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, in elk geval
in de gemeente Beuningen en/of in de gemeente Nijmegen, een of meer wapens van
categorie III, te weten een pistool (merk Ruger/model P90 kaliber 45), en/of
munitie van categorie III, te weten 3, althans een aantal patronen(merk
PMC/Kaliber 45), voorhanden heeft gehad.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 8 mei 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.H.J. van Gaal, advocaat te Wijchen.
Namens de benadeelde partij, [slachtoffer], is ter terechtzitting verschenen mr. S.F. Nijhuis.
De officier van justitie, mr. S. Planting, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 28 januari 2014 te Ewijk in de gemeente Beuningen met een vuurwapen een kogel afgevuurd op [slachtoffer]. [slachtoffer] werd door die kogel in het rechter been geraakt en heeft daardoor een schotwond in het been – een doorschotwond – opgelopen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiaire feit, voor zover dit inhoudt zware mishandeling met voorbedachte raad. De officier van justitie is van mening dat [slachtoffer] als gevolg van het delict zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Zij wijst in dit verband op de verklaring van aangever [slachtoffer], de aanvullende medische bescheiden en de vordering van de benadeelde partij. Op grond van jurisprudentie kan het schieten in het been als zware mishandeling worden aangemerkt.
De officier van justitie is ook van mening dat er sprake is van voorbedachte raad. Zij stelt hiertoe dat zij de lezing van aangever [slachtoffer] volgt, inhoudende dat verdachte, nadat [slachtoffer] de voordeur open deed, meteen een schot loste. De verklaring van verdachte dat er eerst een woordenwisseling heeft plaatsgevonden, vindt volgens de officier van justitie geen steun in het dossier. Voorts heeft verdachte volgens de officier van justitie nagedacht over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad. Dat blijkt uit het feit dat verdachte de avond ervoor al naar de woning van aangever is geweest, dat hij de volgende ochtend vroeg opnieuw naar aangever gaat en dat hij gericht op de benen van [slachtoffer] heeft geschoten. Uit deze gang van zaken kan worden afgeleid dat verdachte deze handelingen heeft willen uitvoeren, en dat hij zich van tevoren rekenschap heeft gegeven van de mogelijke gevolgen ervan. Van contra-indicaties is niet gebleken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt allereerst dat zijn cliënt dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe, met verwijzing naar relevante jurisprudentie, bepleit dat er geen sprake was van voorbedachte raad. Voorts is de raadsman van mening dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op levensberoving.
De raadsman verzoekt de rechtbank tevens zijn cliënt vrij te spreken van het meer subsidiair tenlastegelegde. Hij is van mening dat het bij aangever [slachtoffer] geconstateerde letsel niet als zwaar lichamelijk letsel is te kwalificeren. Hij stelt daartoe dat [slachtoffer] na acht weken weer is gaan werken en dat ook uit de voorhanden zijnde stukken niet blijkt dat er geen uitzicht op volkomen genezing en/of voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van beroepsbezigheden aan de zijde van [slachtoffer] is.
Ten aanzien van het meest subsidiair tenlastegelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Allereerst dient de vraag zich aan, of verdachte - minst genomen voorwaardelijk - opzet had op de dood van [slachtoffer]. Primair is verdachte immers poging tot moord, dan wel doodslag ten laste gelegd. Verdachte heeft verklaard bewust op de benen van [slachtoffer] te hebben geschoten. Op de vraag van verbalisanten waarom hij juist op de benen heeft gericht, antwoordde verdachte: ‘Omdat het anders gevaarlijk is.’ Ook [slachtoffer] heeft verklaard dat hij ervan uit gaat dat verdachte bewust op zijn benen schoot. De rechtbank is van oordeel dat noch het dossier, noch hetgeen ter terechtzitting is besproken, voldoende aanknopingspunten biedt voor de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte op levensberoving van [slachtoffer]. De rechtbank zal verdachte vrij spreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
Door het handelen van verdachte heeft aangever [slachtoffer] letsel bekomen. Door de verdediging is bepleit dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel de afwezigheid van volledige genezing van het letsel van bijzonder gewicht kan zijn, vormt zij niet de enige grond om van zwaar lichamelijk letsel te kunnen spreken. Ook niet blijvend letsel kan, onder omstandigheden, de kwalificatie ‘zwaar lichamelijk letsel’ dragen. Het gewone spraakgebruik kan een maatstaf zijn voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel kan worden gesproken. Daarbij kan onder meer de langdurigheid van het herstel worden meegewogen.
