In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 8 mei 2014, gaat het om de intrekking van een conserverende aanslag recht van successie die aan de erven van de heer [A] was opgelegd. De erven, eisers in deze procedure, hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, die de conserverende aanslag op 2 maart 2012 had ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erven de nalatenschap van de heer [A] hebben aanvaard en dat er een landbouwbedrijf onderdeel uitmaakte van deze nalatenschap. De inspecteur had de conserverende aanslag ingetrokken omdat niet meer voldaan werd aan het voortzettingsvereiste van de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten in de Successiewet 1956.
Eisers hebben pro-forma beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 11 oktober 2012, waarin de inspecteur de intrekking van de aanslag handhaafde. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bezwaar openstond tegen de beschikking van 2 maart 2012. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur eisers ten onrechte ontvankelijk had verklaard in hun bezwaar. Dit leidde tot de conclusie dat het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard moest worden.
De rechtbank heeft daarnaast de proceskosten van eisers toegewezen, vastgesteld op € 405,83, en het griffierecht van € 42 vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.