Op dit moment, ruim drie maanden na het incident, is er nog geen medische eindtoestand bij [slachtoffer] bereikt. In zijn brief van 5 mei 2014 concludeert Dr. [arts], traumachirurg van het Radboud Universitair Medisch Centrum, dat op dat moment ten aanzien van prognoses omtrent het herstel van het been van [slachtoffer] moeilijk uitspraak is te doen. [3] De rechtbank neemt dat mee in haar beoordeling. Voorts houdt de rechtbank rekening met de aard van de verwonding. De door verdachte afgevuurde kogel is via de voorzijde het rechter been van [slachtoffer] in gegaan en heeft het been aan de achterzijde verlaten. Derhalve was er een in- en uitschotwond in het been zichtbaar. [4] [slachtoffer] heeft door de verwondingen gedurende weken het bed moeten houden en heeft niet kunnen werken. Hij ondervindt nog steeds hinder van de verwonding aan zijn been. Hij geeft zelf aan nog moeite te hebben met handelingen als traplopen. Ook heeft hij een antibioticakuur voorgeschreven gekregen, omdat de wond is gaan ontsteken. Zijn been is nog steeds erg gevoelig en bij lichamelijk onderzoek zag de wond er wat rood uit. [5] De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met het feit dat voor volledig herstel van het been van [slachtoffer] medisch ingrijpen noodzakelijk was. [slachtoffer] is op de dag van het incident aan zijn verwondingen geopereerd en is sindsdien meerdere keren voor controle teruggezien in het ziekenhuis. [6] Gelet op het bovenstaande, alles in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat naar het gewone spraakgebruik sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte heeft verklaard dat hij bewust gericht op de benen van [slachtoffer] heeft geschoten. Verdachte heeft het schot gelost, terwijl hij op korte afstand van [slachtoffer] stond. [7] De rechtbank is van oordeel dat verdachte door deze handeling minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Anders dan hetgeen door de officier daaromtrent is aangevoerd, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit met voorbedachte raad heeft begaan. De officier van justitie baseert haar standpunt op de lezing van aangever [slachtoffer], inhoudende dat er zonder enige interactie tussen verdachte en [slachtoffer] is geschoten door verdachte. De verklaring van [slachtoffer] alleen biedt echter onvoldoende grond voor dit oordeel. Het dossier biedt geen andere aanknopingspunten voor deze lezing van het gebeurde. Er is alleen de verklaring van verdachte zelf, die heel anders luidt dan die van aangever [slachtoffer]. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij heeft geschoten, omdat hij schrok van aangever, die met een kapmes zwaaide en dreigde op hem af te komen. Ook voor deze lezing van het gebeurde bevat het dossier geen andere aanknopingspunten. De conclusie is dat er sprake is van twee verklaringen die haaks op elkaar staan en die geen van beide worden gesteund door ander bewijsmateriaal.
De rechtbank ziet bovendien een contra-indicatie voor de aanwezigheid van voorbedachte raad, in het feit dat verdachte zich vrijwel direct, althans zeer kort na het incident, zelf heeft aangegeven bij de politie. Dit past bij zijn verklaring dat hij erg is geschrokken van wat er is gebeurd. Dat past minder goed bij handelen met voorbedachte raad.
Gelet op het bovenstaande, heeft de rechtbank op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meer subsidiair tenlastegelegde, voor zover dat inhoudt het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal Wet wapens en munitie, opgemaakt door [verbalisant 1], p. 121;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 mei 2014.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
Meer Subsidiair
hij op 28 januari 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, aan een persoon (te
weten [slachtoffer]), opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een schotwond in het been/aangetast spierweefsel), heeft toegebracht, door opzettelijk met een vuurwapen een kogel af te vuren op (het lichaam van) [slachtoffer], waarna die [slachtoffer] door die kogel in een been (een zogenaamd doorschot) werd geraakt;
2.
hij op 28 januari 2014 te Ewijk, gemeente Beuningen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Ruger/model P90 kaliber 45), en munitie van categorie III, te weten 3 patronen (merk PMC/Kaliber 45), voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 3, sub a van de Wet wapens en munitie
en
Handelen in strijd met artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, lid 1 van de Wet wapens en munitie.
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar strafeis rekening gehouden met het feit dat verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan een psychologisch onderzoek. Voorts houdt de officier van justitie rekening met de justitiële documentatie van verdachte, de ernst van zijn handelen en het feit dat het incident grote impact heeft gehad op [slachtoffer]. De officier van justitie heeft geen voorwaardelijk strafdeel geëist, nu zij het passender acht om, indien verdachte alsdan meer motivatie zou tonen, gedurende de detentie aan te sluiten bij de behandelingsbehoefte van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden dient te worden met de omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt. Voorts dient rekening gehouden te worden met hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. De raadsman merkt op dat zijn cliënt weliswaar op een vakantiepark heeft geschoten, maar niet op een tijdstip en in een omgeving waar gezinnen met kinderen aanwezig waren. De afschuw en schok van het handelen van zijn cliënt zou daardoor enigszins gerelativeerd kunnen worden. Zijn cliënt had anders moeten handelen, maar er is geen sprake van een koelbloedige afrekening in het criminele circuit. De raadsman deelt voorts mede dat zijn cliënt detentie als zwaar ervaart, nu zijn moeder er slecht aan toe is en waarschijnlijk niet lang meer te leven heeft.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 18 april 2014;
  • een afschrift van trajectconsult door [psychiater], forensisch psychiater NIFP-Oost, d.d. 26 februari 2013;
  • een Pro Justitia rapportage d.d. 24 maart 2014 en
  • een reclasseringsadvies d.d. 30 april 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht, door vanaf korte afstand een kogel op de benen van [slachtoffer] af te vuren. Dergelijk handelen wordt in de maatschappij als zeer verwerpelijk ervaren. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen dan ook zwaar aan.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan. In beginsel houdt de rechtbank, in gevallen waarin daaromtrent voldoende informatie beschikbaar is, ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Verdachte heeft aangegeven dat hij geholpen wil worden met zijn alcohol- en drugsproblematiek. Hij heeft echter geweigerd mee te werken aan een psychologisch onderzoek, naar eigen zeggen uit angst voor de TBS maatregel. De reclassering heeft geen voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden geadviseerd. De reclassering acht verder onderzoek naar de psychische gesteldheid van verdachte wenselijk. Zoals opgemerkt, weigert verdachte daaraan mee te werken. Naar het oordeel van de rechtbank geeft de reeds beschikbare informatie te weinig weer omtrent de persoonlijke omstandigheden en de geestesgesteldheid van verdachte, om in dit stadium passende bijzondere voorwaarden te kunnen formuleren. Zonder medewerking van verdachte is het niet mogelijk om hem gericht verder te helpen in de vorm van een op te leggen behandeling.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dan ook dat voor de afdoening van de zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte het feit met voorbedachte raad heeft begaan. Verder houdt de rechtbank rekening met hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd.
6A. Beslag
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de in beslag genomen, nog niet teruggegeven goederen, zoals genoemd onder 1 tot en met 7 op de beslaglijst, te weten één spijkerbroek, één paar schoenen, één trui, één vest met capuchon, één vest, één paar sokken en één trainingsbroek, worden teruggegeven aan de rechthebbende. De onder punten 8 en 9 in beslag genomen goederen, te weten één wapen (merk Ruger/model P90 kaliber 45) en munitie, te weten drie patronen (merk PMC/Kaliber 45), dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Het standpunt van de verdedigingDoor de verdediging zijn ten aanzien van het beslag geen opmerkingen gemaakt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten één broek, één paar schoenen, één trui en één vest met capuchon (genoemd onder 1 tot en met 4 op de beslaglijst), toebehoren aan de verdachte en aan verdachte zullen moeten worden teruggegeven. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen, te weten één vest met capuchon, één paar sokken en één trainingsbroek (genoemd onder 5 tot en met 7 op de beslaglijst), toebehoren aan [slachtoffer] en aan hem zullen moeten worden teruggegeven.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, met betrekking tot en/of met behulp waarvan het onder 1 en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet: één wapen (merk Ruger/model P90 kaliber 45) en munitie, te weten drie patronen (merk PMC/Kaliber 45), genoemd onder 8 en 9 op de beslaglijst.
6B. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Ter zitting is de vordering ten aanzien van de reiskosten aangepast, in die zin dat het gevorderde bedrag met € 12,18 wordt verminderd, nu [slachtoffer] niet ter terechtzitting is verschenen. Gevorderd wordt in totaal een bedrag van € 12.091,38, exclusief wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe te wijzen tot het bedrag van € 10.142,38, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis en vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade, gelet op het te verwachten volledige herstel van [slachtoffer], wordt gematigd tot een bedrag van € 5.000,--. Voorts is hij van mening dat uit de onderbouwing van de gevorderde kosten voor fysiotherapie onvoldoende blijkt dat deze kosten ook daadwerkelijk door [slachtoffer] zullen worden gedragen. Voor de overige posten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt de gevorderde schadeposten als volgt, waarbij zij de nummering van het voegingsformulier aanhoudt:
1.
Immateriële schade.
Aan de benadeelde partij is door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan, nu aan de benadeelde partij lichamelijk letsel is toegebracht. Hij is in het ziekenhuis opgenomen en geopereerd, terwijl hij ook in de periode daarna nog medische behandeling heeft nodig gehad. Verder heeft de benadeelde pijn geleden en ongemak ondervonden. Naar verwachting zal hij ook nog geruime tijd fysiotherapeutische behandelingen moeten ondergaan om de functie van zijn been verder te herstellen. Rekening houdend met deze gevolgen en met de aard van de bewezenverklaarde handelingen en met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen, acht de rechtbank een bedrag aan immateriële schadevergoeding van € 5.000,-- billijk. Tot dit bedrag zal dit onderdeel van de vordering worden toegewezen.
De angst die de partner van de benadeelde partij door het bewezenverklaarde ondervindt, laat de rechtbank buiten beschouwing, aangezien zij binnen deze strafprocedure niet behoort tot de kring van schadevergoedingsgerechtigden. Met betrekking tot de tijdelijke verlenging van het dienstverband van de benadeelde partij en zijn gedwongen verhuizing staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de overgelegde stukken onvoldoende vast dat het bewezenverklaarde de (enige) oorzaak is. Het zou getuigenverhoren vergen om daarover meer duidelijkheid te krijgen, terwijl een aanhouding daartoe een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gevorderde bedrag aan smartengeld daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De gevorderde wettelijke rente over het smartengeld is toewijsbaar vanaf 28 januari 2014.
2.
In beslag genomen kleding.
De vordering is niet betwist door verdachte en komt de rechtbank gegrond voor. De rechtbank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen tot een bedrag van € 100,--. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 28 januari 2014.
3.
Reiskosten.
De vordering is niet betwist door verdachte en komt de rechtbank ook overigens niet ongegrond of onredelijk voor. De rechtbank zal deze vordering dan ook in haar geheel toewijzen tot een bedrag van € 122,38,--. De reiskosten zijn gemaakt in de periode vanaf 28 januari 2014 tot omstreeks 8 mei 2014 (de dag van de zitting). De gevorderde wettelijke rente zal de rechtbank daarom toewijzen per 12 maart 2014, een datum gelegen in (ongeveer) het midden van deze periode.
4.
Kosten fysiotherapie.
De rechtbank acht het causale verband tussen de gevorderde (nog te maken) kosten voor fysiotherapie en het bewezenverklaarde aanwezig. De exacte duur en reikwijdte van het de te volgen therapie blijkt echter onvoldoende uit de overlegde stukken. De rechtbank is in een dergelijk geval op grond van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek bevoegd de schade naar redelijkheid te schatten. Gaat het om toekomstige schade, dan moet daarbij rekening worden gehouden met de goede en kwade kansen op het intreden van die schade (art. 6:105 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank schat op dit moment - op basis van de opgegeven kosten van de behandelingen en een verwachte behandelduur tot aan het einde van dit jaar - de te maken kosten voor fysiotherapie naar redelijkheid op € 1.000,-- en zal de vordering dan ook tot dit bedrag toewijzen. De benadeelde partij zal voor het overige gevorderde bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard, opdat hij – indien de daadwerkelijke kosten dit bedrag blijken te overstijgen – bij de burgerlijke rechter nog vergoeding daarvan kan vorderen.
De benadeelde partij heeft verklaard dat hij de behandelingen nog niet heeft kunnen aanvangen omdat hij daarvoor geen geld heeft. Op grond hiervan neemt de rechtbank aan dat na ontvangst van de eerste betaling door verdachte de behandeling zal beginnen. Op dat moment treedt – gefaseerd – de schade daadwerkelijk in. Hoewel onduidelijk is wanneer dat zal gebeuren en hoewel de benadeelde partij de schade niet ineens zal lijden, zal de rechtbank de ingangsdatum van de wettelijke rente – bij gebrek aan een beter uitgangspunt en ter doorbreking van de impasse – bepalen op 1 juni 2014.
5.
Parkeerkosten.
De vordering is niet betwist door verdachte en komt de rechtbank gegrond voor. De rechtbank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen tot een bedrag van € 20,--. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 12 maart 2014, een datum gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin de parkeerkosten zijn gemaakt.
In totaal is dan toewijsbaar een bedrag van € 6.242,38, opgebouwd als volgt:
Bedrag (€)
1
5.000,00
2
100,00
3
122,38
4
1.000,00
5
20,00
Totaal
6.242,38
Tot zekerheid voor daadwerkelijke betaling van de schade zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De gevorderde en toegewezen wettelijke rente zijn daarbij inbegrepen, maar voor de bepaling van de vervangende hechtenis bij niet voldoen aan deze maatregel zal de wettelijke rente buiten beschouwing worden gelaten.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 57, 91, 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreektverdachte vrij van de onder 1, primair en subsidiair tenlastegelegde feiten.
Verklaartbewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveeltde teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten één broek, één paar schoenen, één trui en één vest met capuchon (genoemd onder 1 tot en met 4 op de beslaglijst) aan de veroordeelde.
Beveeltde teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, één vest met capuchon, één paar sokken en één trainingsbroek (genoemd onder 5 tot en met 7 op de beslaglijst), aan de rechthebbende [slachtoffer].
Beveeltde onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: één wapen (merk Ruger/model P90 kaliber 45) en munitie, te weten drie patronen (merk PMC/Kaliber 45), genoemd onder 8 en 9 op de beslaglijst.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 6.242,38 (zesduizendtweehonderdentweeënveertig euro en achtendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over:
- € 5.100,-- met ingang van 28 januari 2014;
- € 142,38 met ingang van 12 maart 2014;
- € 1.000,-- met ingang van 1 juni 2014;
steeds tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen € 6.242,38 (zesduizendtweehonderdentweeënveertig euro en achtendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente over:
- € 5.100,-- met ingang van 28 januari 2014;
- € 142,38 met ingang van 12 maart 2014;
- € 1.000,-- met ingang van 1 juni 2014;
steeds tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom ad € 6.242,38 te vervangen door hechtenis voor de duur van 66 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. W.A. Holland en mr. C.M.E. Lagarde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 mei 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de regiopolitie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2014009341, gesloten op 18 maart 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het schriftelijke bescheid, inhoudende een document van het Radboud Universitair Medisch Centrum d.d. 28 januari 2014, p. 24 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 187, regelnummers 11 en 12 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 8 mei 2014.
3.Het schriftelijke bescheid, inhoudende een schrijven van Dr. [arts] d.d. 5 mei 2014, separaat ingezonden door de advocaat van de benadeelde partij.
4.Het schriftelijke bescheid, inhoudende een document van het Radboud Universitair Medisch Centrum d.d. 28 januari 2014, p. 24.
5.Het schriftelijke bescheid, inhoudende een schrijven van Dr. [arts] d.d. 5 mei 2014.
6.Het schriftelijke bescheid, inhoudende een schrijven van Dr. [arts] d.d. 5 mei 2014.
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 198, elfde alinea en de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 8 mei 2014.